ECLI:NL:TGZRAMS:2023:190 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2023/5352

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2023:190
Datum uitspraak: 28-07-2023
Datum publicatie: 28-07-2023
Zaaknummer(s): A2023/5352
Onderwerp: Grensoverschrijdend gedrag
Beslissingen: Gegrond, (voorwaardelijke) schorsing inschrijving register
Inhoudsindicatie: Gegronde klacht van de Inspectie gezondheidszorg en jeugd tegen een verpleegkundige. De verpleegkundige is een vriendschappelijke relatie aangegaan met een cliënt die zij op dat moment behandelde. Niet lang na beëindiging van de behandelrelatie ontwikkelde de vriendschappelijke relatie zich tot een seksuele relatie. De Inspectie verwijt de verpleegkundige dat zij professionele grenzen heeft overschreden en in strijd heeft gehandeld met de voor haar geldende beroepsnormen. Het college oordeelt dat de klacht gegrond is. De verpleegkundige had geen (seksuele) relatie mogen aangaan met een aan haar zorg toevertrouwde cliënt. De verpleegkundige heeft hiermee niet professioneel gehandeld en haar beroepsnormen ernstig geschonden. Het college legt de verpleegkundige hiervoor de maatregel op van een voorwaardelijke schorsing van zes maanden met een proeftijd van twee jaar.

A2023/5352

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG AMSTERDAM

Beslissing van 28 juli 2023 op de klacht van:

Inspectie voor de Gezondheidszorg en Jeugd, kantoorhoudende in Utrecht,
klager, hierna ook: de Inspectie,
vertegenwoordigers: drs. A. Niewijk, werkzaam in Utrecht,
mr. A.A.B. Cornelissen, werkzaam in Utrecht,

tegen

A,
verpleegkundige, destijds werkzaam in B,
verweerster, hierna ook: de verpleegkundige,

gemachtigde: mr. A.M. de Koning, werkzaam in Leiden.

1. Waar gaat de zaak over?
1.1 De verpleegkundige is een vriendschappelijke relatie aangegaan met een cliënt die zij op dat
moment behandelde. Niet lang na beëindiging van de behandelrelatie ontwikkelde de
vriendschappelijke relatie zich tot een seksuele relatie. De Inspectie verwijt de verpleegkundige
dat zij professionele grenzen heeft overschreden en in strijd heeft gehandeld met de voor haar
geldende beroepsnormen. De verpleegkundige erkent dat zij grensoverschrijdend gedrag heeft getoond
en de beroepsnormen heeft overtreden, maar zij kan zich niet vinden in het standpunt van de
Inspectie dat aan dit handelen tuchtrechtelijke consequenties moeten worden verbonden.

1.2 Het college oordeelt dat de klacht gegrond is. De verpleegkundige had geen (seksuele) relatie
mogen aangaan met een aan haar zorg toevertrouwde cliënt. De verpleegkundige heeft hiermee niet
professioneel gehandeld en haar beroepsnormen ernstig geschonden. Het college legt de
verpleegkundige hiervoor de maatregel op van een voorwaardelijke schorsing van zes maanden met een
proeftijd van twee jaar. Hierna licht het college toe hoe het tot deze beslissing is gekomen.

2. De procedure
2.1 Het college heeft de volgende stukken ontvangen:
- het klaagschrift met de bijlagen, ontvangen op 13 februari 2023;

- het verweerschrift met de bijlagen (de bijlagen zijn op een later moment nagezonden);
- het proces-verbaal van het op 22 mei 2023 gehouden mondelinge vooronderzoek.

2.2 De zaak is behandeld op de openbare zitting van 16 juni 2023. De partijen zijn verschenen.
Zij werden bijgestaan door hun gemachtigden. De partijen en hun gemachtigden hebben hun standpunten
mondeling toegelicht. Namens de Inspectie is voorts een pleitnota voorgelezen en aan het college en
de andere partij overhandigd.

