ECLI:NL:TNORARL:2021:9 Kamer voor het notariaat Arnhem-Leeuwarden C/05/374685 / KL RK 20-101 C/05/374686 / KL RK 20-102

ECLI: ECLI:NL:TNORARL:2021:9
Datum uitspraak: 12-03-2021
Datum publicatie: 02-04-2021
Zaaknummer(s):
  • C/05/374685 / KL RK 20-101
  • C/05/374686 / KL RK 20-102
Onderwerp: Personen- en Familierecht
Beslissingen: Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie: Klaagsters verwijten de notarissen kort gezegd dat zij met erflater niet de mogelijkheid van een zogeheten 30-dagenclausule (ook wel calamiteitenclausule genaamd) hebben besproken. Ook verwijten klaagsters de notarissen dat zij niet met hem onder vier ogen hebben gesproken ten tijde van het opstellen en passeren van het testament. Gelet op alle feiten en omstandigheden heeft de kamer de klacht ongegrond verklaard.  

KAMER VOOR HET NOTARIAAT IN HET RESSORT ARNHEM-LEEUWARDEN

Kenmerk:        C/05/374685 / KL RK 20-101

                        C/05/374686 / KL RK 20-102

beslissing van de kamer voor het notariaat

op de klacht van

1. [ naam klaagster sub 1 ] ,

 wonende te [ woonplaats klaagster sub 1 ],

2. [ naam klaagster sub 2 ] ,

wonende te [ woonplaats klaagster sub 2 ],

hierna tezamen te noemen: klaagsters,

gemachtigde namens klaagsters: mr. P. Wanders, advocaat te Amsterdam,

tegen

1. [ naam notaris ] ,

notaris te [ vestigingsplaats notaris ],

hierna te noemen: de notaris,

gemachtigde: mr. F.C.M. van der Velden en mr. C. Wilcke, advocaten te Amsterdam,

2. [ naam kandidaat-notaris ] ,

kandidaat-notaris te [ vestigingsplaats kandidaat-notaris ] ,

hierna te noemen: de kandidaat-notaris,

gemachtigde: mr. F.C.M. van der Velden en mr. C. Wilcke, advocaten te Amsterdam.

De notaris en de kandidaat-notaris worden hierna tezamen genoemd: de notarissen.

1.         Het verloop van de procedure

1.1.      Het verloop van de procedure blijkt uit:

-          de klacht, met bijlagen, van 30 juli 2020;

-          het verweer van de notarissen van 22 oktober 2020.

1.2.      De zaak is behandeld op de mondelinge behandeling van 18 januari 2021. Hierbij zijn verschenen klaagsters met hun gemachtigde enerzijds en de notarissen met hun gemachtigde anderzijds. Allen hebben ter zitting het woord gevoerd, de gemachtigden aan de hand van door hen overgelegde spreekaantekeningen.

2.         De feiten

2.1.      Wijlen de heer [ naam erflater ] (hierna: erflater) is op 6 augustus 1987 in algehele gemeenschap van goederen gehuwd met wijlen mevrouw [ naam erflaatster ] (hierna: erflaatster). Klaagsters zijn de dochters van erflater uit een eerder huwelijk. Erflaatster had uit een eerder huwelijk drie zonen (hierna: de zonen van erflaatster).

2.2.      Op 29 december 2017 heeft de kandidaat-notaris een bespreking gevoerd met erflater en erflaatster, waarin onder meer de wensen van erflater met betrekking tot zijn testament zijn besproken. Naar aanleiding van die bespreking heeft de kandidaat-notaris een concepttestament opgesteld en op 8 januari 2018 naar erflater gestuurd.

2.3.      Vanwege de afwezigheid van de kandidaat-notaris heeft erflater op 15 januari 2018 een telefonische bespreking gehad met mr. [ A ], die eveneens als kandidaat-notaris werkzaam is op het kantoor van de notaris.

