Zoekresultaten 10431-10440 van de 44710 resultaten
-
ECLI:NL:TNORSHE:2021:3 Kamer voor het notariaat 's-Hertogenbosch SHE/2020/36 en 37
- Datum publicatie: 25-03-2021
- Datum uitspraak: 22-02-2021
- ECLI:NL:TNORSHE:2021:3
Klaagster verwijt de notarissen dat zij met een beroep op hun geheimhoudingsplicht weigeren om inzage te verlenen in de aantekeningen die zijn gemaakt bij het opmaken/passeren van erflaters testament. De kamer heeft de klachten ongegrond verklaard. Op grond van artikel 22 lid 1 Wna is een notaris in beginsel verplicht tot geheimhouding van alle informatie waarvan hij/zij uit hoofde van zijn/haar werkzaamheden als zodanig kennis neemt. De vraag hoe ver de geheimhoudingsplicht van een notaris zich uitstrekt, wordt in beginsel door de betrokken notaris zelf beantwoord. Immers, alleen de notaris kan precies beoordelen of bepaalde gegevens onder zijn verschoningsrecht vallen. De (tucht)rechter moet het beroep van de notaris op diens verschoningsrecht aanvaarden zolang hij aan redelijke twijfel onderhevig acht of verstrekking van de gevraagde gegevens zou kunnen geschieden zonder dat (tegenover klaagster) geopenbaard wordt wat verborgen dient te blijven. De kamer heeft geen aanleiding om te veronderstellen dat notaris 1 - die als kandidaat-notaris betrokken was bij het opmaken van het testament en later het protocol van de oud-notaris heeft overgenomen en ook met betrekking tot hetgeen vóór zijn ambtsperiode werd toevertrouwd en aan de bij zijn protocol behorende archieven werd toegevoegd een geheimhoudingsplicht heeft - zich in de gegeven omstandigheden ten onrechte op zijn geheimhoudingsplicht jegens klaagster beroept. Ten aanzien van notaris 2 overweegt de kamer dat de opgevraagde aantekeningen niet tot haar protocol behoren en dat zij reeds hierom niet bevoegd is klaagster inzage te verlenen in de aantekeningen en/of kopieën van deze aantekeningen aan klaagster te verstrekken.
-
ECLI:NL:TNORARL:2021:6 Kamer voor het notariaat Arnhem-Leeuwarden C/05/377342 KL RK 20-115
- Datum publicatie: 25-03-2021
- Datum uitspraak: 12-03-2021
- ECLI:NL:TNORARL:2021:6
De notaris heeft naar het oordeel van de kamer tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld met betrekking tot de derdengeldenrekening. De notaris heeft met zijn handelen bewust een bewaringstekort gecreëerd en dit niet ter stond aangezuiverd. Bovendien heeft de notaris het ontstane tekort niet onverwijld en volledig gemeld aan klager. Voorts zijn structurele onzorgvuldigheden geconstateerd ten aanzien van de financiële administratie. Op een gedeelte van deze onzorgvuldigheden is de notaris eerder door klager gewezen. Ook heeft de notaris het uitleenverbod geschonden. De kamer heeft de notaris de maatregel van ontzetting uit het ambt opgelegd en dit als volgt gemotiveerd. Het gerechtshof Amsterdam heeft meermaals het uitgangspunt geformuleerd dat een inbreuk op de bewaringsplicht in beginsel leidt tot ontzetting uit het ambt, tenzij de omstandigheden van het specifieke geval aanleiding geven van dit uitgangspunt af te wijken. Naar het oordeel van de kamer zijn alleen al de feiten ten aanzien van het tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van de notaris met betrekking tot de derdengeldenrekening zo ernstig dat ontzetting uit het ambt, overeenkomstig het hiervoor genoemde uitgangspunt, op zijn plaats is. De kamer licht dit hierna toe. De kamer stelt voorop dat de notaris in de maatschappij een positie bekleedt die mede is gegrond op vertrouwen in zijn ambt. Voor dat vertrouwen is onder meer voorwaarde dat de notaris zeer zorgvuldig omgaat met de hem toevertrouwde gelden en deze te allen tijde daadwerkelijk beschikbaar heeft. Een notaris moet dus onmiddellijk en zonder enige beperking over deze derdengelden kunnen beschikken. Door gelden van de derdengeldenrekening te gebruiken voor privédoeleinden, terwijl de notaris wist dat hierdoor onmiddellijk een bewaringstekort zou ontstaan, heeft de notaris willens en wetens gehandeld in strijd met zijn wettelijke verplichtingen. Dit handelen heeft op meerdere momenten plaatsgevonden. Desondanks is de notaris niet tot inkeer gekomen. Ook structureel is