3. De feiten
3.1 In het door de Inspectie opgestelde onderzoeksrapport en het klaagschrift zijn de aan deze
kwestie ten grondslag liggende feiten weergegeven. Verweerster heeft tegen deze feitelijke weergave
geen bezwaar gemaakt. Bij de beoordeling van deze kwestie zal het college dan ook van deze feiten
uitgaan.

3.2 Verweerster was sinds 1997 in dienst bij een GGZ-instelling (hierna ook: de instelling).
Vanaf ongeveer 2013 werkte zij als verpleegkundige in het C. C is een zorgprogramma dat
zich vooral richt op de meest kwetsbare groep mensen. De verpleegkundige was casemanager op de
afdeling. Een casemanager is een behandelaar die coördinerende taken uitvoert onder supervisie van
een regiebehandelaar.

3.3 Vanaf september 2014 was de verpleegkundige betrokken bij de zorg rondom een cliënt, die
onder behandeling was bij het C in verband met zorgmijdend gedrag. De verpleegkundige heeft
deze cliënt samen met de psychiater behandeld voor een depressie en ADHD, onder andere door middel
van medicatie. Zij zag de cliënt in het begin van de behandeling wekelijks en soms twee keer per
week. De behandeling vond plaats bij de locatie van het ambulante C van de instelling.
Verder heeft de verpleegkundige de cliënt op diverse leefgebieden geholpen, zo heeft zij hem
aangemeld bij een doorstroomvoorziening waardoor hij weer een plek had om te wonen en hulp kreeg
bij zijn financiën.

3.4 In juli 2017 eindigde de behandelrelatie van de verpleegkundige met de cliënt. De zorg werd
overgedragen aan een wijkteam van dezelfde instelling. De cliënt is sinds eind 2020 niet meer in
behandeling bij de instelling.

3.5 Begin 2022 diende de cliënt een klacht over de verpleegkundige in bij de klachtenfunctionaris
van de instelling. De verpleegkundige heeft toen een collega en haar voormalig teamleider in
vertrouwen genomen en – kort gezegd – verteld dat zij een (intieme) relatie heeft gehad met de
cliënt. Zij heeft ook de manager Zorg van de instelling hiervan op de hoogte gesteld. De instelling
heeft vervolgens een onderzoek gedaan, waarna de verpleegkundige ontslag is aangezegd. Per 1
augustus 2022 is het dienstverband tussen de verpleegkundige en de instelling beëindigd.

3.6 Op 9 maart 2022 heeft de instelling een melding gedaan bij de Inspectie over de
verpleegkundige betreffende geweld in de zorgrelatie jegens een cliënt. In de periode maart tot
september 2022 heeft de Inspectie de melding onderzocht.

3.7 Tijdens het onderzoek heeft de verpleegkundige aan de Inspectie verteld dat begin 2017 een
vriendschappelijke relatie tussen haar en de cliënt ontstond. Het contact werd vervolgens
intensiever, waarbij ook bezoeken over en weer bij elkaar thuis plaatsvonden en de cliënt klussen
voor de verpleegkundige en haar partner deed. Ook was er sprake van regelmatig WhatsApp contact.

3.8 De verpleegkundige heeft de Inspectie verder verteld dat de relatie met de cliënt in 2018
seksueel van aard werd. Deze intieme relatie duurde van mei 2018 tot februari 2021. Vanaf ongeveer
begin februari 2021 was het contact tussen de verpleegkundige en de cliënt naar haar eigen zeggen
niet meer in persoon maar enkel via WhatsApp. Op 13 februari 2022 is de verpleegkundige bij de
cliënt thuis langsgegaan om te vertellen dat de relatie moest stoppen, waarna de cliënt een klacht
bij de instelling heeft ingediend (zie 3.5).

3.9 In het rapport van 16 december 2022 concludeert de Inspectie dat (alle citaten voor zover van
belang en letterlijk weergegeven):

“(…) er sprake is geweest van geweld in de zorgrelatie. Met name vanwege de lange duur van de
relatie, die bijna drie jaar ook seksueel was, en de kwetsbaarheid van de cliënt is sprake van een
ernstige normoverschrijding.

