ECLI:NL:TADRSGR:2024:129 Raad van Discipline 's-Gravenhage 24-021/DH/RO

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2024:129
Datum uitspraak: 08-07-2024
Datum publicatie: 10-07-2024
Zaaknummer(s): 24-021/DH/RO
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Grievende uitlatingen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Berichten aan derden
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Wat nooit geoorloofd is
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Klacht over de advocaat van de wederpartij. Verweerder heeft onbetamelijk gehandeld met zijn beschuldigingen en de wijze waarop hij die e-mail in ruime kring heeft verspreid. Berisping.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 8 juli 2024 in de zaak 24-021/DH/RO naar aanleiding van de klacht van:

klagers 

over:

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1    Op 18 augustus 2023 hebben klagers bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2    Op 11 januari 2024 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk A 2023/114 van de deken ontvangen. 
1.3    De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 27 mei 2024. Daarbij zijn klagers vertegenwoordigd door [klager 1]. Verweerder is in persoon verschenen.
1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventaris genoemde bijlagen 1 tot en met 22.

2    FEITEN
2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2    Klagers zijn raadsleden in de gemeenteraad van de gemeente [naam gemeente] en alle lid van de fractie [naam politieke partij].
2.3    Op 21 februari 2022 heeft raadslid [klager 2] een scanverbod opgelegd gekregen bij een supermarkt, dan wel is zij aangesproken door een supermarktmedewerker wegens het niet scannen van een deel van de producten. De producten zijn vervolgens alle betaald en er is geen aangifte gedaan.
2.4    Op 19 oktober 2022 is een inwoonster van de gemeente in een andere supermarkt gecontroleerd bij de zelfscankassa. Gebleken is dat twee producten door haar niet waren afgerekend. De inwoonster is door de beveiliging van de supermarkt ‘aangehouden’ en heeft op grond van de ServiceOrganisatie Directe Aansprakelijkstelling-regeling en zonder tussenkomst van de politie een (niet-strafrechtelijke) boete van € 181,- en een winkelverbod gekregen. De inwoonster is – naar eigen zeggen – daarbij door de beveiliger van de supermarkt geïntimideerd en gediscrimineerd.
2.5    Enkele dagen daarna heeft [klager 3], partner van de inwoonster, dezelfde producten bij de supermarkt eveneens niet afgerekend, om de proef op de som te nemen. [Klager 3] heeft de niet afgerekende producten alsnog mogen afrekenen waarna hij de winkel kon verlaten. 
2.6    Op 26 juli 2023 is een krantenartikel gepubliceerd over het voorval van 19 oktober 2022, en de proef van [klager 3]. [Klager 3] is niet met zijn naam genoemd in het artikel. 
2.7    Op 7 augustus 2023 heeft verweerder namens de bij het voorval van 19 oktober 2022 betrokken supermarkt een aansprakelijkstelling aan de inwoonster verzonden, met daarbij de aankondiging van het voornemen tot het doen van aangifte tegen haar wegens smaad/laster. Daarin maakte verweerder ook kenbaar:
“Extra kwalijk is het handelen van uw affectief partner [klager 3], die aan de journalist van [krant] heeft bevestigd dat hij heeft gestolen, zogenaamd om een misstand aan de kaak te stellen. Van een gekozen volksvertegenwoordiger mag ander handelen worden verwacht. Ten aanzien hiervan zal ik namens cliënte een aparte brief aan het college van Burgemeester & Wethouders en aan de Gemeenteraad sturen.”
2.8    Op eveneens 7 augustus 2023 heeft verweerder een e-mail gezonden aan (de griffier van) de gemeenteraad, het college van burgemeester en wethouders en de fractievoorzitters van de verschillende politieke partijen binnen de gemeente. De e-mail is alleen niet aan de fractievoorzitter van [naam politie partij] verzonden. In de e-mail is onder meer opgenomen:
“[…] Haar affectief partner is [klager 3], raadslid van uw gemeente voor de fractie [naam politieke partij]. Uit de publicatie volgt dat hij zich eveneens schuldig heeft gemaakt aan winkeldiefstal. Recent is overigens ook een ander raadslid van [naam politieke partij] betrapt op winkeldiefstal in een ander filiaal van [supermarkt], zo heeft cliënte begrepen.
In de afgelopen jaren heeft [eigenaar supermarkt], eigenaar van cliënte, bij herhaling moeten meemaken hoe hij door [naam politieke partij] en haar mensen is gedemoniseerd en tegengewerkt. Daarbij werd onder meer misbruik gemaakt van de ingang die [naam politieke partij] heeft bij de pers. De bewering dat cliënte discrimineert en/of etnisch profileert is niet alleen feitelijk onjuist, maar bovenal zeer schadelijk voor de reputatie. […] 
Cliënte gaat er van uit dat [klager 3] op zijn handelen wordt aangesproken door de burgemeester, handelend in zijn hoedanigheid als voorzitter van de gemeenteraad. Cliënte kan zich niet voorstellen dat de gemeente [naam gemeente] een crimineel in de gemeenteraad wil of kan handhaven.
Cliënte zelf zal aangifte doen van het strafbare feit dat [klager 3] heeft begaan bij het Openbaar Ministerie.
Deze brief stuur ik per e-mail aan de het college van B&W, de gemeenteraad en aan de fractievoorzitters van de politieke partijen in de gemeente [naam gemeente].”
2.9    Er is geen aangifte gedaan tegen [klager 3].
2.10    Op 10 augustus 2023 heeft [naam lokale omroep] een artikel gepubliceerd, waarin onder meer is opgenomen:
“In de brief aan het college van B en W wordt verder gesteld, dat onlangs een ander raadslid van [naam politieke partij] betrapt is op winkeldiefstal in een ander filiaal van [supermarkt]. Desgevraagd wil [eigenaar supermarkt] niet zeggen om welk raadslid het gaat. Intussen gaat het als een lopend vuurtje rond in [naam gemeente] om wie het gaat. De eigenaar van een andere [supermarkt]-vestiging bevestigt tegenover de [lokale omroep], dat hij inderdaad een winkelverbod heeft opgelegd aan een ander raadslid van [naam politieke partij].”
2.11    Op 14 augustus 2023 heeft een journalist aan verweerder om een reactie gevraagd, nadat de fractievoorzitter van klaagster de journalist heeft geïnformeerd dat hij onderhavige tuchtklacht ging indienen.

