Zoekresultaten 10421-10430 van de 44747 resultaten

  • ECLI:NL:TGZRGRO:2021:10 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Groningen G2020/20

    Klacht tegen huisarts. Klager en zijn ex-echtgenote hebben gezamenlijk het ouderlijk gezag over hun dochter. Klagers ex-echtgenote is met de dochter naar de praktijk van beklaagde gegaan, omdat de dochter last van verstopping zou hebben. Aan de dochter is hiervoor een laxeermiddel als medicatie voorgeschreven. Klager herkende de verstoppingsklachten van de dochter niet en was van mening dat de medicatie ten onrechte was voorgeschreven. Hij zocht daarover telefonisch contact met de praktijk. Het eerste gesprek vond plaats met een assistente en het tweede met beklaagde. Klager verwijt beklaagde dat hij klager niet heeft meegenomen in de besluitvorming omtrent de voorgeschreven medicatie en dat hij klager tijdens het bewuste telefoongesprek onheus bejegend zou hebben. Het college verklaart het eerste klachtonderdeel ongegrond, omdat niet beklaagde maar een collega van hem de medicatie heeft voorgeschreven. Het tweede klachtonderdeel kan ook niet slagen, omdat partijen het niet eens over wat er precies allemaal is gezegd. Het college kan daardoor niet tot de vaststelling komen dat klagers weergave van het gesprek geheel juist is. De klacht is ongegrond.

  • ECLI:NL:TNORARL:2021:10 Kamer voor het notariaat Arnhem-Leeuwarden C/05/379874 / KL RK 20-137

    Klaagster was partner erflater in 10 jaar voorafgaand aan zijn overlijden. In levenstestament 20 september 2019 met haar medeweten benoemd tot algemeen gevolmachtigde en bij zijn testament van diezelfde datum tot zijn erfgename. Vaststaat ook dat erflater bij onderzoek in ziekenhuis heeft benoemd dat klaagster onder meer zijn erfgename is. Ook in zorgplan hospice juni 2020 staat klaagster vermeld als gevolmachtigde erflater. Het belang van klaagster bij een klacht over de werkwijze van de notaris bij het herroepen van het (levens)testament en opstellen van een (nieuw) testament staat daarmee dan ook vast. Gezien de omstandigheden van het geval is voor de beoordeling van belang klaagster bij klacht niet van doorslaggevend belang of het testament van september 2019 éénmaal, of zoals de notaris stelt maar niet onderbouwt, tweemaal is herroepen. Voor beoordeling wilsbekwaamheid erflater kan notaris zich slechts deels op geheimhouding beroepen, immers deze ziet slechts op de inhoud van en de aanleiding (voor de cliënt) voor de werkzaamheden en strekt zich niet uit tot de wijze waarop de notaris te werk is gegaan. De notaris wordt door deze tussenbeslissing in de gelegenheid gesteld zich op dit punt alsnog uit te laten.

  • ECLI:NL:TGZRSGR:2021:42 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag D2021/2412-2020-083

    Kennelijk ongegronde klacht tegen een kno-arts. Het college is van oordeel dat inzichtelijk is gemaakt dat beklaagde een indicatie had om de oordruppels voor te schrijven. Er was sprake van korstvorming op het trommelvlies en klaagster was bekend met recidiverende oorklachten en bovenste luchtweginfecties. Het dichtklappen van het oor na het plaatsen van een buisje kan erop duiden dat er nog sprake is van een actieve reactie (lees: ontsteking) van het middenoorslijmvlies. Verder is het bekend dat een trommelvliesbuisje een afstotingsreactie dan wel ontsteking teweeg kan brengen, dus zonder dat sprake is van een infectie, en kan leiden tot korstvorming. Gebruik van de oordruppels kan, gelet op het mogelijk langdurige karakter van herstel van de slijmvliesfunctie door de recidiverende luchtweginfecties, van toegevoegde waarde zijn en is een veelvoorkomende behandeling in de KNO-praktijk. Ook het verwijt dat beklaagde het risico op gehoorschade niet had mogen nemen omdat er geen indicatie bestond, treft geen doel. Voorts is het college van oordeel dat beklaagde geen verwijt kan worden gemaakt ter zake van de informatieplicht. De kans op gehoorschade door medicatie (ototoxiciteit) is, ook blijkens de bijsluiter, zeer gering, wordt in de dagelijkse KNO-praktijk zelden waargenomen en daarom meestal niet apart benoemd. De oordruppels worden beschouwd als de meest veilige en in combinatie met het gegeven dat klaagster bij eerder gebruik van de oordruppels geen bijwerkingen had, is er geen grond om van verwijtbaar medisch nalaten door beklaagde te kunnen spreken, hoe spijtig het ook is dat klaagster de zeldzame complicatie van gehoorschade ondervindt. De overige klachtonderdelen zijn ook ongegrond verklaard. Klacht kennelijk ongegrond verklaard.

