Zoekresultaten 1501-1520 van de 14232 resultaten

  • ECLI:NL:TGZRAMS:2023:193 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2023/5246

    Kennelijk ongegronde klacht tegen een huisarts. Klager heeft zich met rug- en beenklachten tot de huisartsenpraktijk gewend, waar hij te woord is gestaan door de huisartsassistente (hierna: de assistente). Zij heeft hem geadviseerd pijnstillers te nemen tegen de pijn. Na een week heeft klager weer gebeld met de praktijk en wederom de assistente gesproken. Zij vertelde dat de huisarts naar de rug en benen van klager zou kijken als hij naar de praktijk zou komen, waartoe klager zich niet in staat achtte. Klager stelt dat er sprake is van plichtsverzuim en klaagt ook over het feit dat de assistente hem medicijnen heeft voorgeschreven zonder dat de huisarts een diagnose heeft gesteld. De huisarts stelt primair dat klager niet ontvankelijk moet worden verklaard, omdat een klacht in algemene zin tegen de praktijk en haar medewerkers niet mogelijk is, subsidiair stelt hij dat de klacht moet worden afgewezen. Het college is van oordeel dat de huisarts in beginsel verantwoordelijk is voor het handelen van de assistente. In zoverre is klager dus ontvankelijk in zijn klacht, maar de klacht is kennelijk ongegrond. De assistente heeft overeenkomstig het beleid van de praktijk, dat in lijn is met de standaard van het NHG, gehandeld door een inschatting te maken van de ernst van de klachten en vervolgens eerst pijnstilling te adviseren. De klacht is kennelijk ongegrond.

  • ECLI:NL:TGZRAMS:2023:191 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2022/5090

    Ongegronde klacht tegen huisarts. Klager is van mening dat de huisarts zijn medische problemen heeft onderschat, dan wel zich onvoldoende heeft ingespannen voor een deugdelijke behandeling. Het gaat in het bijzonder om een niet goed behandelen van obstipatie en problemen met een stoma, en het negeren van een allergische reactie op een specifieke vorm van een voorgeschreven medicijn. Klager verwijt de huisarts specifiek dat zijn klachten, ondanks meerdere telefonische contacten in de week van 11 tot 14 oktober 2002, niet serieus zijn genomen, hetgeen uiteindelijk heeft geresulteerd in een spoedopname in het ziekenhuis. Voorts stelt klager dat de huisarts gemelde allergieën voor een bepaalde medicatie als onbestaand heeft afgewezen en de hierdoor ontstane problemen heeft afgewenteld op de apotheker. De huisarts heeft verweer gevoerd. Het college stelt met betrekking tot het eerst klachtonderdeel vast dat het verloop van de problemen van klager tussen 11 en 14 oktober 2022 sterk wisselend was. Het college is van oordeel dat gezien het wisselende verloop van de klachten van klager de huisarts er in redelijkheid voor kon kiezen om het weekend af te wachten. De plotselinge verslechtering van de situatie van klager op vrijdagavond was niet te voorzien, en had overigens ook niet voorkomen kunnen worden. Alsdan valt de huisarts met haar aanpak geen (tuchtrechtelijk) verwijt te maken. Met betrekking tot het tweede klachtonderdeel volgt het college de huisarts in haar gemotiveerde toelichting dat zij het probleem van de bijwerking serieus heeft genomen en zich heeft ingespannen om klager te voorzien van een mesilaat-vrije variant. Het is spijtig dat klager enkele dagen de mesilaat bevattende variant heeft moeten gebruiken, maar dat kan de huisarts niet verweten worden omdat zij zich in voldoende mate voor hem heeft ingespannen – helaas zonder direct het door klager gewenste resultaat. Het college komt tot oordeel dat alle onderdelen van de klacht ongegrond zijn.

  • ECLI:NL:TGZRAMS:2023:190 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2023/5352

    Gegronde klacht van de Inspectie gezondheidszorg en jeugd tegen een verpleegkundige. De verpleegkundige is een vriendschappelijke relatie aangegaan met een cliënt die zij op dat moment behandelde. Niet lang na beëindiging van de behandelrelatie ontwikkelde de vriendschappelijke relatie zich tot een seksuele relatie. De Inspectie verwijt de verpleegkundige dat zij professionele grenzen heeft overschreden en in strijd heeft gehandeld met de voor haar geldende beroepsnormen. Het college oordeelt dat de klacht gegrond is. De verpleegkundige had geen (seksuele) relatie mogen aangaan met een aan haar zorg toevertrouwde cliënt. De verpleegkundige heeft hiermee niet professioneel gehandeld en haar beroepsnormen ernstig geschonden. Het college legt de verpleegkundige hiervoor de maatregel op van een voorwaardelijke schorsing van zes maanden met een proeftijd van twee jaar.