3    KLACHT
3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klagers verwijten verweerder het volgende.
a)    Verweerder heeft zich, in strijd met gedragsregels 6 en 24, bewust onnodig grievend en in strijd met de feiten uitgelaten, door raadslid [klager 3] een crimineel en een dief te noemen richting de bestuursorganen van de gemeente [naam gemeente] en de pers, in een brief die openbaar is;
b)    Verweerder heeft zich niet gedragen zoals dat een behoorlijk advocaat betaamt, door:
1.    de brief aan de bestuursorganen van de gemeente [naam gemeente] te sturen;
2.    de brief bewust niet naar de fractievoorzitter van [naam politieke partij te versturen;
3.    [naam politieke partij] te betrekken in een privéaangelegenheid van haar raadsleden; en
4.    het in de pers noemen van de reden waarom [naam politieke partij] wordt aangepakt.
c)    Verweerder trekt ten onrechte de integriteit van [naam politieke partij] en twee van haar raadsleden in twijfel; 
d)    Verweerder betracht onvoldoende distantie ten opzichte van zijn cliënte en doet incorrecte uitlatingen zonder enig zelfonderzoek te hebben gedaan, waarvan enkele uitlatingen enkel bedoeld zijn om klagers te diffameren;
e)    Verweerder heeft een ongefundeerde beschuldiging geuit over raadslid [klager 2], door haar in verband te brengen met een recente diefstal en winkelverbod, zonder een gedegen onderzoek te hebben gedaan of enig voorbehoud te maken.

