Zoekresultaten 1301-1320 van de 14231 resultaten
-
ECLI:NL:TGZCTG:2023:170 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2023/1833
- Datum publicatie: 18-12-2023
- Datum uitspraak: 18-12-2023
- ECLI:NL:TGZCTG:2023:170
Klacht tegen een verpleegkundige. Klagers zijn de kinderen van patiënte. Patiënte is in de zomer van 2021 tien dagen opgenomen geweest vanwege persisterend braken. Zij is in het ziekenhuis overleden. Klagers waren op het moment van overlijden niet bij patiënte. Klagers verwijten de verpleegkundige dat hij niet gecommuniceerd heeft dat er een order voor morfine was aangevraagd, de achteruitgang van patiënte wel heeft gemeld aan de kliniekarts, maar niet besproken heeft met de familie en de lab-uitslagen heeft aangepast en verwijderd. Het Regionaal Tuchtcollege heeft geoordeeld dat de klacht kennelijk ongegrond is. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het door klagers ingestelde beroep.
-
ECLI:NL:TGZCTG:2023:167 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2023/1892
- Datum publicatie: 18-12-2023
- Datum uitspraak: 06-12-2023
- ECLI:NL:TGZCTG:2023:167
Klacht tegen een arts die door de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) als medisch adviseur is ingeschakeld om te beoordelen of bij klager sprake was van “structurele medische omstandigheden” in de zin van artikel 5.16 van de Wet studiefinanciering 2000 (WSF), waardoor klager niet binnen de geldende diplomatermijn kon afstuderen (en zijn prestatiebeurs omgezet zou kunnen worden in een gift). De klacht gaat over de door de arts opgestelde medische rapportage. Het Regionaal Tuchtcollege verklaart de klacht deels gegrond, namelijk voor zover klager stelt dat de arts het wettelijke inzage- en blokkeringsrecht niet heeft toegepast. Dat college legt een waarschuwing op. De klacht is ongegrond voor zover klager stelt dat (de totstandkoming van) het rapport inhoudelijk niet klopt. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klager tegen de gedeeltelijke ongegrondverklaring van zijn klacht.
-
ECLI:NL:TGZCTG:2023:168 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2023/1831
- Datum publicatie: 18-12-2023
- Datum uitspraak: 18-12-2023
- ECLI:NL:TGZCTG:2023:168
Klacht tegen mdl-arts. Klagers zijn de kinderen van patiënte. Patiënte is in de zomer van 2021 tien dagen opgenomen geweest vanwege persisterend braken. Zij is in het ziekenhuis overleden. Klagers waren op het moment van overlijden niet bij patiënte. Klagers verwijten de mdl-arts dat hij als hoofdbehandelaar niets met de diagnose hydrops galblaas heeft gedaan en deze diagnose ook niet heeft gecommuniceerd met de familie, tegen de afspraak in niet heeft gebeld toen er met morfine werd gestart, de familie niet heeft geïnformeerd dat de gezondheidstoestand van patiënte drie dagen voor het overlijden al slecht was en labuitslagen heeft aangepast en verwijderd. Het Regionaal Tuchtcollege heeft geoordeeld dat de klacht kennelijk ongegrond is. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het door klagers ingestelde beroep.
-
ECLI:NL:TGZRAMS:2023:265 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2023/5881
- Datum publicatie: 15-12-2023
- Datum uitspraak: 15-12-2023
- ECLI:NL:TGZRAMS:2023:265
Gegronde klacht tegen een verpleegkundige. De verpleegkundige kreeg een relatie met een ex-patiënte binnen de zogenaamde afkoelingsperiode die door de instelling waar zij destijds werkte wordt gehanteerd. Het college acht de klacht gegrond. Bij de vraag welke maatregel passend en geboden is, acht het college het volgende van belang. Er is sprake van een normschending door een te korte afkoelingsperiode in acht te nemen en onvoldoende zorgvuldigheid in acht te nemen bij het aangaan van een relatie met een ex-patiënt. In het voordeel van de verpleegkundige weegt daarentegen mee dat die normschending van geringe duur was en dat zij haar toenmalige leidinggevende vrijwel onmiddellijk over het ontstaan van de relatie heeft verteld. De verpleegkundige heeft verder ter zitting aangegeven dat als zij destijds op de hoogte was van de door de instelling gehanteerde afkoelingstermijn, zij anders zou hebben gehandeld. Ook blijkt uit het dossier dat de verpleegkundige gedurende 20 jaar uitstekend heeft gefunctioneerd. Verder heeft de verpleegkundige bij haar nieuwe werkgever deelgenomen aan intervisiebijeenkomsten over seksueel grensoverschrijdend gedrag, wordt er veel aandacht besteed aan de beroepscode en is er veel aandacht voor de individuele zorgverleners. Haar huidige leidinggevende acht de kans op recidive nihil. Gegeven de context van de zaak schat ook het college de kans op recidive laag in. Het college acht, al het voorgaande in acht genomen, de oplegging van een waarschuwing passend en toereikend. Publicatie.