(…)

(…) De zorgverleenster had onvoldoende oog voor de kwetsbaarheid van de cliënt en de grote mate van
afhankelijkheid die hij ten opzichte van haar nog had. Daarmee heeft zij het risico genomen de
cliënt ernstige schade toe te brengen. De instelling spreekt ook over schade bij de cliënt.

(…)

De relatie met de (ex-)cliënt heeft lang geduurd en al die tijd was de zorgverleenster niet
transparant over deze relatie, terwijl zij op de hoogte was van de professionele normen. Zij heeft
pas gemeld bij de instelling toen de cliënt een klacht ging indienen en hij dreigend werd. (…)
Daarbij is de cliënt ‘een zorgmijder’ wat betekent iemand in extra kwetsbare omstandigheden, waar
je als zorgverlener beducht op moet zijn. (…)”

3.10 Sinds 1 maart 2023 werkt de verpleegkundige bij een (andere) instelling, in een FACT-team.
Zij heeft ter zitting verteld dat zij de recruiter, de leidinggevenden en haar teamleider van deze
instelling heeft geïnformeerd over de klacht die de Inspectie over haar bij het college heeft
ingediend in verband met de relatie die zij met een cliënt heeft gehad.

4. De klacht en de reactie van de verpleegkundige
4.1 De Inspectie verwijt de verpleegkundige dat zij professionele grenzen heeft overschreden door
langdurig een vriendschappelijke en later seksuele relatie aan te gaan met een zeer kwetsbare
cliënt, tijdens de behandelrelatie. De Inspectie wijst erop dat de verpleegkundige in strijd heeft
gehandeld met de volgende beroepsnormen:

- de Nationale Beroepscode voor verpleegkundigen en verzorgenden, in het bijzonder artikel 2.4;
- de Handreiking omgaan met aspecten van seksualiteit tijdens de beroepsuitoefening V&VN, in het
bijzonder paragraaf 3.4.2; en
- de gedragscode van de instelling waar de verpleegkundige toen werkzaam was.

4.2 De verpleegkundige heeft in het verweerschrift en tijdens de zitting de feiten bevestigd en
erkend dat zij in strijd heeft gehandeld met artikel 47, eerste lid, van de Wet op de beroepen in
de individuele gezondheidszorg (Wet BIG) en de voormelde beroepsnormen. De verpleegkundige meent
echter dat de door de Inspectie gevraagde oplegging van een maatregel moet worden afgewezen, dan
wel dat publicatie van de maatregel niet is aangewezen.

4.3 Het college gaat hieronder, voor zover nodig, verder in op de standpunten van partijen.

5. De overwegingen van het college
De criteria voor de beoordeling
5.1 De vraag die beantwoord moet worden, is of de verpleegkundige de zorg heeft verleend die van
haar verwacht mocht worden. De norm daarvoor is een redelijk bekwame en redelijk handelende
verpleegkundige. Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met de voor de zorgverlener geldende
beroepsnormen en andere professionele standaarden.

5.2 Het college toetst het handelen van de verpleegkundige aan hiervoor genoemde beroepsnormen
(zie 4.1) en voorts de normen zoals opgenomen in de brochure van de Inspectie voor de
Gezondheidszorg en Jeugd ‘Het mag niet, het mag nooit: seksueel grensoverschrijdend gedrag in de
gezondheidszorg’ uit 2016.1

¹ Sinds februari 2023 is er een nieuwe versie van de brochure; ’Het mag niet, het mag nooit,
Voorkom seksueel grensoverschrijdend gedrag in de zorg en jeugdhulp’. Deze versie vervangt de
IGJ-brochure uit 2016. De brochure uit 2023 hanteert hetzelfde standpunt op het seksueel
grensoverschrijdend gedrag door een zorgverlener als de brochure uit 2016.