  • ECLI:NL:TGZRZWO:2023:151 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2022/5074

    Klacht tegen een kinderarts. Klaagster is geboren in 2006 en in 2020 tijdens een opname bij de kinderarts onder behandeling geweest. Ze leed aan een ernstige depressie en had een doodswens. Ze at al een paar weken niet meer toen ze werd opgenomen wen dronk ook heel weinig. Klaagster ging tijdens de opname verder achteruit en ontwikkelde diverse klachten, waaronder zichtproblemen. De kinderarts schakelde de oogarts in die op zijn beurt de kinderneuroloog inschakelde. Op basis van een MRI werd de diagnose Wernicke encephalopatie gesteld bij klaagster. Toen pas startte de kinderarts met een infuus thiamine. De kinderarts wordt verweten – samengevat – dat hij de problematiek bij klaagster heeft onderschat en daardoor niet adequaat heeft gehandeld op het toestandsbeeld. Ook wordt hem verweten dat hij de zorgen van de ouders van klaagster niet serieus heeft genomen en dat hij over het voorgaande geen excuses heeft aangeboden aan klaagster en haar ouders. Het college acht de klacht gegrond voor zover het gaat om het medisch handelen door onderschatting van de problematiek bij klaagster en het dat hij te laat met het geven thiamine is gestart. Voor het overige wordt de klacht ongegrond verklaard. De kinderarts krijgt een waarschuwing.

  • ECLI:NL:TGZRAMS:2023:183 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2023/5421

    Gegronde klacht van de Inspecteur van de Inspectie gezondheidszorg en jeugd tegen een psychiater. De Regionale Toetsingscommissie Euthanasie heeft de Inspecteur gemeld dat de psychiater bij de beoordeling van twee verzoeken om euthanasie niet heeft voldaan aan de zorgvuldigheidseisen genoemd in artikel 2, eerste lid, van de Wtl. Het college overweegt ten aanzien van het eerste verzoek dat niet te beoordelen is of de psychiater ondanks de opvatting van de psychiater die de second opinion heeft gegeven dat de patiënt niet wilsbekwaam was, tot het oordeel heeft kunnen komen dat de patiënt wilsbekwaam was. Gelet op het doel van de second opinion zal op zijn minst de psychiater op uitgebreide en overtuigende wijze moeten motiveren waarom hij of zij niettemin aan zijn of haar opvatting vast kan houden. Dit heeft de psychiater niet gedaan. De psychiater heeft bij de behandeling van het tweede verzoek in strijd met de Richtlijn ‘Levensbeëindiging op verzoek bij patiënten met een psychische stoornis’ geen second opinion gevraagd. Klacht gegrond verklaard. Het college acht de maatregel van berisping aangewezen. Hierbij is voor het college doorslaggevend geweest de complexiteit van de materie waarmee de psychiater te maken heeft en de omstandigheid dat niet is gebleken dat de patiëntveiligheid in deze zaken in het geding is geweest.

  • ECLI:NL:TGZRAMS:2023:181 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2023/5336

    Kennelijk ongegronde klacht tegen een psychiater. Klager verwijt de psychiater dat hij de dossiers niet op orde heeft en niet naar waarheid heeft bijgehouden. Daarnaast verwijt hij de psychiater dat hij hem heeft geprovoceerd tijdens een intake omdat de psychiater de hand van klager extreem lang vast zou hebben gehouden. Klager heeft hier (deels) eerder over geklaagd, maar heeft toen zijn klacht ingetrokken. Nu dient klager een nieuwe klacht in. De psychiater vindt ten eerste dat klager niet nog een keer over hetzelfde mag klagen en ten tweede dat de klacht ongegrond is. Het college overweegt als volgt: er is geen sprake van het voor een tweede keer beslissen op een klacht. Op de eerste klacht is immers niet beslist. Daarom is de klacht wel ontvankelijk. Verder overweegt het college dat er geen enkele aanwijzing is dat de psychiater de dossiers niet op orde zou hebben. Voor zover klager heeft bedoeld dat de psychiater, na het verzoek van klager om (verkeerde) diagnoses uit zijn dossier te verwijderen, hier geen gehoor aan heeft gegeven, is het college van oordeel dat de psychiater juist heeft gehandeld door de diagnoses in het dossier niet zonder nader onderzoek bij klager te wijzigen. Het andere klachtonderdeel is ook ongegrond.