2.4.      Op 19 januari 2018 heeft erflater, na een derde bespreking met de notaris, zijn testament opgemaakt ten overstaan van de notaris. In het testament heeft erflater erflaatster en klaagsters tot erfgenaam benoemd, ieder voor één/derde gedeelte. Verder is bepaald dat als de erfstelling ten gunste van erflaatster geen effect sorteert, aanwas zou plaatsvinden ten behoeve van klaagsters.

2.5.      Op 30 maart 2020 is erflater overleden. Enkele dagen daarna, op 7 april 2020, is erflaatster overleden, beiden (mede) aan de gevolgen van een besmetting met Covid-19.

2.6.      Klaagsters hebben op 15 april 2020 telefonisch contact gehad met mr. [ B ], eveneens als kandidaat-notaris werkzaam op het kantoor van de notaris. Klaagsters hadden vragen over de uitwerking van het testament van erflater, in het bijzonder de bepaling over de werking van de erfstelling van erflaatster.

2.7.      Klaagsters hebben vervolgens een partijnotaris ingeschakeld, mr. [ naam van de partijnotaris ] (hierna: de partijnotaris). De partijnotaris heeft op 23 april 2020 gebeld met de notaris en gesproken over de uitwerking van het testament van erflater. Zij spraken af dat

mr. [ naam van de executeur ], executeur in de nalatenschap van erflater en een kantoorgenoot van de notaris (hierna: de executeur), met de zonen van erflaatster zou gaan spreken over aanvaarding van de nalatenschap van erflater door erflaatster en over aanvaarding van de nalatenschap van erflaatster door henzelf, mede in het licht van het onverwachte overlijden van beide echtgenoten kort na elkaar en de vererving van de nalatenschappen.

2.8.      De zonen van erflaatster hebben aan de executeur aangegeven dat de testamenten van erflater en erflaatster gerespecteerd dienen te worden en te willen ontvangen waar zij recht op hadden. De zonen van erflaatster hebben de nalatenschap van erflater namens erflaatster (zuiver) aanvaard. Zij hebben de nalatenschap van erflaatster eveneens (zuiver) aanvaard.

2.9.      Op 7 mei 2020 hebben de notaris en mr. [ B ] voornoemd, de executeur, de partijnotaris, klaagsters en één van de zonen van erflaatster een bespreking gehad. Hierbij is gesproken over het effect van de erfstelling van erflaatster in de nalatenschap van erflater en over de bedoeling van erflater. Klaagsters gaven in die bespreking aan het onredelijk te vinden dat zij ‘slechts’ 1/3 erven van erflater en de zonen van erflaatster ook 1/3 deel, terwijl erflaatster slechts acht dagen na erflater is overleden.

2.10.     Omdat de bespreking en de daaropvolgende correspondentie niet tot een bevredigend resultaat voor klaagsters hebben geleid, hebben zij mr. Wanders voornoemd ingeschakeld. Deze gemachtigde heeft per brief van 8 juni 2020 aan de notaris vragen gesteld over onder meer de totstandkoming van het vigerende testament van erflater en de herroepen testamenten. De notaris heeft geantwoord bij brief van 30 juni 2020.

Vervolgens hebben klaagsters onderhavige klacht ingediend.

3.         De klacht en het verweer

3.1.      Klaagsters verwijten de notarissen kort gezegd dat zij

i)                    met erflater niet de mogelijkheid van een zogeheten 30-dagenclausule (ook wel calamiteitenclausule genaamd) hebben besproken;

ii)                  niet met hem onder vier ogen hebben gesproken ten tijde van het opstellen en passeren van het testament.

3.2.      Op de toelichting op de klachtonderdelen en het verweer van de notarissen zal de kamer hierna, voor zover het verweer van belang is voor de beoordeling van de klacht, nader ingaan.