Beoordeling van de klacht
5.3 Zoals hiervoor onder ‘De feiten’ is vermeld, heeft de verpleegkundige de feiten zoals
weergegeven door de Inspectie niet betwist. Zij heeft haar handelen ook ten overstaan van het
college erkend. Zodoende staat vast dat de verpleegkundige tijdens de behandelrelatie een
vriendschappelijke en later seksuele relatie is aangegaan met een cliënt. Deze relatie heeft ruim
vijf jaar geduurd.

5.4 Uit de beroepsnormen en de brochure volgt dat een (seksuele) relatie tijdens of direct na een
behandelrelatie nooit is toegestaan. De cliënt is tijdens een zorgrelatie immers afhankelijk van
diens zorgverlener. Het maakt daarbij niet uit of de cliënt de relatie initieert of toestemt met
het (seksueel) grensoverschrijdende gedrag of het aangaan van een (seksuele) relatie. Het college
is met de Inspectie van oordeel dat de verpleegkundige onvoldoende oog heeft gehad voor de
kwetsbaarheid van de cliënt en de grote mate van afhankelijkheid die hij ten opzichte van haar
(nog) had.

5.5 De conclusie is dat de verpleegkundige door het aangaan van de relatie met de cliënt in
strijd heeft gehandeld met de voor haar geldende professionele normen en de grenzen van een
redelijk bekwame beroepsbeoefening in ernstige mate heeft overtreden. Dit betekent dat de
verpleegkundige een tuchtrechtelijk verwijt te maken valt.

Slotsom
5.6 Uit de overwegingen hiervoor volgt dat de klacht gegrond is.

Maatregel
5.7 Het college stelt voorop dat het tuchtrecht als voornaamste doel heeft het bewaken en
bevorderen van de kwaliteit van de beroepsuitoefening. De tuchtrechtspraak ziet erop toe dat de
leden van een beroepsgroep zich aan de gedragsregels van hun beroep houden. De eerste tuchtnorm
(artikel 47, eerste lid van de Wet BIG) toetst of een beroepsbeoefenaar in strijd heeft gehandeld
met de zorg die hij in die hoedanigheid behoorde te betrachten ten opzichte van de patiënt. Deze
tuchtnorm richt zich vooral op de verhouding tussen een hulpverlener en cliënt. De cliënt heeft
recht op kwalitatief goede zorg. In zoverre is het tuchtrecht er ter bescherming van de cliënt.
Tuchtrechtspraak strekt er mede toe de betreffende norm in te slijpen en aan te scherpen.

5.8 Het aangaan van een andere relatie dan de behandelrelatie, zoals een vriendschaps- en/of
intieme relatie, past niet bij een respectvolle en professionele behandelrelatie. Het college moet
oordelen welke maatregel in deze omstandigheden, gelet op de aard en de ernst van het handelen,
naar verwachting voldoende effect zal hebben om herhaling te voorkomen en zodoende hulpvragers voor
zoveel als mogelijk worden beschermd tegen grensoverschrijdend gedrag.

5.9 Het college kan afzien van het opleggen van een maatregel, bijvoorbeeld als het verwijt
gering van ernst is en/of zich verzachtende omstandigheden voordoen. In dat verband weegt in het
voordeel van de verpleegkundige mee dat zij zich ervan bewust is dat zij geen relatie met een
(ex-)cliënt had moeten starten. Zij heeft nadien professionele hulp gezocht bij een psycholoog.
Tegenover de Inspectie heeft de verpleegkundige verklaard dat zij wilde uitzoeken hoe een en ander
heeft kunnen gebeuren en zij wilde graag ondersteuning om haar leven weer op de rit te krijgen.
Daarnaast heeft de verpleegkundige in haar huidige baan (deels) openheid van zaken gegeven. Deze
verzachtende omstandigheden wegen volgens het college echter niet dusdanig zwaar dat kan worden
afgezien van het opleggen van een maatregel. Anders dan de verpleegkundige meent, oordeelt het
college dat de aard en ernst van haar gedragingen het opleggen van een maatregel rechtvaardigt,
hetgeen overigens in overeenstemming is met eerdere beslissingen in vergelijkbare zaken. Het
college licht dit hierna verder toe.