sprake van onzorgvuldig beheer van derdengelden. Op meerdere punten voldoet de notaris met zijn financiële administratie niet aan de geldende wet- en regelgeving, die er op gericht is om de belangen van derden te beschermen. Dit klemt te meer nu klager in 2014 en 2015 reeds onderzoek heeft gedaan en de bevindingen daaruit in een norm-overdragend gesprek met de notaris heeft besproken. Desondanks heeft de notaris geen dan wel onvoldoende verbeteringen doorgevoerd en heeft klager in het onderzoek van 2020 deels dezelfde bevindingen geconstateerd als in de onderzoeken uit 2014 en 2015. De notaris heeft met zijn handelen de belangen van derden onvoldoende gewaarborgd en het vertrouwen van de maatschappij in het notariaat in ernstige mate geschaad. De notaris heeft weliswaar enkele verbetermaatregelen doorgevoerd, maar de kamer acht deze, gelet op de ernst van de verwijten, onvoldoende. Daarbij weegt de kamer mee dat het verweer en de houding van de notaris bij de behandeling van de klacht niet duiden op besef van zijn verantwoordelijkheid als notaris. De notaris lijkt het laakbare van zijn handelen niet althans onvoldoende in te zien, hetgeen de kamer hem ernstig aanrekent. Op grond van het voorgaande komt de kamer dan ook tot de slotsom dat ter bescherming van het maatschappelijk vertrouwen in de integere en zorgvuldige vervulling van het notarisambt het noodzakelijk is de notaris de maatregel van ontzetting uit het ambt op te leggen.
-
ECLI:NL:TADRSHE:2021:54 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 20-754/DB/ZWB
- Datum publicatie: 24-03-2021
- Datum uitspraak: 22-03-2021
- ECLI:NL:TADRSHE:2021:54
Raadsbeslissing. Klacht tegen advocaat wederpartij. Verweerster heeft in haar verweer naar voren gebracht dat niet zij, maar de man, het onderzoeksbureau I B.V. heeft ingeschakeld en de opdracht heeft verstrekt aan het bureau om een rapport op te stellen. Uit de aan de raad overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht is de raad niet gebleken dat verweerster opdracht heeft gegeven tot, dan wel op enigerlei wijze betrokken is geweest bij, het vergaren van informatie, noch dat zij het onderzoeksbureau heeft ingeschakeld of de zoon heeft aangezet om informatie te vergaren. De raad is dan ook van oordeel dat de verwijten dat de zoon door toedoen van verweerster in een loyaliteitsconflict is gebracht, dat dit loyaliteitsconflict door toedoen van verweerster is verergerd en dat zij de man ervan had moeten weerhouden om via de zoon informatie te vergaren, feitelijke grondslag missen. De door het bureau verrichte observaties kunnen voorts niet als “stalking” worden gekwalificeerd. Ook het verwijt dat verweerster goedkeuring heeft verleend aan stalking van de huidige partner van klaagster, diens kinderen en de zoon mist feitelijke grondslag. Het stond verweerster vrij om ter onderbouwing van het verzoek van haar cliënt de van haar cliënt verkregen informatie ter onderbouwing van het verzoek in het geding te brengen. Klacht in alle onderdelen ongegrond.
-
ECLI:NL:TGZREIN:2021:20 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 2091
- Datum publicatie: 24-03-2021
- Datum uitspraak: 24-03-2021
- ECLI:NL:TGZREIN:2021:20
Klacht tegen een verweerster die een registratie heeft als verpleegkundige, die als zodanig werkzaam is binnen de instelling en tevens werkzaam als systemisch - en psychosociaal therapeut. In de relatie met klaagster is verweerster opgetreden in de hoedanigheid van therapeut. Het college is van oordeel dat klaagster ontvankelijk is in haar klacht. Verweerster wordt onder meer verweten dat: 1) zij haar (privé)gevoelens met klaagster, als cliënt, heeft gedeeld, terwijl klaagster nog bezig was met relatietherapie. Klaagster had nooit willen weten dat verweerster liefdesgevoelens voor haar ex-partner had gekregen. Klaagster vindt dat erg onprofessioneel en er is geen rekening gehouden met haar kwetsbare psychische staat van zijn op 26 juni 2020; 2) zij na het ontdekken van haar gevoelens niet meteen de behandeling met klaagster heeft stopgezet, maar zeker nog één therapie aan klaagster heeft gegeven; Het Regionaal Tuchtcollege verklaart de klacht deels ongegrond.