  • ECLI:NL:TGZRAMS:2023:182 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2022/4198

    Ongegronde klacht tegen een psychiater. Klager is op verzoek van de bedrijfsarts onderzocht door de psychiater. Klager verwijt de psychiater dat hij een onjuiste diagnose heeft gesteld op basis van onzorgvuldig onderzoek. De psychiater heeft zich, volgens klager, laten leiden door vragen van de werkgever in plaats van door vragen van de bedrijfsarts. Ook heeft de psychiater ten onrechte nagelaten de huisarts over de door hem vastgestelde diagnose te informeren. Het college overweegt het volgende: de omstandigheid dat de psychiater op basis van een eenmalig onderzoek de diagnose heeft gesteld is geenszins onzorgvuldig, en binnen de omstandigheden van de door de bedrijfsarts verzochte expertise gebruikelijk te noemen. Anders dan klager stelt, blijkt uit het dossier dat de psychiater de vragen die de werkgever heeft gesteld juist geen onderdeel heeft willen laten uitmaken van zijn onderzoek. Nadat de bedrijfsarts hem de vragen van de leidinggevende had gemaild heeft hij immers direct de bedrijfsarts laten weten dat hij het onderzoek niet op grond van die vragen wilde uitvoeren. Het overige klachtonderdeel is ook ongegrond.

  • ECLI:NL:TGZRAMS:2023:185 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2022/4984

    Gegronde klacht tegen een tandarts. Klaagster verwijt de tandarts dat hij haar, nadat zij had laten weten dat zij via de spoedeisende hulp bij de kaakchirurg was beland, geen enkele reactie heeft gekregen, ook niet na herhaaldelijk aandringen bij de receptioniste van de praktijk. Ook heeft de tandarts niet gereageerd op haar bericht over het opzeggen van de behandelrelatie en haar verzoek om informatie over de geplaatste kroon. De tandarts heeft verklaard dat deze berichten hem en/of de andere tandartsen niet hebben bereikt en erkent dat de verwijten van klaagster terecht zijn en dat hij daar als praktijkhouder verantwoordelijk voor is. Het college stelt vast dat de praktijkorganisatie niet voldeed aan de eisen die daaraan gesteld mogen worden. Binnen de praktijk was de praktijkmanager verantwoordelijk voor het afhandelen van klachten van patiënten. Zij bleek onvoldoende gekwalificeerd te zijn voor het uitvoeren van haar functie. De tandarts is, zoals hij zelf ook heeft erkend, als praktijkhouder verantwoordelijk voor de bereikbaarheid van de praktijk en voor het functioneren van de praktijkmanager en de receptionisten. Bij dergelijk grote praktijken is het van belang dat de rollen en verantwoordelijkheden van de verschillende medewerkers goed zijn omschreven en afgebakend en dat de praktijkhouder het overzicht behoudt en tijdig ingrijpt wanneer zaken minder goed lopen. Klacht gegrond verklaard, waarschuwing.

  • ECLI:NL:TGZRAMS:2023:179 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2022/5098

    Kennelijk ongegronde klacht tegen een tandarts. De tandarts heeft voor het plaatsen van vullingen een gebruikelijk verdovingsmiddel gebruikt dat niet schadelijk is. Het is niet vast komen te staan dat de tandarts een ander – wel schadelijk – middel heeft gebruikt, laat staan dat hierdoor een tandvleesontsteking is ontstaan. Ook komt niet vast te staan dat de tandarts (stiekem) de nervus facialis heeft geïnjecteerd. Dat de tandarts amalgaam in plaats van composiet heeft gebruikt en dat de tandarts haar heeft opgelicht, heeft klaagster onvoldoende onderbouwd. Klacht kennelijk ongegrond verklaard.

  • ECLI:NL:TGZRAMS:2023:186 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2022/4985

    Kennelijk ongegronde klacht tegen een tandarts. Klaagster verwijt de tandarts dat hij niet met zijn collega-tandarts heeft overlegd toen hij een andere diagnose stelde dan waarvoor klaagster naar hem toegestuurd was. Zij verwijt hem ook dat hij niet op enige wijze contact met haar heeft opgenomen, of heeft geïnformeerd hoe het met haar ging, terwijl hij haar met heftige pijn en in beroerde toestand naar huis heeft gestuurd. Het college oordeelt dat het stellen van een andere diagnose niet ongebruikelijk is. Dit vormde ook geen reden om hierover contact op te nemen met de collega-tandarts. Het was beter geweest als de tandarts meerdere pogingen had gedaan of laten doen om contact op te nemen met klaagster. De persoonlijke verantwoordelijkheid van de tandarts gaat echter niet zo ver dat hij tuchtrechtelijk aansprakelijk is voor het feit dat de berichten van klaagster hem niet hebben bereikt. Daarbij speelt mee dat sprake is van een bijzonder grote praktijk met verschillende filialen, waarvan de organisatie in handen is van de eigenaar en het management van de praktijk, en waar de tandarts geen enkele invloed op heeft. Klacht kennelijk ongegrond verklaard.