4    VERWEER 
4.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5    BEOORDELING
Toetsingskader
5.1    De zaak betreft een klacht tegen de advocaat van de wederpartij. De maatstaf die de raad bij de beoordeling daarvan hanteert, is mede ingegeven door de kernwaarde partijdigheid die een advocaat in acht behoort te nemen en houdt het volgende in. Voorop wordt gesteld dat een advocaat een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.
5.2    De gedragsregels beogen invulling te geven aan de eisen die mogen worden gesteld aan de goede taakuitoefening van een ‘behoorlijk advocaat’. De tuchtrechter toetst niet rechtstreeks aan de gedragsregels, maar aan de wettelijke betamelijkheidsnorm van artikel 46 Advocatenwet, zoals die in de gedragsregels nader is uitgewerkt.
Ontvankelijkheid
5.3    De raad staat allereerst voor de vraag of klagers ontvankelijk zijn in hun klacht. Volgens verweerder hebben de individuele leden van de fractie [naam politieke partij] onvoldoende eigen belang bij de klacht. Hij wijst er daarbij op dat de klacht is ingediend namens ‘de leden van de politieke partij’. De partij is echter een vereniging met volledige rechtsbevoegdheid en wordt vertegenwoordigd door het bestuur. [Klager 3] wordt door verweerder wel ontvankelijk geacht.
5.4    De raad stelt vast dat de indiener van de klacht, die tevens fractievoorzitter van en advocaat voor [naam politieke partij] is, is gemachtigd door de negen andere fractieleden. Een redelijke uitleg van de klacht maakt dat de raad ervan uitgaat dat met ‘de leden van de politieke partij’ bedoeld is de fractie als zodanig. De raad is van oordeel dat de fractie van [naam politieke partij], gevormd door de in totaal tien fractieleden, een voldoende eigen belang heeft bij de klacht. Dat wordt als volgt toegelicht.
5.5    De klacht ziet op uitlatingen gericht tot [klager 3], inhoudende dat hij schuldig is aan ‘diefstal’ en een ‘crimineel’ is. [Klager 3] heeft reeds om die reden een eigen belang bij de klacht, wat verweerder overigens ook bevestigt. Die uitlatingen raken echter ook de integriteit van de fractie als geheel, omdat verweerder de betrokkenen in zijn e-mail van 7 augustus 2023 ook aanspreekt in hun hoedanigheid van lid van de fractie. Door het niet bij name noemen van het ‘andere raadslid van [naam politieke partij]’ dat eveneens op diefstal zou zijn betrapt in een winkelfiliaal wordt de hele fractie en daarmee de klagers gezamenlijk in diskrediet gebracht. Daarom is naast [klager 3] ook de fractie van [naam politieke partij] (ieder in persoon) ontvankelijk in deze klachtprocedure. 
Beoordeling
5.6    De raad is van oordeel dat verweerder onbetamelijk heeft gehandeld door zich onnodig grievend uit te laten over [klager 3] en door de wijze waarop hij die uitlating publiekelijk heeft gemaakt. 
5.7    Uit verweerders toelichting ter zitting volgt dat er al langer een conflict is tussen zijn cliënt en de fractie van klagers, omdat de fractie de ondernemingsplannen van zijn cliënt op politiek vlak zou bemoeilijken. Ook zouden klagers zijn cliënt demoniseren. Het voorval rondom de partner van [klager 3] en vervolgens het artikel, geschreven door een journalist waar de fractie goede connecties mee heeft, zou volgens verweerders cliënt opnieuw een rechtstreekse aanval zijn op zijn pas geopende supermarkt. Verweerders cliënt wilde dat [klager 3] op zijn gedrag zou worden aangesproken.
5.8    Verweerder dient zijn belangenbehartiging als advocaat echter zoveel mogelijk te beperken tot het juridische debat. Daarin komt verweerder een zekere vrijheid toe, maar die is niet onbeperkt. Als verweerders cliënt meent dat sprake is van bevooroordeeldheid bij de fractieleden, dan dient verweerder dat op een juridische manier te duiden en aan de orde te stellen. Als verweerders cliënt meent dat sprake is van een strafbare gedraging, dan kan verweerder hem bijvoorbeeld bijstaan met het doen van aangifte. En als verweerders cliënt meent dat [klager 3] niet integer zou zijn, dan kan verweerder hem bijvoorbeeld bijstaan bij het doen van een integriteitsmelding bij de burgemeester. Verweerder overschrijdt de aan hem toekomende vrijheid van juridische bijstandverlening door e-mails met vergaande strafrechtelijke insinuaties te versturen aan de gehele gemeenteraad, het gehele college van burgemeester en wethouders en alle fractievoorzitters in de raad. Verweerder heeft zijn e-mail daarmee moedwillig publiekelijk verspreid, terwijl hij het gewenste resultaat ook had kunnen bereiken als hij zich had beperkt tot de daarvoor geëigende, hierboven genoemde loketten. Verweerder heeft ter zitting ook toegegeven dat de keuze om zo’n ruime kring van ontvangers te hanteren mede een politiek motief had. Dat is op zichzelf misschien niet ongeoorloofd, maar juist in zijn hoedanigheid van advocaat had verweerder in dat verband terughoudender moeten zijn in zijn woordkeuze en moeten waken voor het gebruik van vooralsnog niet hard gemaakte strafrechtelijke terminologie.
5.9    Daarnaast is verweerder in de onder 2.8 aangehaalde e-mail jegens [klager 3] onnodig grievend geweest, door hem hierin zonder enige nuance te beschuldigen van ‘diefstal’ en hem te bestempelen als ‘crimineel’. Voor het gebruik van deze termen bestond geen redelijk doel, want de boodschap was ook overgekomen als hij de feitelijke gang van zaken had geschetst op een zakelijke wijze en met de nodige professionele distantie. Dat zijn cliënt het zwaar te verduren heeft doordat de fractie zijn plannen tegenwerkt of bemoeilijkt, al dan niet in samenwerking met een bevriende journalist, levert verweerder geen vrijbrief op om zich niet meer aan de betamelijkheidsnormen te houden. Het is niet passend om de kwalificatie ‘crimineel’ te gebruiken waar geenszins vaststaat dat de gewraakte gedraging van [klager 3] een schending van een strafrechtelijk voorschrift inhoudt. 
5.10    Ook heeft verweerder onbetamelijk gehandeld door te stellen dat recent een ander raadslid betrapt is op een winkeldiefstal. Dat voorval heeft zich ruim anderhalf jaar vóór de brief van 7 augustus 2023 voorgedaan. Door deze andere supermarkt is geen aangifte gedaan en zij heeft volstaan met het verbieden van dat raadslid om van de zelfscankassa gebruik te maken. Verweerder had voorafgaand aan het doen van deze ingrijpende beschuldiging dan ook meer eigen onderzoek moeten doen naar de juistheid van de informatie die zijn cliënt hem had aangeleverd, zeker nu verweerder met de e-mail van 7 augustus 2023 ervoor had gekozen om ook deze beschuldiging openbaar te maken en dus wist dat daarmee de reputatie van de fractie als geheel schade zou kunnen worden aangedaan. Verweerder heeft ook om die reden niet correct gehandeld als advocaat.
5.11    Op grond van het voorgaande, zal de raad de klacht in zijn geheel gegrond verklaren.