-
ECLI:NL:TGZREIN:2021:21 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 20135
- Datum publicatie: 24-03-2021
- Datum uitspraak: 24-03-2021
- ECLI:NL:TGZREIN:2021:21
Klacht tegen een verpleegkundige. De inspectie verwijt de verpleegkundige dat zij heeft gehandeld in strijd met de professionele grenzen door een (seksuele) relatie aan te gaan met een cliënt kort na het eindigen van de zorgrelatie die zij met hem had. Zij had de cliënt leren kennen in het kader van de zorg die zij als verpleegkundige bij de instelling aan de cliënt verleende. Ondanks dat zij zich bewust was van de professionele normen heeft zij ervoor gekozen een relatie aan te gaan met de cliënt zonder daarbij de vereiste afkoelingsperiode in acht te nemen. Het Regionaal Tuchtcollege verklaart de klacht gegrond en legt aan verweerster op de maatregel van schorsing van de inschrijving in het BIG-register voor de duur van zes maanden, met bepaling dat deze schorsing niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij het bevoegde regionale of centraal tuchtcollege later anders mocht bepalen op grond dat verweerster voor het einde van de proeftijd van twee jaren zich schuldig heeft gemaakt aan enig handelen of nalaten dat in strijd is met het belang van de individuele gezondheidszorg
-
ECLI:NL:TADRSHE:2021:51 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 20-765/DB/ZWB
- Datum publicatie: 24-03-2021
- Datum uitspraak: 22-03-2021
- ECLI:NL:TADRSHE:2021:51
Raadsbeslissing. Klacht tegen advocaat wederpartij. Vast staat dat verweerder in zijn e-mail d.d. 7 november 2019 aan de deken heeft verklaard dat hij “de inhoud van de confraternele correspondentie niet betwist”. Tevens staat vast dat klaagster sub 2 en C B.V. al geruime tijd twisten over de vraag of een finale overeenstemming over de beëindiging van hun samenwerking is tot stand gekomen. Verweerder heeft namens zijn cliënten het standpunt ingenomen dat weliswaar in 2016 is gecorrespondeerd, maar dat geen overeenstemming is bereikt. Ter onderbouwing van dat standpunt heeft verweerder gesteld dat C B.V. in de onderhandelingen een nadrukkelijk voorbehoud heeft gemaakt, inhoudend dat het relatie- en concurrentiebeding van kracht moest blijven, welk voorbehoud door klaagster sub 2 niet werd geaccepteerd. De raad is van oordeel dat deze vaststaande feiten niet tot de conclusie leiden dat verweerder bewust onjuiste informatie heeft verstrekt. De raad kwalificeert het optreden van verweerder niet als handelen in strijd met gedragsregel 8 omdat het hier niet gaat om het verkondigen van evident feitelijke onjuistheden, maar om het naar voren brengen van het standpunt van zijn cliënten over een juridisch twistpunt. . Klaagster sub 2 is wegens het ontbreken van een rechtstreeks eigen belang niet-ontvankelijk in de klacht over schending van gedragregel 24. Klager sub 1 is wel ontvankelijk in dit klachtonderdeel, maar de klacht is ongegrond. Dat verweerder het indienen van een tuchtklacht bij klager sub 1 heeft aangekondigd maakt niet dat sprake is van “dreigen”, zoals door klager gesteld. Klachtonderdelen 1 en 2 ongegrond. Klachtonderdeel 3 deels niet-ontvankelijk, deels ongegrond.