5.10 De (niet-professionele) relatie van de verpleegkundige met de cliënt heeft lang geduurd, zo’n
vijf jaar. Het college stelt vast dat de verpleegkundige gedurende die periode steeds weer
beslissingen nam waarbij een (volgende) grens werd overschreden. Hoewel de verpleegkundige heeft
verklaard dat zij bekend was met de voor haar geldende beroepsnormen, heeft zij daaraan gedurende
die hele periode op geen enkel moment gehoor gegeven.

5.11 Pas toen de cliënt een klacht had ingediend bij de instelling, heeft de verpleegkundige
openheid van zaken gegeven. Het college is er niet van overtuigd dat de verpleegkundige dit ook
zonder de klacht zou hebben gedaan. Immers, de verpleegkundige heeft de relatie vijf jaar laten
voortduren, gedurende welke periode de relatie steeds intiemer werd, terwijl zij wist dat dit in
strijd was met de beroepsnormen. Toch heeft zij in die periode nooit actie ondernomen met
betrekking tot haar eigen handelen. Het college constateert dat de verpleegkundige ook pas
professionele hulp gezocht nadat de klacht was ingediend.

5.12 Het college is er ook niet van overtuigd geraakt dat de verpleegkundige voldoende besef heeft
van de betekenis van de geldende beroepsnormen. Uit hetgeen de verpleegkundige schriftelijk en ter
zitting heeft verklaard, heeft het college de indruk gekregen dat de reflectie van de
verpleegkundige zich vooral richt op het bewaken van haar eigen grenzen. De verpleegkundige gaat er
hierbij aan voorbij dat de beroepsnormen er nu juist zijn ter bescherming van cliënten, om te
voorkomen dat een zorgverlener gebruik of misbruik zou kunnen maken van de afhankelijke positie van
een cliënt met (mogelijk) schade voor de cliënt tot gevolg. Als zorgprofessional had de
verpleegkundige om die reden de grenzen van de cliënt moeten respecteren dan wel de, zeer
kwetsbare, cliënt tegen zichzelf moeten beschermen. Dat de cliënt zelf (ook) toenadering tot haar
heeft gezocht, maakt dit niet anders. Het mag niet, het mag nooit.

5.13 Hoewel de verpleegkundige spijt heeft betuigd en heeft erkend dat haar handelwijze verkeerd
is geweest, heeft het college niet de indruk dat zij zich voldoende realiseert welke impact haar
handelen op de cliënt heeft (gehad) dan wel had kunnen hebben. Noch uit het verweerschrift en
evenmin uit de brief d.d. 17 augustus 2022 die de verpleegkundige aan de Inspectie heeft
geschreven, blijkt dat zij zich hiervan bewust is. De verpleegkundige noemt de cliënt niet of
nauwelijks. Veeleer benoemt de verpleegkundige de gevolgen die de relatie voor haarzelf heeft
gehad, zoals het kwijtraken van haar baan waardoor zij zich door de instelling – na 28 jaar – aan
de kant gezet voelt. Ook hier ziet de verpleegkundige over het hoofd dat het gaat om haar handelen
ten opzichte van de cliënt en dus de (mogelijke) gevolgen daarvan voor de cliënt.

5.14 Tijdens de zitting heeft de verpleegkundige spijt betuigd en verklaard er alles aan te willen
doen om herhaling te voorkomen. Daarmee en met het zoeken van professionele hulp heeft zij stappen
gezet naar zelfinzicht. Ter zitting heeft de verpleegkundige echter ook verklaard dat zij geen
problemen heeft met het bewaken van haar grens naar de cliënten en dat zij dit niet ervaart als een
probleem. Anderzijds heeft de verpleegkundige moeite met ‘nee’ te zeggen. Het college stelt zich
daarom de vraag of er bij de verpleegkundige op dit moment voldoende inzicht is waar haar gedrag
vandaan komt en hoe dit kan worden voorkomen. Het college betwijfelt daarom of de verpleegkundige
op dit moment voldoende inzicht heeft ten aanzien van het herkennen en bewaken van de professionele
grenzen in de cliënt-zorgverlener relatie. Het college geeft de verpleegkundige met klem in
overweging om dit element, met professionele hulp, nader te adresseren.