  • ECLI:NL:TGZRGRO:2021:12 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Groningen G2019/106

    Klacht tegen huisarts. Klager meldt zich op de huisartsenpost met vermoedelijke oogontsteking. Hij verwijt de huisarts onder meer dat hij geen goede zorg heeft verleend en klager meteen had behoren door te sturen naar de oogarts. College: op basis van de bevindingen van dat moment mocht beklaagde uitgaan van een oppervlakkige ontsteking (conjunctivitis). Hij heeft bovendien als advies gegeven de volgende dag terug te komen indien de pijn zou aanhouden. Dat vier dagen later door de oogarts een keratitis werd vastgesteld en dat deze nog een lens in het oog aantrof, bewijst niet dat beklaagde dit reeds had kunnen en moeten vaststellen. Klacht ongegrond.

  • ECLI:NL:TGZRAMS:2021:41 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2020/179

    REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG AMSTERDAM Beslissing naar aanleiding van de op 5 augustus 2020 binnengekomen klacht van: A , wonende te B, k l a g e r, gemachtigde: mr. P.F. Keuchenius, advocaat te Hoorn, tegen C , arts, werkzaam te D, v e r w e e r d e r, gemachtigde: mr. M.C. Hazenberg, verbonden aan VvAA Rechtsbijstand te Utrecht. 1. De procedure Het college heeft kennisgenomen van: - het klaagschrift met de bijlagen; - het verweerschrift met de bijlagen; - de correspondentie met betrekking tot het vooronderzoek; - het proces-verbaal van het op 16 december 2020 gehouden vooronderzoek. De klacht is op een openbare zitting behandeld. Partijen waren aanwezig. Klager werd bijgestaan door mr. P.F. Keuchenius, advocaat te Hoorn, en verweerder door mr. M.C. Hazenberg, verbonden aan VvAA Rechtsbijstand te Utrecht. 2. De feiten 2.1. Verweerder is als deskundige (psychiater) verbonden aan E te D. 2.2. Op 24 januari 2019 heeft de zoon van klager een verzoek tot onderbewindstelling ingediend met betrekking tot klager. 2.3. De kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland, locatie F heeft verweerder op 1 april 2020 benoemd tot deskundige om een onderzoek te doen naar de gezondheidstoestand van klager ter beantwoording van de vraag of klager in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen zelf behoorlijk waar te nemen. 2.4. E heeft klager voorafgaand aan het onderzoek geïnformeerd, onder meer over het inzage-, correctie en blokkeringsrecht. Klager heeft op 24 juli 2019 een instemmingsformulier getekend. 2.5. Op 24 juli 2019 heeft verweerder klager voor het eerst gezien. Klager werd op dat moment begeleid door zijn schoonzoon. Verweerder heeft aangegeven klager zelf te willen spreken, waarmee de schoonzoon niet instemde. De bijeenkomst is toen beëindigd. 2.6. E heeft op 25 juli 2019 de rechtbank om advies gevraagd. De rechtbank heeft op 22 augustus 2019 aan de advocaat van klager laten weten dat het niet de bedoeling is dat een derde bij het onderzoek aanwezig is. De rechtbank heeft verweerder verzocht klager nogmaals uit te nodigen ten behoeve van het te verrichten onderzoek. 2.7. Naar aanleiding van het bericht van de rechtbank heeft verweerder het onderzoek voortgezet en een concept rapportage opgesteld. 2.8. Op 7 oktober 2019 heeft verweerder de concept rapportage verzonden aan E. Verweerder stond op het punt met vakantie te gaan, maar was nog in afwachting van bij de huisarts opgevraagde informatie. 2.9. Op 15 oktober 2019 heeft E de van de huisarts ontvangen informatie aan verweerder gezonden. Verweerder heeft aangegeven dat deze informatie niet tot aanpassing van de rapportage leidde, waarna E de rapportage op 18 oktober 2019 heeft afgerond en aan de rechtbank heeft gestuurd. De conclusie van het rapport luidt dat klager niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen zelf behoorlijk waar te nemen. 2.10. Begin november 2019 ontstond discussie tussen de advocaat van klager en E over het feit dat de rapportage niet eerst in concept was voorgelegd aan klager. E heeft daarop aangegeven volgens instructie van de rechtbank te hebben gehandeld. Na overleg met de rechtbank heeft E de rapportage aan de advocaat van klager verzonden, maar hiervoor abusievelijk het adres van de zoon van klager gebruikt. Nadat deze fout was ontdekt, is de rapportage alsnog naar de advocaat van klager gestuurd. 2.11. Bij beschikking van 18 november 2019 heeft de kantonrechter – op basis van de rapportage van verweerder – een bewind ingesteld over de goederen van klager. 3. De klacht en het standpunt van klager De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat: 1. de door verweerder opgestelde rapportage niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen; 2. verweerder de concept rapportage niet eerst aan klager heeft voorgelegd ter uitoefening van zijn inzage-, correctie- en blokkeringsrecht; 3. de rapportage aan de verkeerde persoon is gestuurd. 