-
ECLI:NL:TGZRAMS:2023:266 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2023/5308
- Datum publicatie: 15-12-2023
- Datum uitspraak: 15-12-2023
- ECLI:NL:TGZRAMS:2023:266
Kennelijk ongegronde klacht tegen een verpleegkundige. De verpleegkundige heeft in het kader van het Rijksvaccinatieprogramma (RVP) de zoon van klaagster gevaccineerd. De oma van het kind was aanwezig tijdens de afspraak. De klacht van klaagster is a) dat haar zoon buiten aanwezigheid en tegen de wens van zijn ouders is gevaccineerd en b) dat vooraf niet geverifieerd is of haar zoon fit genoeg was voor de vaccinatie. Het college oordeelt dat niet voldoende aannemelijk is geworden dat de verpleegkundige tijdens het consult wist of had moeten weten dat klaagster niet wilde dat haar zoon de inentingen zou krijgen. Niet is gesteld dat de oma van het kind de verpleegkundige heeft gezegd dat hij niet gevaccineerd mocht worden. Het college ziet geen reden om te twijfelen aan de verklaring van de verpleegkundige dat zij dat niet wist en dat zij anders de vaccinatie niet had gezet. Er was voor de verpleegkundige ook overigens geen enkele reden om te twijfelen aan de instemming van de ouders. De zoon nam immers deel aan het RVP en de afspraak was een ‘inhaalvaccinatie’. Toen het kind met zijn oma verscheen op het consult mocht de verpleegkundige er dan ook vanuit gaan dat de ouders instemden met de vaccinatie. Kennelijk ongegrond.
-
ECLI:NL:TNORARL:2023:51 Kamer voor het notariaat Arnhem-Leeuwarden C/05/420298 KL RK 23-55
- Datum publicatie: 15-12-2023
- Datum uitspraak: 15-11-2023
- ECLI:NL:TNORARL:2023:51
Artikel 4:59 lid BW.Erflaatster heeft in haar laatste testament A benoemd tot enig erfgenaam benoemd. A is beroepsbeoefenaar in de (individuele) gezondheidszorg. Erflaatster was een (voormalig) cliënt van A. De neef en nicht van erflaatster, die in een eerder testament tot erfgenaam waren benoemd, beklagen zich nu. Zij stellen dat de notaris zijn ministerie had moeten weigeren ten aanzien van de totstandkoming van het laatste testament en nader onderzoek had moeten doen naar de relatie tussen erflaatster en A. Verder heeft de notaris geen, althans te weinig, onderzoek gedaan naar de wilsbekwaamheid van erflaatster kort voorafgaand en ten tijde van het passeren van het testament. Ook heeft de notaris onvoldoende onderzoek gedaan noor onbehoorlijke en/of ongepaste beïnvloeding van derden, waaronder A. En tot slot heeft de notaris bij dezelfde passeerafspraak zowel het testament van erflaatster als ook de leveringsakte van de nieuwe woning van erflaatster laten passeren.De kamer heeft de klacht op alle onderdelen ongegrond verklaard.