  • ECLI:NL:TGZRAMS:2023:180 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2022/5099

    Kennelijk ongegronde klacht tegen een tandarts. Het komt niet vast te staan dat de tandarts onnodige kosten in rekening heft gebracht door twee elementen te verwijderen. Bovendien heeft klaagster met verwijdering van deze elementen ingestemd. Voor het plaatsen van vullingen en trekken van tanden en kiezen heeft klaagster een begroting meegekregen en ondertekend. Het komt niet vast te staan dat de tandarts klaagster pijn en schade heeft toegebracht, al is het niet altijd te vermijden dat een tandheelkundige behandeling pijn veroorzaakt. Onheuse bejegening en overige klachten komen ook niet vast te staan. Klacht kennelijk ongegrond verklaard.

  • ECLI:NL:TGZRAMS:2023:184 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2022/4983

    Kennelijk ongegronde klacht tegen een tandarts. De tandarts heeft niet onjuist gehandeld door klaagster na het consult over pijnklachten geen pijnstilling voor te schrijven, klaagster gebruikte op dat moment al pijnstilling. Er kan niet worden vastgesteld dat de tandarts daadwerkelijk geen advies of uitleg heeft gegeven, omdat de lezingen van partijen hierover verschillen. Uit het dossier blijkt niet dat klaagster vervolgens zelf een afspraak bij de tandarts voor endodontie heeft moeten maken, hieruit blijkt juist dat de tandarts aan de assistente heeft gevraagd klaagster te bellen voor een afspraak. Uit niets blijkt dat de tandarts voor endodontie onvoldoende informatie had of onvoldoende geïnformeerd was door de aangeklaagde tandarts. Hoewel wel vast staat dat de praktijkorganisatie niet voldoet aan de eisen die daaraan gesteld mogen worden, en het ook vast staat dat klaagster herhaaldelijk geprobeerd contact heeft te krijgen met de tandarts, gaat de persoonlijke verantwoordelijkheid van de tandarts in dit geval niet zo ver dat hij tuchtrechtelijk aansprakelijk is voor het feit dat de berichten van klaagster hem niet hebben bereikt. Daarbij speelt mee dat sprake is van een grote praktijk met verschillende filialen waarvan de organisatie in handen is van de eigenaar van de praktijk en het management van de praktijk, waar de tandarts geen enkele invloed op heeft. Klacht kennelijk ongegrond verklaard.

  • ECLI:NL:TGZRZWO:2023:150 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2022/5173

    Klacht tegen gynaecoloog kennelijk ongegrond. De klacht gaat over het handelen van verweerster in de periode 2014/2015. Klaagster verwijt verweerster dat zij voor de operatie (die uiteindelijk plaatsvond in 2016) niet haar hele medische dossier heeft opgevraagd, waaronder de brief waar op staat dat zij gen-draagster is. Hierdoor is zij voor een tweede keer geopereerd terwijl het niet nodig was. Het college oordeelt dat verweerster binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening is gebleven en dat zij heeft gehandeld als redelijk bekwaam en redelijk handelend gynaecoloog.

  • ECLI:NL:TGZRZWO:2023:146 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2022/4534

    Klacht tegen een huisarts. Klaagster stelt dat de huisarts haar broer onvoldoende heeft onderzocht of laten onderzoeken. De patiënt meldde zich bij de huisarts met heup- en loopklachten en later bij haar collega met klachten aan de borstkas. In 2020 is de patiënt overleden door een hartstilstand. De huisarts voert gemotiveerd verweer. Het college verklaart de klacht ongegrond. Zie ook zaaknummer Z2022/4535.

  • ECLI:NL:TGZRZWO:2023:147 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2022/4535

    Klacht tegen een huisarts. Klaagster stelt dat de huisarts haar broer onvoldoende heeft onderzocht of laten onderzoeken. Haar broer meldde zich in 2017 bij de huisarts met klachten aan de borstkas en later in 2019 met buikklachten. In 2020 is de patiënt overleden door een hartstilstand. De huisarts voert gemotiveerd verweer. Het college verklaart de klacht ongegrond. Zie ook zaaknummer Z2022/4534.