4. Het standpunt van verweerder 4.1 Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan. 5. De beoordeling 5.1. Het college wijst er allereerst op dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen niet gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard. Klachtonderdeel 1 5.2. Het eerste klachtonderdeel betreft de door verweerder opgestelde rapportage. Volgens klager is verweerder niet binnen de grenzen van zijn deskundigheid gebleven, heeft hij een onderzoeksmethode gebruikt die niet geschikt is om de voorgelegde vraagstelling te beantwoorden, heeft hij niet op inzichtelijke en consistente wijze uiteengezet op welke objectieve en daartoe relevante gronden de conclusies in het rapport zijn gebaseerd en heeft hij niet tot de aan de kantonrechter gepresenteerde conclusie kunnen komen. Verweerder is van mening dat de door hem opgestelde rapportage voldoet aan de daaraan te stellen eisen. Hij heeft toegelicht hoe hij het onderzoek heeft uitgevoerd en op welke wijze hij tot zijn conclusie is gekomen. Het onderzoek kan volgens verweerder, uit het oogpunt van vakkundigheid en zorgvuldigheid, de tuchtrechtelijke toets der kritiek doorstaan. Volgens verweerder heeft hij in redelijkheid tot zijn conclusie kunnen komen. 5.3. Bij de beoordeling van de vraag of de rapportage voldoet aan de daaraan te stellen eisen neemt het college de volgende (volgens vaste jurisprudentie geldende) criteria in aanmerking: 1. Het rapport vermeldt de feiten, omstandigheden en bevindingen waarop het berust; 2. Het rapport geeft blijk van een geschikte methode van onderzoek om de voorgelegde vraagstelling te beantwoorden; 3. In het rapport wordt op inzichtelijke en consistente wijze uiteengezet op welke gronden de conclusies van het rapport steunen; 4. Het rapport vermeldt de bronnen waarop het berust, daaronder begrepen de gebruikte literatuur en de geconsulteerde personen; 5. De rapporteur blijft binnen de grenzen van zijn deskundigheid. Het tuchtcollege toetst ten volle of het onderzoek van de arts uit het oogpunt van vakkundigheid en zorgvuldigheid de tuchtrechtelijke toets der kritiek kan doorstaan. Ten aanzien van de conclusies van de rapportage wordt beoordeeld of de deskundige in redelijkheid tot zijn conclusie heeft kunnen komen. 5.4. Naar het oordeel van het college voldoet de rapportage niet aan de daarvoor geldende eisen. Verweerder is weliswaar binnen de grenzen van zijn deskundigheid gebleven en heeft – ter beantwoording van de vraag van de kantonrechter – een geschikte methode van onderzoek gebruikt, maar de gebruikte onderzoeksmethode is niet op de juiste wijze toegepast en de interpretatie van de bevindingen is onvoldoende onderbouwd. Het onderzoek heeft bestaan uit een analyse van voorvallen, aangevuld met oriënterend testonderzoek. De voorvallen zijn niet eenduidig te interpreteren, omdat de keuzes van betrokkene in de voorgestelde situaties voor meerdere uitleg vatbaar waren, mede ook gelet op specifieke omstandigheden. Bij het aanvullende testonderzoek zijn geen scores en cut-off-points aangegeven en technisch is de Trailmaking-B niet goed uitgevoerd. De uitslagen van het testonderzoek waren niet of marginaal afwijkend en bij de interpretatie heeft verweerder niet de scholing en het karakter van klager betrokken. Passend zou zijn geweest, mede gezien het belang van het onderzoek voor klager, om aanvullend onderzoek, bijvoorbeeld door een neuropsycholoog te laten verrichten. De uitkomsten van deze tests voegde verweerder bij beschrijvingen van voorvallen, waaruit hij concludeerde dat klager onvoldoende zijn financiële belangen kon behartigen. Ter zitting gaf verweerder aan dat het een wat subjectieve inschatting was, en hij zich ook geen idee had gevormd van het functioneren op financieel gebied van klager voor de beschreven episodes. Scholing, karakter en eerdere manier van omgaan met financiën zijn niet betrokken bij de beoordeling van de voorvallen en de eventuele verandering in cognitief functioneren. Uit het rapport is niet duidelijk en heeft verweerder ook ter zitting niet goed kunnen uitleggen hoe zijn bevindingen tot de conclusie hebben geleid dat klager niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen zelf behoorlijk waar te nemen. Klachtonderdeel 1 is gegrond. Klachtonderdeel 2 5.5. Met klachtonderdeel 2 verwijt klager verweerder dat de rapportage niet eerst in concept aan hem is voorgelegd. Hierdoor heeft hij geen gebruik kunnen maken van zijn inzage-, correctie- en blokkeringsrecht. Klager had naar aanleiding van