-
ECLI:NL:TGZRAMS:2023:264 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2023/5541
- Datum publicatie: 13-12-2023
- Datum uitspraak: 13-12-2023
- ECLI:NL:TGZRAMS:2023:264
Ongegronde klacht tegen een bedrijfsarts. Volgens klaagster heeft de bedrijfsarts haar niet de zorg gegeven die hij had horen te betrachten. Zij verwijt hem dat hij geen kennis had van de werkplek en de daarbij voorkomende arbeidsrisico’s, ondanks communicatie met de behandelaren geen kennis heeft genomen van de aandoening van het polsgewricht en met zijn adviezen tot werkhervatting haar aandoening heeft verergerd met onherstelbare schade tot gevolg. Naar het oordeel van het college is gelet op het verweer van de bedrijfsarts onvoldoende gebleken dat de bedrijfsarts geen kennis had van de werkplek van klaagster. Ook kan niet gezegd worden dat de bedrijfsarts onzorgvuldige adviezen heeft gegeven omdat hij niet voldoende rekening heeft gehouden met de genoemde omstandigheden. De door de bedrijfsarts bij de behandelaren ingewonnen informatie gaf geen aanleiding om aan te nemen dat klaagster helemaal niet kan werken. Het college kan het advies van de bedrijfsarts hieromtrent volgen. Dat de adviezen van de bedrijfsarts de klachten van klaagster hebben verergerd, kan het college niet vaststellen (zie 5.8 beslissing). Niet is gebleken dat de bedrijfsarts, waarbij nog een voorwaardelijke schorsing loopt, tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Het college oordeelt dat alle onderdelen van de klacht ongegrond zijn. De tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke schorsing is dus niet aan de orde.
-
ECLI:NL:TGZRAMS:2023:261 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2023/5379
- Datum publicatie: 12-12-2023
- Datum uitspraak: 12-12-2023
- ECLI:NL:TGZRAMS:2023:261
Kennelijk ongegronde klacht tegen een bedrijfsarts in opleiding. Klager verwijt de arts dat zij niet objectief en discreet was en informatie doorspeelde naar de werkgever, zij klager mediation heeft geadviseerd, maar dit tegenover de werkgever heeft ontkend, klager na een consult weigerde opnieuw te boordelen en haar advies te heroverwegen, niet bereikbaar was en geen navraag heeft gedaan bij de huisarts en de psycholoog van klager. Tenslotte verwijt klager de arts dat zij heeft geadviseerd een deskundigenoordeel aan te vragen zonder klager eerst te hebben gezien. Naar het oordeel van het college dient een bedrijfsarts zowel de belangen van de werknemer als die van de werkgever in acht te nemen en het in hun beider belang dat de stappen van de Wet Verbetering Poortwachter behoorlijk worden uitgevoerd. Niet gebleken is dat er verder nog contact is geweest over klager en dat de arts informatie aan de werkgever heeft gegeven die zij niet had mogen geven. De optie van een probleemoplossend gesprek en mediation is besproken tijdens een consult. Toen bleek dat klager niet in staat was een probleemoplossend gesprek te voeren, achtte de bedrijfsarts hem evenmin in staat om mediation te starten, dit oordeel kan het college volgen. Het college is van oordeel dat van een weigerachtige houding van de arts geen sprake was, zij heeft adequaat gereageerd en een gesprek met de werkgever uitgesteld, hierdoor was er geen noodzaak meer om contact op te nemen met de huisarts en psycholoog van klager. Gebleken is dat de Adviseur Arbeid en Gezondheid het deskundigenoordeel naar voren heeft gebracht en niet de arts. Klacht in al haar onderdelen kennelijk ongegrond verklaard.
-
ECLI:NL:TGZRAMS:2023:262 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2023/5815
- Datum publicatie: 12-12-2023
- Datum uitspraak: 12-12-2023
- ECLI:NL:TGZRAMS:2023:262
Kennelijk ongegronde klacht tegen een bedrijfsarts. Klager is ontevreden over de begeleiding die hij tijdens zijn ziekteverzuim van de bedrijfsarts heeft gekregen. Volgens klager heeft de bedrijfsarts haar beroepsgeheim geschonden. Het college overweegt dat tegenover de gemotiveerde betwisting van de bedrijfsarts het door klager gestelde onvoldoende is voor toewijzing van dit klachtonderdeel. Als het waar zou zijn dat de werkgever onrechtmatig de gesprekken van de bedrijfsarts met werknemers zou afluisteren, dan zou de bedrijfsarts daarvoor niet persoonlijk aansprakelijk zijn. Dat de werkgever de spreekuurgesprekken zou hebben afgeluisterd is echter niet onderbouwd. Klager verwijt de bedrijfsarts verder dat zij hem onvoldoende serieus heeft genomen. Het college overweegt dat er tijdens het spreekuur kennelijk een misverstand is ontstaan tussen klager en de bedrijfsarts over het antwoord op de vraag of klager zich arbeids(on)geschikt achtte. Naar het oordeel van het college blijkt dat de bedrijfsarts naar klager heeft geluisterd en hem serieus heeft genomen. Het is niet van belang aan wie het hiervoor vermelde misverstand te wijten is, nu de bedrijfsarts haar oordeel heeft bijgesteld. Zij heeft daarmee zorgvuldig gehandeld. Klacht in al haar onderdelen kennelijk ongegrond verklaard.
