ECLI:NL:TGZRGRO:2021:10 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Groningen G2020/20
ECLI: | ECLI:NL:TGZRGRO:2021:10 |
---|---|
Datum uitspraak: | 06-04-2021 |
Datum publicatie: | 06-04-2021 |
Zaaknummer(s): | G2020/20 |
Onderwerp: | Geen of onvoldoende zorg |
Beslissingen: | Ongegrond/afwijzing |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen huisarts. Klager en zijn ex-echtgenote hebben gezamenlijk het ouderlijk gezag over hun dochter. Klagers ex-echtgenote is met de dochter naar de praktijk van beklaagde gegaan, omdat de dochter last van verstopping zou hebben. Aan de dochter is hiervoor een laxeermiddel als medicatie voorgeschreven. Klager herkende de verstoppingsklachten van de dochter niet en was van mening dat de medicatie ten onrechte was voorgeschreven. Hij zocht daarover telefonisch contact met de praktijk. Het eerste gesprek vond plaats met een assistente en het tweede met beklaagde. Klager verwijt beklaagde dat hij klager niet heeft meegenomen in de besluitvorming omtrent de voorgeschreven medicatie en dat hij klager tijdens het bewuste telefoongesprek onheus bejegend zou hebben. Het college verklaart het eerste klachtonderdeel ongegrond, omdat niet beklaagde maar een collega van hem de medicatie heeft voorgeschreven. Het tweede klachtonderdeel kan ook niet slagen, omdat partijen het niet eens over wat er precies allemaal is gezegd. Het college kan daardoor niet tot de vaststelling komen dat klagers weergave van het gesprek geheel juist is. De klacht is ongegrond. |
Rep. nr. G2020/20
6 april 2021
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
TE GRONINGEN
Beslissing op de klacht van:
A,
klager,
wonende te B,
tegen
C,
huisarts te D
beklaagde,
gemachtigde: mr. D. Benamari.
Het college heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- het klaagschrift van 13 mei 2020, ingekomen op 15 mei 2020,
- het verweerschrift van 10 augustus 2020, ingekomen op 11 augustus 2020.
In het kader van het vooronderzoek zijn partijen gehoord op 5 november 2020, waarvan proces-verbaal is opgemaakt.
De klacht is behandeld ter openbare zitting van 23 februari 2021. Klager en beklaagde, bijgestaan door mr. D. Benamari, zijn verschenen.
2. Vaststaande feiten
Voor de beoordeling van de klacht gaat het college uit van de volgende feiten.
2.1
Klagers dochter (geboren 2015) staat als patiënte ingeschreven in de praktijk van beklaagde. Klager en de moeder van patiënte (hierna: de moeder) zijn gescheiden. Zij hebben beiden ouderlijk gezag over patiënte.
2.2
Een collega van beklaagde heeft op verzoek van de moeder voor patiënte vanwege verstoppingsklachten op 25 maart 2020 macrogol voorgeschreven. Op verzoek van de moeder heeft deze collega een beschrijving van het consult en het advies schriftelijk bevestigd, zodat de moeder klager kon informeren over de inhoud van het consult.
2.3
Op 26 maart 2020 heeft de moeder met beklaagde gebeld. Beklaagde heeft de moeder geadviseerd de behandeling met macrogol te starten en een dagboek bij te houden over de werking. Eventueel zou verwijzing naar een onafhankelijk kinderarts kunnen plaatsvinden.
2.4
Klager heeft op 1 april 2020 met de assistente van beklaagde gebeld. Klager had het schriftelijk advies van beklaagdes collega ontvangen, maar herkende de klachten van patiënte niet. De vraag van klager was of hij de macrogol aan patiënte moest geven. Via de assistente heeft beklaagde aan klager laten mededelen dat op basis van een consult met de moeder is besloten om macrogol aan patiënte voor te schrijven, maar dat de keuze om het te geven aan beide ouders is, omdat zij samen het gezag hebben over patiënte.
2.5
Op 24 april 2020 heeft klager telefonisch contact gehad met beklaagde. Klager was het niet eens met de ingezette behandeling en wenste, blijkens de aantekening in het medisch journaal, na elk consult over patiënte geïnformeerd te worden. Beklaagde heeft aangeboden om klager en de moeder samen op het spreekuur te ontvangen, zodat er tot gezamenlijk beleid kan worden gekomen.
2.6
Op 18 augustus 2020 hebben klager en de moeder ingestemd met een verwijzing van patiënte naar een kinderarts op 20 augustus 2020. Het gaat inmiddels goed met patiënte.
3. De klacht
De klacht luidt – zakelijk weergegeven – als volgt.