6    MAATREGEL
6.1    Verweerder heeft onbetamelijk gehandeld met zijn beschuldigingen en de daarbij gebruikte bewoordingen in de e-mail van 7 augustus 2023 en de wijze waarop hij die e-mail in ruime kring heeft verspreid. Verweerder had zich daarvoor als advocaat niet moeten laten lenen. Ter zitting heeft verweerder erkend dat het achteraf bezien beter was geweest als niet hij, maar zijn cliënt zelf de brief had verzonden. Hoewel verweerder nog wel achter de inhoud van de brief zegt te staan, begrijpt de raad dat verweerder ook inziet dat hij een inschattingsfout heeft gemaakt door die brief als advocaat te versturen. Nadien heeft zijn cliënt op eigen titel vergelijkbare brieven verstuurd en is dit niet meer via verweerder gegaan. De raad acht om die reden het opleggen van de maatregel van berisping voldoende.

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1    Omdat de raad de klacht gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klagers betaalde griffierecht van € 50,- aan hen vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klagers geven binnen twee weken na de datum van deze beslissing hun rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.
7.2    Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 25,- reiskosten van klagers,
b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
c) € 500,- kosten van de Staat. 
7.3    Verweerder moet het bedrag van € 25,- aan reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klagers. Klagers geven binnen twee weken na de datum van deze beslissing hun rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door. 
7.4    Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

BESLISSING
De raad van discipline:
-    verklaart de klacht gegrond;
-    legt aan verweerder de maatregel van berisping op;
-    veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klagers;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 25,- aan klagers, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in overweging 7.3; 
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in overweging 7.4;

Aldus beslist door mr. A.E.A.M. van Waesberghe, voorzitter, mrs. G. Sarier en E.A.M. van Emden, leden, bijgestaan door mr. M.A.A. Traousis als griffier en uitgesproken in het openbaar op 8 juli 2024.