het concept feiten kunnen corrigeren die verweerder ten grondslag heeft gelegd aan zijn beoordeling. Verweerder vindt het vervelend dat de rapportage niet eerst in concept aan klager is voorgelegd. Volgens verweerder heeft hij in de door hem aangeleverde concept rapportage gewezen op het inzage- en correctierecht. Deze passage heeft E verwijderd na contact met de rechtbank. De rechtbank zou op 15 oktober 2019 aan E hebben laten weten zorg te dragen voor toepassing van het inzage- en correctierecht. E heeft daarop de passage over het inzage- en correctierecht, zonder medeweten van verweerder, uit de concept rapportage verwijderd, de rapportage afgerond en naar de rechtbank opgestuurd. Volgens verweerder kan hem op dit punt geen persoonlijk tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt. 5.6. Voor de beoordeling van dit klachtonderdeel stelt het college voorop dat bij het antwoord op de vraag of verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld in de zin van art. 47, eerste lid, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG) het persoonlijk handelen van verweerder centraal staat. Naar het oordeel van het college lag het op de weg van verweerder toe te zien op een correcte en zorgvuldige afronding van het rapport, waaronder ook valt de juiste toepassing van het inzage-, correctie- en blokkeringsrecht. Verweerder heeft de afronding van het rapport - vanwege een op handen zijnde vakantie – echter overgelaten aan E. E heeft klager echter niet in de gelegenheid gesteld gebruik te maken van zijn inzage-, correctie-en blokkeringsrecht. Het feit dat E, zoals verweerder stelt na overleg met de rechtbank, hetgeen door klager wordt weersproken, het concept rapport niet eerst aan klager heeft toegezonden, doet hieraan niet af. Het lag op de weg van verweerder erop toe te zien dat op juiste en zorgvuldige wijze invulling werd gegeven aan de aan klager toekomende rechten, door toezicht te houden op de uiteindelijke afhandeling van zijn rapport. Verweerder heeft dit nagelaten door de afronding van het rapport geheel over te laten aan E. Klachtonderdeel 2 is gegrond. Klachtonderdeel 3 5.7. Met klachtonderdeel 3 verwijt klager verweerder dat de rapportage aan de verkeerde persoon is gestuurd, te weten zijn zoon die aanvrager is van de onderbewindstelling en tegen klager procedeert vanwege een gepretendeerde geldvordering. Verweerder betreurt het dat de rapportage naar de zoon van klager is gestuurd, maar volgens hem betreft dit een administratieve fout van E. Verweerder kan hiervan geen persoonlijk tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt. 5.8. Ook voor de beoordeling van dit klachtonderdeel staat de vraag centraal of verweerder persoonlijk tuchtrechtelijk verantwoordelijk kan worden gehouden voor de verzending van het rapport naar het verkeerde adres. Verweerder heeft toegelicht dat de administratieve afhandeling van het onderzoek, waaronder het versturen van het rapport aan klager, gebeurt door E. Naar het oordeel van het college bestond er voor verweerder geen aanleiding toe te zien op juiste verzending van het rapport. Het betrof louter een administratieve afhandeling. Naar het oordeel van het college kan verweerder in deze omstandigheden niet persoonlijk verantwoordelijk worden gehouden voor het feit dat de rapportage per abuis naar het verkeerde adres is gestuurd. Klachtonderdeel 3 is ongegrond. Conclusie en maatregel 5.9. De conclusie van het voorgaande is dat de klacht deels gegrond is. Verweerder heeft gehandeld in strijd met de zorg die hij ingevolge artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg jegens klager had behoren te betrachten. 5.10. Ten aanzien van de gegrond bevonden klachtonderdelen kan met een waarschuwing worden volstaan. Het college heeft hierbij in aanmerking genomen dat verweerder weliswaar de gebruikte onderzoeksmethode niet goed heeft toegepast en zijn conclusie niet duidelijk heeft gemotiveerd, verweerder is echter niet lichtzinnig tot zijn conclusie gekomen. Daarnaast heeft verweerder ter zitting toegelicht zijn werkwijze ten aanzien van de afronding van zijn rapportages te hebben aangepast. 6. De beslissing Het college: - verklaart klachtonderdeel 1 gegrond; - verklaart klachtonderdeel 2 gegrond; - legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op; - verklaart de klacht voor het overige ongegrond. Aldus beslist door: G.M. Boekhoudt, voorzitter, J.M.C. van Dam, A.C.M. Kleinsman en A.M. van Hemert, leden-arts, S. Colsen, lid-jurist, bijgestaan door A. Kerstens, secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 2 april 2021 door de voorzitter in aanwezigheid van de secretaris. WG WG secretaris voorzitter

