ECLI:NL:TGZRZWO:2024:76 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2023/6484

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2024:76
Datum uitspraak: 25-06-2024
Datum publicatie: 03-07-2024
Zaaknummer(s): Z2023/6484
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Ongegrond, kennelijk ongegrond
Inhoudsindicatie: Kennelijk ongegronde klacht tegen een psychiater in een tbs-kliniek. Klager verwijt de psychiater dat zij zonder onderzoek heeft geoordeeld over dwangmedicatie en dat ze heeft gedreigd met toediening van clozapine. 

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

ZWOLLE

Beslissing in raadkamer van 25 juni 2024 op de klacht van:

A,

verblijvende te B,

klager,

tegen

C,

psychiater,

destijds werkzaam in B,

verweerster, hierna ook: de psychiater,

gemachtigde: mr. H. Vorsselman, advocaat in Groningen.

1. De zaak in het kort

1.1     Klager verblijft in een tbs-kliniek. De klacht heeft betrekking op een psychiater die daar werkzaam is. Klager verwijt deze psychiater dat zij zonder onderzoek heeft geoordeeld over dwangmedicatie en dat ze heeft gedreigd met toediening van clozapine.  
 

1.2    Het college komt tot het oordeel dat de klacht kennelijk ongegrond is. ‘Kennelijk’ betekent dat het niet nodig is om nog vragen aan de partijen te stellen en dat duidelijk is dat de klacht niet gegrond kan worden verklaard. Hierna licht het college toe hoe het tot deze beslissing is gekomen.
 

2. De procedure

2.1     Het college heeft de volgende stukken ontvangen:

  • het klaagschrift, ontvangen op 25 oktober 2023;
  • de brief van de secretaris van 14 november 2023, waarin klager verzocht wordt om aanvullende informatie;
  • het aanvullende klaagschrift van 20 november 2023;
  • het verweerschrift met bijlagen;
  • het proces-verbaal van het mondelinge vooronderzoek, gehouden op 4 april 2024.

2.2     Het college heeft de klacht in raadkamer behandeld. Dit betekent dat het college de zaak beoordeeld heeft op basis van de stukken, zonder dat de partijen daarbij aanwezig waren. 
 

3. De feiten

3.1     Klager verblijft sinds 7 februari 2017 in FPC D (hierna: de tbs-kliniek) in verband met de tenuitvoerlegging van een aan hem opgelegde tbs-maatregel. De psychiater is in de tbs-kliniek werkzaam als psychiater. Zij is niet de behandelend psychiater van klager.

3.2     Bij klager is onder meer sprake van een psychotische stoornis als onderdeel van McDD (Multiple Complex Developmental Disorder), waarbij achterdocht en wanen zijn geobserveerd. In verband hiermee is hij al langere tijd bekend met dwangbehandeling met antipsychotische medicatie. Sinds 27 maart 2018 betreft dit a-dwangbehandeling (sprake van extern gevaar).

3.3     In het kader van de eventuele voortzetting van de a-dwangbehandeling vindt in ieder geval iedere drie maanden een “horing” plaats. In dit verband heeft de psychiater klager op respectievelijk 17 juli 2023 en 16 oktober 2023 gehoord. Van beide horingen heeft de psychiater een “Mededeling voortzetting a-dwangbehandeling artikel 16c lid 5 Bvt” ondertekend. Over de horing op 17 juli 2023 is hierin het volgende vastgelegd:

“U bent op 17 juli 2023, om 14 uur gehoord door psychiater D ten aanzien van de maatregel. Zulks op grond van het bepaalde in artikel 53 lid 1 sub d van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden. U hebt hierop als volgt gereageerd: U bent van mening dat er een samenzwering bestaat tussen alle psychiaters die u tot nu toe behandeld en/of gehoord hebben. U wilt geen medicatie meer slikken omdat die uw maag kapot maakt. U bent het niet eens met de ingezette dwangbehandeling en meent dat er psychiatrisch niets met u aan de hand is.”

Op 16 oktober 2023 heeft de psychiater klager op zijn kamer bezocht. Klager gaf toen aan niet met de psychiater in gesprek te willen gaan en af te zien van verdere horing.

Van de horingen zijn verder voortgangsrapportages gemaakt die in het dossier zijn gevoegd.

4. De klacht en de reactie van de psychiater

4.1     Klager verwijt de psychiater dat zij:

  1. op 17 juli 2023 en 16 oktober 2023 zonder onderzoek geoordeeld heeft over dwangmedicatie;
  2. heeft gedreigd met toediening van clozapine.
     

4.2    De psychiater ontkent de aan haar gemaakte verwijten en heeft het college verzocht de klacht ongegrond te verklaren.
 

4.3    Het college gaat hieronder verder in op de standpunten van partijen.

5. De overwegingen van het college
 

De criteria voor de beoordeling

5.1     De vraag is of de psychiater de zorg heeft verleend die van haar verwacht mocht worden. De norm daarvoor is een redelijk bekwame en redelijk handelende psychiater. Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met de voor de psychiater geldende beroepsnormen en andere professionele standaarden.

Klachtonderdeel a) zonder onderzoek oordelen over dwangmedicatie

5.2     Klager verwijt de psychiater dat zij zonder onderzoek heeft geoordeeld over dwangmedicatie. Dit verwijt mist feitelijke grondslag. Uit het dossier blijkt dat de psychiater klager bij de beoordeling op 17 juli 2023 met behulp van een tolk E heeft gesproken. Gelet op de verklaring die klager daarbij heeft afgelegd, heeft de psychiater kunnen concluderen dat de bij klager eerder geconstateerde achterdocht en waanideeën nog steeds aanwezig waren. Mede gelet op het feit dat klager zelf meende dat er psychiatrisch niets met hem aan de hand was en hij vrijwillig geen medicatie wilde nemen, acht het college het advies om de dwangbehandeling voort te zetten onderbouwd en navolgbaar. Bij de beoordeling op

16 oktober 2023 heeft geen gesprek plaatsgevonden, omdat klager dat niet wilde. De psychiater heeft echter op basis van een driegesprek met de regiebehandelaar en behandelend psychiater en dossiervoering geconcludeerd dat dwangbehandeling nog noodzakelijk en proportioneel was om de behandeling vorm te kunnen geven. Het college kan de psychiater hierin volgen.

Dit betekent dat klachtonderdeel a kennelijk ongegrond is.

Klachtonderdeel b) dreigen met toediening van clozapine

5.3     Klager verwijt de psychiater daarnaast dat zij gedreigd heeft met de toediening van clozapine. Voor dit verwijt ziet het college in het dossier geen enkele steun. Dat betekent dat ook dit verwijt feitelijke grondslag mist.

Ook klachtonderdeel b is kennelijk ongegrond.
 

Slotsom

5.4     Uit de overwegingen hiervoor volgt dat beide onderdelen van de klacht kennelijk ongegrond zijn.

6. De beslissing

De klacht is in beide onderdelen kennelijk ongegrond.
 

Deze beslissing is gegeven op 25 juni 2024 door P.E.M. Messer-Dinnissen, voorzitter,
R.R. Ploeger en S. Kuijl, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door M.D. Moeke, secretaris.

secretaris                                                                                           voorzitter


 


Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

  1. Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als
  • het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard, of
  • als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.

Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.

  1. Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.
  1. Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.


U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.
 

Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.