Klager verwijt beklaagde dat hij klager als mede-gezaghebbende ouder niet heeft betrokken bij de besluitvorming over de behandeling van patiënte en voorts dat hij klager niet professioneel te woord zou hebben gestaan op 24 april 2020. Klager werd door beklaagde aangeduid 'als die gast van die vechtscheiding' en beklaagde vroeg: "Wat moet jij?" Klager heeft gevraagd wat er met zijn dochter aan de hand was en waarom zij al weken laxeermiddel kreeg toegediend. Beklaagde lachte en vroeg of hij hem ging vertellen hoe hij zich professioneel moest op stellen. Beklaagde zei verder dat hij niet wist hoe het juridisch in elkaar steekt en dat hij daar geen zin in had. Hij vroeg lachend of klager een klacht tegen hem ging indienen. Aan het eind van het gesprek nodigde hij klager en de moeder uit om langs te komen in de praktijk. Klager is hier niet op ingegaan, omdat hij zijn vertrouwen had verloren in beklaagde. Hij werd geschoffeerd, hij had geen antwoord gekregen en hij voelde zich niet serieus genomen.
4. Het verweer
Het verweer luidt - zakelijk weergegeven - als volgt.
Beklaagde heeft in zijn visie juist gehandeld en meent dat van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen geen sprake is geweest. Beklaagde heeft juist getracht klager te betrekken bij het te voeren beleid ten aanzien van patiënte. Klager uitte op 24 april 2020 in het telefonisch gesprek zijn onvrede over de behandeling van patiënte met macrogol en eiste dat hij na elk consult werd gebeld. Beklaagde zei dat het niet werkbaar is om na elk contactmoment, ook als er geen sprake is van ongebruikelijke of medisch niet-noodzakelijke behandelingen, de andere ouder te informeren. Klager zou wel periodiek kunnen vragen om een update, waarbij beklaagde heeft aangegeven nog niet goed de juridische status te weten met betrekking tot deze verstrekking van informatie. Beklaagde heeft uitgelegd dat ouders met gezamenlijk gezag samen tot afspraken moeten komen en daarbij aangeboden dat klager met de moeder op het spreekuur zou kunnen komen, zodat er zonder verwijten tot een gezamenlijk beleid kon worden gekomen in het belang van patiënte. Beklaagde herinnert zich het gesprek als onprettig vanwege de eisende houding van klager.
5. Beoordeling van de klacht
5.1 Toetsingskader
Het college wijst er allereerst op dat het er bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.
5.2
Ten aanzien van het eerste klachtonderdeel:
Het college oordeelt dat niet is komen vast te staan dat beklaagde klager onvoldoende heeft betrokken bij de besluitvorming over de (verdere) behandeling van patiënte. Het college stelt vast dat de behandeling van patiënte met macrogol niet is voorgeschreven door beklaagde, maar door een collega, en dat op verzoek van de moeder ten behoeve van klager dit advies ook schriftelijk is vastgelegd. Klager heeft dit schriftelijk advies ook ontvangen. Beklaagde heeft op 1 april 2020 de concrete vraag van klager via zijn assistente beantwoord en op 24 april 2020 heeft beklaagde aangeboden om met klager en de moeder in gesprek te gaan over de verdere behandeling van patiënte. Het college acht de klacht op dit onderdeel dan ook ongegrond.
5.3
Ten aanzien van het tweede klachtonderdeel:
Het college stelt vast dat klager en beklaagde een verschillend verloop van het gesprek op 24 april 2020 hebben geschetst. Nu het college niet op basis van objectieve bronnen kan vaststellen welke van beide lezingen het meest aannemelijk is, kan een verwijt dat gebaseerd is op de lezing van klager in beginsel niet gegrond worden bevonden (vergelijk CTG 23 juli 2002, TvGR 2002, 74). Beiden hebben het gesprek als onplezierig en onbevredigend ervaren, maar zijn er het wel over eens dat beklaagde heeft aangeboden klager en de moeder op het spreekuur te ontvangen. Klager heeft aangegeven waarom hij daarvan geen gebruik heeft willen maken. Het college merkt op dat het in de rede had gelegen dat beklaagde vanuit zijn professionaliteit en de zorg voor het welzijn van zijn patiënte sterker had aangedrongen op dit gesprek met beide ouders. Niettemin levert dit naar het oordeel van het college geen schending op van enige tuchtnorm als bedoeld in artikel 47 van Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg. Het college acht de klacht ook op dit onderdeel ongegrond.
6. Slotsom
Het voorgaande leidt het college tot de volgende beslissing.
7. Beslissing
Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Groningen:
verklaart de klacht in zijn geheel ongegrond.
Aldus gegeven door:
P.A.H. Lemaire, voorzitter;
Th.A. Wiersma, lid-jurist;
F. Krijnen, lid-beroepsgenoot;
A.D.J. van Empel, lid-beroepsgenoot;
A.J.K. Hondius, lid-beroepsgenoot;
bijgestaan door Y.M.C. Bouman, secretaris,
en in het openbaar uitgesproken op 6 april 2021 door de voorzitter, in tegenwoordigheid van de secretaris.
De secretaris: De voorzitter:
Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
a. Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als
- het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard of
- als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.
b. Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.
c. Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.
d. Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.
U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Groningen. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.
Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.