4.         De beoordeling

4.1.      Op grond van artikel 93 lid 1 Wna zijn (kandidaat)notarissen aan tuchtrechtspraak onderworpen. De tuchtrechter toetst of het handelen en/of nalaten van een notaris in strijd is met het bepaalde in de Wna en andere toepasselijke bepalingen.

Klachtonderdeel i

4.2.      Klaagsters stellen dat de notarissen met erflater hadden moeten bespreken wat er zou moeten gebeuren indien erflater en erflaatster min of meer gelijktijdig zouden komen te overlijden. De notarissen, maar in ieder geval de notaris, had(den) de mogelijkheid van een 30-dagenclausule aan erflater moeten voorleggen. Nu dit volgens klaagsters niet is gebeurd, hebben de notarissen hun zorgplicht geschonden.

Ter onderbouwing voeren klaagsters aan dat de 30-dagenclausule een in de erfrechtelijke praktijk gangbare clausule is. Er waren in het onderhavige geval meerdere redenen om de mogelijkheid van een 30-dagenclausule aan erflater voor te leggen. Zo waren:

i)                    erflater en erflaatster beiden reeds eerder gehuwd geweest;

ii)                  hadden beiden kinderen uit hun eerdere huwelijk;

iii)                hadden zij geen gezamenlijke kinderen;

iv)                was erflater twaalf jaar ouder dan erflaatster;

v)                  was erflater al zeer op leeftijd toen hij zijn testament liet passeren;

vi)                was het kenbaar slechts zijn bedoeling om erflaatster niet onverzorgd achter te laten én hield de testamentaire wijziging nu juist in dat in plaats van alles naar zijn eigen dochters er een deel werd afgezonderd voor de verzorging van erflaatster.

Klaagsters stellen dat uit de reactie van de notarissen blijkt dat zij de mogelijkheid van een 30 dagen-clausule niet met erflater hebben besproken. Het feit dat erflater geen tweetrapsmaking wenste ten aanzien van het erfdeel van erflaatster, rechtvaardigt niet de conclusie dat hij geen 30-dagenclausule in zijn testament had gewild ten behoeve van het erfdeel van erflaatster. In ieder geval had aan erflater de mogelijkheid ervan moeten worden voorgelegd, zodat hij zich daarover een mening had kunnen vormen.

Als de 30-dagenclausule wel zou zijn besproken, is het volgens klaagsters zeer aannemelijk dat erflater een dergelijke clausule in zijn testament had opgenomen ten behoeve van klaagsters met betrekking tot het erfdeel van erflaatster. Het was volgens klaagsters slechts zijn wens om erflaatster een erfdeel achter te laten om ervoor te zorgen dat zij na zijn overlijden in haar levensonderhoud kon voorzien.

De manier waarop het testament nu door de notaris wordt uitgelegd (namelijk dat de erfstelling aan erflaatster wél effect sorteert) heeft tot gevolg dat de bedoeling van erflater die hij had bij het formuleren van zijn laatste wil (te weten ten behoeve van erflaatster voorzien in haar verzorging) niet tot uitdrukking komt. Het erfdeel van erflaatster wast nu immers aan bij de zonen van erflaatster, zonder dat erflaatster er zelf ooit iets van heeft kunnen gebruiken.

4.3.      De notarissen voeren aan dat zij zich niet meer kunnen herinneren of de 30-dagenclausule in deze exacte bewoordingen met erflater is besproken. Dat is niet af te leiden uit hun gespreksaantekeningen. Maar ook in de situatie dat de term 30-dagenclausule als zodanig niet expliciet is besproken, is hen geen tuchtrechtelijk verwijt te maken, aldus de notarissen.