5.15 Alles overwegende acht het college op zijn plaats om de verpleegkundige een voorwaardelijke
schorsing voor de duur van zes maanden op te leggen met een proeftijd twee jaar.

Publicatie
5.16 Om reden aan het algemeen belang ontleend, zal deze beslissing (op de voet van artikel 71 Wet
BIG) openbaar worden gemaakt door middel van publicatie in de Nederlandse Staatscourant en ter
publicatie worden aangebonden aan het tijdschrift Nursing en V&VN Magazine. Deze publicatie zal
plaatsvinden zonder vermelding van namen of andere tot personen of instanties herleidbare gegevens.

5.17 Het college ziet meerwaarde in het (nog eens) publiceren van een uitspraak over (seksueel)
grensoverschrijdend gedrag. Hoewel het een feit van algemene bekendheid is, althans hoort te zijn
dat een zorgverlener geen (seksuele) relatie mag aangaan met een patiënt, is het algemeen belang
erin gelegen dat deze norm kennelijk (gelet op de talrijke uitspraken over dit onderwerp) nog vaak
wordt geschonden. Bovendien heeft het college bemerkt dat de ratio van de in deze kwestie
toepasselijke beroepsnormen (bescherming van de kwetsbare patiënt tegen de ‘machtspositie’ van
zorgverlener) niet goed bekend is bij de zorgverlener. Het college is van oordeel dat de betekenis
van de beroepsnormen onderstreept dient te worden. Andere zorgverleners kunnen lering trekken uit dat wat het college hiervoor heeft overwogen.

5.18 Ten overvloede merkt het college op dat, ingevolge de artikelen 48 lid 10 jo. 9 lid 1, onder
c, van de Wet BIG, in het register een aantekening wordt geplaatst van de maatregel van schorsing.
In artikel 11 van de Wet BIG is vervolgens bepaald dat en op welke wijze openbare kennisgeving van
deze aantekening plaatsvindt. Dit is aldus wettelijk bepaald en het college heeft hierop geen
invloed.

6. De beslissing
Het college:
- verklaart de klacht gegrond;
- legt aan de verpleegkundige de maatregel op van schorsing van de bevoegdheid van de
verpleegkundige om de aan de inschrijving in het register verbonden bevoegdheden uit te oefenen
voor de duur van zes maanden;
- beveelt dat deze maatregel niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij het college later anders
mocht bepalen omdat de verpleegkundige voor het einde van een proeftijd van twee jaren zich
schuldig heeft gemaakt aan enig handelen of nalaten dat in strijd is met de goede zorg die zij als
verpleegkundige behoort te betrachten, of in strijd is met hetgeen een behoorlijk beroepsbeoefenaar
betaamt;
- bepaalt dat de proeftijd ingaat op de dag dat deze beslissing onherroepelijk is geworden;
- bepaalt dat de proeftijd uitsluitend loopt gedurende de periode dat de verpleegkundige in het
register is ingeschreven en bevoegd is de daaraan verbonden bevoegdheden uit te oefenen;
- bepaalt dat deze beslissing, nadat die onherroepelijk is geworden, zonder vermelding van namen
of andere herleidbare gegevens in de Nederlandse Staatscourant zal worden bekendgemaakt en ter
publicatie zal worden aangeboden aan de tijdschriften Nursing en V&VN Magazine.

Deze beslissing is gegeven door J.F. Aalders, voorzitter, K.M. Volker, lid-jurist,
A. Petiet, G.J.T. Kooiman en B. Nijhuis-Prigge, leden-beroepsgenoten,
bijgestaan door E.A. Weiland, secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 28 juli 2023.