-
ECLI:NL:TGZRAMS:2021:46 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2020/282
- Datum publicatie: 24-03-2021
- Datum uitspraak: 24-03-2021
- ECLI:NL:TGZRAMS:2021:46
De IGJ verwijt de verpleegkundige dat hij professionele grenzen heeft geschonden door 1) met een patiënt tijdens de behandelrelatie een (langdurige) vriendschappelijke relatie aan te gaan en 2) leningen van die patiënt in ontvangst te nemen, te vragen hem nogmaals geld te lenen (zelfs nadat hij door de zorgaanbieder op non-actief was gesteld) en bij die patiënt - na afwijzing van zijn verzoek - daarop aan te dringen. De verpleegkundige heeft, ondanks toezeggingen, het geleende geld aan die patiënt niet terugbetaald. Enkele jaren eerder was er al een dringend advies van de inspectie jegens de verpleegkundige zijn professionele grenzen te bewaken als hij weer in de zorg zou gaan werken. De verpleegkundige heeft inmiddels zijn registratie als verpleegkundige in het BIG-register laten doorhalen. De inspectie verzoekt de klacht gegrond te verklaren en als maatregel op te leggen een ontzegging van het recht wederom als verpleegkundige in het register te worden ingeschreven. Gegrond
-
ECLI:NL:TADRSHE:2021:52 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 20-772/DB/ZWB/D
- Datum publicatie: 24-03-2021
- Datum uitspraak: 22-03-2021
- ECLI:NL:TADRSHE:2021:52
Dekenbezwaar. Verweerder heeft niet binnen de gestelde termijn de CCV-opgave gedaan en heeft in het jaar 2019 niet aan de opleidingsverplichting voldaan. Berisping. Proceskostenveroordeling.
-
ECLI:NL:TGZRAMS:2021:47 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2020/121
- Datum publicatie: 24-03-2021
- Datum uitspraak: 24-03-2021
- ECLI:NL:TGZRAMS:2021:47
Klager dient een klacht in tegen een huisarts met onder andere het verwijt dat hij zijn beroepsgeheim heeft geschonden door te spreken over klager met iemand van het wijkteam zonder toestemming van klager. Verweerder voert verweer. Gegrond, waarschuwing
-
ECLI:NL:TADRSHE:2021:53 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 20-908/DB/ZWB/D
- Datum publicatie: 24-03-2021
- Datum uitspraak: 22-03-2021
- ECLI:NL:TADRSHE:2021:53
Dekenbezwaar. Verweerster heeft in strijd met inhoud en strekking van de artikelen 6.10 en 6.11 Voda en de kernwaarde integriteit gehandeld door aan haar levenspartner een geheimhoudernummer ter beschikking te stellen en te laten gebruiken. Hierdoor is het vertrouwen in de advocatuur geschaad. Onderdeel 1 van het dekenbezwaar is derhalve gegrond. Op grond van de stukken, het verhandelde ter zitting en de vaststaande feiten is de raad van oordeel dat verweerster de op haar rustende geheimhoudingsplicht heeft geschonden. De raad stelt voorop dat het enkele feit dat verweersters levenspartner haar regelmatig naar zittingen en afspraken brengt, niet maakt dat hij gerekend kan worden tot de medewerkers of het personeel van verweerster in de zin van artikel 11a lid 1 Advocatenwet. Een cliënt dient erop te kunnen vertrouwen dat de gegevens die hij/zij in vertrouwen aan zijn/haar advocaat ter beschikking stelt, niet ter kennis van derden worden gebracht. Uit hetgeen verweerster in de stukken en ter zitting heeft verklaard blijkt dat de praktische inrichting van haar kantoor zodanig is dat zij die vertrouwelijkheid niet kan waarborgen. Dat is in strijd met de op verweerster rustende geheimhoudingsplicht. Dat verweerster haar levenspartner een geheimhoudingsverklaring heeft laten ondertekenen maakt dit niet anders. Immers, de cliënten van verweerster moeten er op kunnen rekenen dat de zaken die zij met verweerster bespreken, niet ter kennis komen van derden en dus ook niet van haar levenspartner. Ook onderdeel 2 van het dekenbezwaar is derhalve gegrond. Voorwaardelijke schorsing van drie weken. Proceskostenveroordeling.
- Vorige pagina zoekresultaten
- Pagina: 1
- ...
- Pagina: 1043
- Pagina: 1044
- Pagina: 1045
- ...
- Pagina: 4471
- Volgende pagina zoekresultaten