Ter onderbouwing voeren de notarissen aan dat het testament de wil van erflater weerspiegelt. Gelet op het leeftijdsverschil tussen erflater en erflaatster was het op voorhand goed denkbaar dat erflater eerder dan erflaatster zou komen te overlijden. Die situatie is – juist gezien het leeftijdsverschil, het samengestelde gezin en het huwelijk in gemeenschap van goederen – in een bespreking met erflater uitvoerig aan de orde gekomen. Erflater wist dat het erfdeel van erflaatster bij haar overlijden bij haar zonen terecht zou komen. De notarissen hebben in dat verband met erflater gesproken over de mogelijkheid van een tweetrapsmaking op het erfdeel van erflaatster, waarbij klagers als verwachters zouden kunnen worden aangemerkt. Op die manier zou kunnen worden voorkomen dat het erfdeel van erflaatster, of althans het restant daarvan, bij haar zonen terecht zou komen en worden bewerkstelligd dat dit erfdeel na overlijden van erflaatster bij klaagsters terecht zou komen.

Erflater heeft echter meerdere malen aan de notarissen aangegeven geen tweetrapsmaking te willen op het erfdeel van erflaatster. Hij wilde zijn echtgenote ‘volwaardig’ en niet slechts voorwaardelijk tot erfgenaam benoemen, wenste de beslissing over vererving van het erfdeel van erflaatster aan erflaatster te laten en wilde niet teveel over zijn graf heen regeren. Voor zover de notarissen bekend, had erflater ook geen reden om uitdrukkelijk te voorkomen dat de zonen van erflaatster aanspraak zouden kunnen maken op het erfdeel van erflaatster. Er was dus geen reden voor erflater om het erfdeel van erflaatster uitdrukkelijk buiten bereik van de zonen van erflaatster te houden en erflater wilde dat ook niet. Het maakte daarbij volgens de notarissen voor erflater geen verschil hoeveel tijd er tussen zijn overlijden en het overlijden van erflaatster zou zitten. Er bestond dan ook geen aanleiding om andere modaliteiten van voorwaardelijke makingen, zoals een 30-dagenclausule te bespreken. Ook die zou immers voorzien in een voorwaardelijke erfstelling en dat wilde erflater nadrukkelijk niet. Voorafgaand aan het verlijden van het testament is het gehele testament nogmaals uitvoerig door de notaris met erflater besproken. Daarbij kwam erflater weloverwogen over en was zijn wil duidelijk. Hij liet blijken goed na te hebben gedacht over zijn testament. Tijdens de bespreking zijn alle verschillende componenten en de rechtsgevolgen daarvan uit het testament besproken. Gelet op de situatie en de wensen van erflater was het daarom niet nodig de 30-dagen-clausule letterlijk ter sprake te brengen, althans te noteren dat deze aan de orde is geweest.

4.4.      De kamer overweegt dat uit hetgeen partijen over en weer hebben aangevoerd niet kan worden vastgesteld of de notarissen met erflater letterlijk hebben gesproken over een 30-dagenclausule. Hoewel tussen partijen niet in geschil is dat een 30-dagenclausule een (enigszins) gangbare clausule is in de erfrechtelijke praktijk, hangt het van de situatie en de wensen die worden geuit af, welke modaliteiten een (kandidaat)notaris met zijn cliënt dient te bespreken. De notarissen hoefden dan ook niet letterlijk allerlei mogelijke bepalingen te bespreken met erflater.

Uit hetgeen de notarissen hebben aangevoerd blijkt dat zij tijdens meerdere besprekingen uitvoerig met erflater hebben gesproken over zijn wensen en de rechtsgevolgen hiervan. Hierbij is door de notarissen voldoende aandacht besteed aan de persoonlijke omstandigheden van erflater. Ook staat onbetwist vast dat de notarissen met erflater hebben gesproken over de volgorde van overlijden van erflater en erflaatster en de rechtsgevolgen als erflaatster als laatste zou overlijden.

Gelet op alle feiten en omstandigheden komt de kamer dan ook tot de conclusie dat de notarissen voldoende zorgvuldig de wensen van vader hebben besproken, hebben genoteerd in hun dossier en vervolgens hebben uitgewerkt in het testament. Het door de notarissen opgestelde testament komt dan ook overeen met de door erflater geuite wensen. De kamer zal daarom dit klachtonderdeel ongegrond verklaren.