  • ECLI:NL:TNORARL:2021:7 Kamer voor het notariaat Arnhem-Leeuwarden C/05/375548 / KL RK 20-105

    Klaagster stelt dat de notaris gehouden was om het door klaagster gewenste testament te passeren. De kamer heeft de klacht ongegrond verklaard en heeft het volgende overwogen. De notaris heeft terecht aangevoerd dat op basis van het eerste telefoongesprek er meerdere indicatoren waren die aanleiding vormden om in een gesprek onder vier ogen te onderzoeken of klaagster voldoende in staat was haar wil op onafhankelijke wijze te vormen. De kamer acht het zorgvuldig dat de notaris een aparte afspraak met klaagster wilde maken op basis van de aanwezige indicatoren. Er was op dat moment dan ook geen sprake van het niet mee willen werken aan het passeren, maar van een tussenstap waarover klaagster direct is geïnformeerd. Doordat klaagster vervolgens direct dreigde met een klacht, acht de kamer het voorstelbaar dat dit heeft geleid tot een vertrouwensbreuk tussen klaagster en de notaris. Het is dan ook niet tuchtrechtelijk verwijtbaar dat de notaris vervolgens niet (langer) wilde meewerken aan het testament van klaagster en klaagster heeft doorverwezen naar een ander notariskantoor.