  • ECLI:NL:TGZRZWO:2023:148 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2022/5170

    Klacht tegen een gynaecologisch oncoloog kennelijk ongegrond. De klacht gaat over de behandeling van klaagster in 2016. Klaagster verwijt verweerder dat hij voor de operatie niet haar hele medische dossier heeft opgevraagd, waaronder de brief waar op staat dat zij gen-draagster is. Hierdoor is zij voor een tweede keer geopereerd terwijl het niet nodig was. Het college oordeelt dat verweerder binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening is gebleven en dat hij heeft gehandeld als redelijk bekwaam en redelijk handelend arts.

  • ECLI:NL:TGZRZWO:2023:149 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2022/5172

    Klacht tegen gynaecoloog kennelijk ongegrond. De klacht gaat over de behandeling van klaagster in 2013. Klaagster verwijt de gynaecoloog dat hij voor de operatie niet haar hele medische dossier heeft opgevraagd, waaronder de brief waar op staat dat zij gen-draagster is. Hierdoor zijn haar eierstokken en eileiders verwijderd, terwijl het niet nodig was. Het college oordeelt dat verweerder binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening is gebleven en dat hij heeft gehandeld als redelijk bekwaam en redelijk handelend gynaecoloog.

  • ECLI:NL:TGZCTG:2023:116 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2023/1810

    Klacht tegen psychiater. Klagers hebben een klacht ingediend tegen de psychiater, omdat hij één van de auteurs is van een artikel waarin, kort samengevat, een analyse plaatsvindt van complotdenkers. Klagers benoemen zichzelf als personen die door hun omgeving worden beschouwd als complotdenkers, ook al hebben zij onderling verschillende denkbeelden en zien zij hun denkbeelden door de feiten bevestigd. Zij voelen zich aangesproken door wat de psychiater over complotdenkers heeft geschreven en vinden dat de psychiater klachtwaardig jegens hen heeft gehandeld. Het Regionaal Tuchtcollege oordeelt dat klagers niet zijn aan te merken als rechtstreeks belanghebbenden en verklaart de klacht niet-ontvankelijk. Het Centraal Tuchtcollege zet de criteria om als rechtstreeks belanghebbende te kunnen worden aangemerkt uiteen en verwerpt vervolgens het beroep van klagers.

  • ECLI:NL:TGZREIN:2023:37 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven H2022/4601

    H2022/4601Verweerster is werkzaam als psychiatrisch verpleegkundige en systemisch en psychosociaal therapeut bij een GGZ-instelling. Klaagster en haar vroegere partner hebben in 2020 gesprekken met verweerster gevoerd (samen maar ook apart) over de problemen in hun relatie. Daarop is er een relatie ontstaan tussen verweerster en de vroegere partner. Klaagster heeft in juli 2020 bij het college een klacht ingediend tegen verweerster over, kort gezegd, het feit dat verweerster haar gevoelens voor de vroegere partner met klaagster heeft gedeeld en niet meteen de behandeling van klaagster heeft stopgezet toen zij die gevoelens ontdekte. In hoger beroep heeft het CTG op 16 maart 2022 beslist dat die twee verwijten terecht zijn en is aan verweerster de maatregel van berisping opgelegd. De huidige klacht houdt in dat verweerster drie weken na de laatste behandelsessie van klaagster ook daadwerkelijk een (ook intieme) relatie met de vroegere partner van verweerster is aangegaan.Het college komt tot het oordeel dat het klaagster vrij stond om de nieuwe klacht in te dienen, omdat het niet een herhaling is van de eerdere klacht. De klacht is dus ontvankelijk. Het college oordeelt ook dat de klacht gegrond is, maar legt verweerster geen maatregel op.

  • ECLI:NL:TGZREIN:2023:36 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven H2023/5259

    H2023/5259De verpleegkundige, destijds werkzaam in een forensisch-psychiatrische instelling, heeft gedurende drie maanden een intieme persoonlijke relatie onderhouden met een patiënt van wie zij persoonlijk begeleider was. De verpleegkundige sprak buiten de kliniek met de patiënt af en zij wist dat de patiënt drugs en telefoons de instelling inbracht, maar meldde dit niet bij het behandelteam. Met haar handelen werkte de verpleegkundige mee aan het schenden van tbs-voorwaarden door de patiënt, terwijl zij wist dat dit grote gevolgen kon hebben. Ook deelde de verpleegkundige informatie uit de (medische) dossiers van medepatiënten met de patiënt. De verpleegkundige is sinds februari 2023 niet meer ingeschreven in het BIG-register, omdat zij de termijn voor herregistratie heeft laten verlopen.Het college komt tot het oordeel dat de verpleegkundige tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld en legt de maatregel op van ontzegging van het recht wederom in het register te worden ingeschreven.