Klachtonderdeel ii

4.5.      Verder verwijten klaagsters de notarissen dat zij hun zorgplicht hebben geschonden door niet onder vier ogen te hebben gesproken met erflater. Door de notarissen is slechts gesproken met erflater in het bijzijn van erflaatster, die gezien haar erfstelling een belang had bij het testament. Gezien het feit dat erflater 88 jaar oud was, zijn lichamelijke gesteldheid zwak én erflaatster een eigen belang had bij het testament, had het op de weg van de notarissen gelegen om ten tijde van het opstellen en het passeren van het testament met erflater onder vier ogen te spreken.

4.6.      De notarissen hebben erkend dat zij erflater niet onder vier ogen hebben gesproken wat betreft het opstellen en passeren van het vigerende testament. De notarissen stellen dat zij zich in de gesprekken met erflater terdege van vergewist hebben of erflaters wil vrij en onafhankelijk en zonder ongewenste beïnvloeding door derden tot stand was gekomen.

Hierbij achten de notarissen de volgende feiten en omstandigheden van belang. Erflater heeft zelf het initiatief genomen voor wijziging van zijn testament. Erflater heeft duidelijk en stellig aangegeven wat hij wilde wijzigen en waarom hij dat wilde wijzigen. De wijziging in het testament van erflater was ook gezien de goede familieverhoudingen, het leeftijdsverschil tussen erflater en erflaatster en gelet op de duur van hun huwelijk niet ongebruikelijk. Er was voor de notarissen geen enkele aanleiding te twijfelen aan de geestelijke gesteldheid van erflater of de eigen wil van erflater

Erflaatster was weliswaar aanwezig bij de gevoerde besprekingen, maar zij had zelf geen inbreng wat betreft de wensen en het testament van erflater. Het enkele feit dat erflaatster bij de gevoerde besprekingen aanwezig was, is niet klachtwaardig, te minder nu erflaatster zelf ook testatrice was en het ook ging om de wijziging van haar testament..

4.7.      De kamer overweegt dat het aan een (kandidaat)notaris is om te waken voor de vrije en onafhankelijke wilsvorming van een testateur. Een (kandidaat)notaris dient al het nodige te doen om zich ervan te vergewissen dat de testateur bij het vormen en uiten van zijn wil niet op ongewenste wijze is beïnvloed door (de aanwezigheid van) een derde. Het is vaste jurisprudentie dat een (kandidaat)notaris enige vrijheid heeft om te bepalen op welke wijze hij uitvoering geeft aan deze verantwoordelijkheid. Anders dan klaagsters hebben betoogd is het voeren van een gesprek onder vier ogen een mogelijkheid, maar niet in alle gevallen een verplichting. Gelet op de door de notarissen beschreven omstandigheden waaronder de besprekingen met erflater plaatsvonden, hebben de notarissen met hun handelwijze voldoende gewaarborgd dat erflater zijn wil op onafhankelijke wijze heeft kunnen overbrengen aan de notarissen. Van enige ongewenste beïnvloeding waardoor erflater zijn wil niet meer op vrije wijze kon vormen is niet gebleken. De kamer zal daarom dit klachtonderdeel ongegrond verklaren.

5.         De beslissing

De kamer voor het notariaat in het ressort Arnhem-Leeuwarden

-          verklaart de klacht ongegrond.

Deze beslissing is gegeven door mr. C.J.M. Hendriks, voorzitter, mr. J.A.H. Bruggemann en mr. F. Drost, leden, en in tegenwoordigheid van mr. K.K.H. Wagemaker, secretaris, door

mr. M.J.C. van Leeuwen, voorzitter, in het openbaar uitgesproken op 12 maart 2021.

De secretaris

De voorzitter

Tegen deze beslissing van de kamer voor het notariaat kunnen partijen binnen dertig dagen na de datum van verzending van deze beslissing hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.