  • ECLI:NL:TNORARL:2020:39 Kamer voor het notariaat Arnhem-Leeuwarden C/05/367627 / KL RK 20-31

    De kandidaat-notaris is in beginsel gerechtigd de persoons- en adres gegevens van een gemachtigde/vertegenwoordigster als klaagster in de akte op te nemen. Toen klaagster aangaf dat dit niet de bedoeling was, heeft de kandidaat-notaris dat onmiddellijk gecorrigeerd. Verificatie van de gegevens van klaagster in BRP is voor de kandidaat-notaris toegestaan in het kader van de voorschriften verificatie identiteit. Niet is komen vast te staan dat de kandidaat-notaris in deze zaak onvoldoende zorgvuldig zou zijn omgegaan met de mogelijke toepasselijkheid van de AVG.

  • ECLI:NL:TNORARL:2021:8 Kamer voor het notariaat Arnhem-Leeuwarden C/05/371950 / KL RK 20-75

    Klacht over een notaris in haar rol als vereffenaar in een nalatenschap. Zo verwijt klager de notaris dat het tempo van de werkzaamheden te laag ligt, de notaris onnodig telkens de uitkomst van gerechtelijke procedures afwacht, de notaris zich als rechter/advocaat opstelt in plaats van als notaris haar werkzaamheden uit te voeren en de interne klachtenprocedure van het kantoor van de notaris niet voldoet en louter is gericht op het kunnen schrijven van uren. De kamer heeft de klacht ongegrond verklaard.

  • ECLI:NL:TNORARL:2020:40 Kamer voor het notariaat Arnhem-Leeuwarden C/05/364244 KL RK 19-171

    De notaris die de oprichtingsakte vennootschap passeert heeft niet ook tot taak bij de belastingdienst goedkeuring aan te vragen voor de met de oprichting gerealiseerde althans beoogde geruisloze inbreng. Daarbij speelt mede een rol dat een verzoek aan de belastingdienst ook nog kan worden gedaan nadat een vennootschap is opgericht. Wel behoort de notaris, die in de akte van oprichting opneemt dat de oprichter de door haar genomen aandelen zal volstorten door geruisloze inbreng in de vennootschap van de gehele door haar voor eigen rekening gedreven onderneming, te controleren of zijn cliënt er van op de hoogte is dat een goedkeurende beschikking bij de belastingdienst aangevraagd moet worden.

  • ECLI:NL:TNORARL:2021:9 Kamer voor het notariaat Arnhem-Leeuwarden C/05/374685 / KL RK 20-101 C/05/374686 / KL RK 20-102

    Klaagsters verwijten de notarissen kort gezegd dat zij met erflater niet de mogelijkheid van een zogeheten 30-dagenclausule (ook wel calamiteitenclausule genaamd) hebben besproken. Ook verwijten klaagsters de notarissen dat zij niet met hem onder vier ogen hebben gesproken ten tijde van het opstellen en passeren van het testament. Gelet op alle feiten en omstandigheden heeft de kamer de klacht ongegrond verklaard.