-
ECLI:NL:TGZRAMS:2023:263 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2022/5041
- Datum publicatie: 12-12-2023
- Datum uitspraak: 12-12-2023
- ECLI:NL:TGZRAMS:2023:263
Deels gegronde klacht tegen een bedrijfsarts. Klager verwijt de bedrijfsarts dat zij haar rol van bedrijfsarts niet op een professionele wijze heeft ingevuld, zich niet onafhankelijk heeft opgesteld. Zij heeft zich onrechtmatig door de werkgever laten beïnvloeden, waardoor de werkgever de re-integratie van klager kon belemmeren. Ook is de bedrijfsarts hem ten onrechte niet tegemoetgekomen in zijn herhaalde verzoeken om een second opinion door een andere bedrijfsarts. Tot slot zou de bedrijfsarts een te summier medisch dossier hebben bijgehouden en klager na een consult op 10 december 2019 tot aan het eerste consult met haar opvolger op 12 augustus 2020 zonder enige mededeling aan zijn lot hebben overgelaten. Het college komt tot het oordeel dat de bedrijfsarts op een aantal klachtonderdelen tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Het legt haar daarvoor een berisping op, veroordeelt de bedrijfsarts in de proceskosten van klager en bepaalt dat deze beslissing, nadat die onherroepelijk is geworden, in de Nederlandse Staatscourant zal worden bekendgemaakt en ter publicatie zal worden aangeboden aan vaktijdschriften.
-
ECLI:NL:TGZRAMS:2023:260 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2022/5108
- Datum publicatie: 12-12-2023
- Datum uitspraak: 12-12-2023
- ECLI:NL:TGZRAMS:2023:260
Ongegronde klacht tegen een bedrijfsarts. Klager verwijt de bedrijfsarts dat hij zijn rol als bedrijfsarts niet op een professionele en actieve wijze heeft ingevuld heeft; zo heeft hij zonder zorgvuldig medisch onderzoek uit te voeren vastgesteld dat de eerder opgestelde FML nog van toepassing was en klager nadien aan zijn lot overgelaten Voorts wordt de bedrijfsarts verweten dat hij niet onafhankelijk is gebleven, in zijn terugkoppeling niet duidelijk heeft vermeld wat er tijdens een consult was besproken en geen goed medisch dossier heeft bijgehouden. Het college komt tot oordeel dat bij een aantal klachtonderdelen het handelen van de bedrijfsarts niet de schoonheidsprijs verdient maar dat dit onvoldoende is voor een tuchtrechtelijk verwijt. Ten aanzien van het laatste klachtonderdeel overweegt het college dat het door de bedrijfsarts bijgehouden dossier de van belang zijnde aantekeningen, andere informatie en stukken bevat. Deze geven ook voldoende onderbouwing voor de beoordeling en de conclusies van de bedrijfsarts over de belastbaarheid van klager. De daarop gebaseerde adviezen van de bedrijfsarts aan klager en de werkgever zijn navolgbaar. Het college verklaart de klacht in al haar onderdelen ongegrond.
-
ECLI:NL:TGZRZWO:2023:186 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2023/5502
- Datum publicatie: 11-12-2023
- Datum uitspraak: 08-12-2023
- ECLI:NL:TGZRZWO:2023:186
Klacht van dochter patiënte tegen specialist ouderengeneeskunde (so). Onvoldoende duidelijkheid over rol- en taakverdeling tussen de so en de verpleegkundig specialist (vs) waardoor sprake is geweest van een gebrekkige communicatie en de behandeling van patiënte is tekortgeschoten. De so had moeten begrijpen dat haar rol ten opzichte van de vs door de (snelle) escalatie van het probleemgedrag van patiënte, en daarmee de veranderde zorgvraag en de toegenomen complexiteit hiervan, diende te verschuiven van intervisor naar supervisor. De so heeft deze regierol onvoldoende opgepakt. In plaats van in gesprek te gaan met de vs over het medicatiebeleid ten aanzien van patiënte heeft zij het conflict met de vs over dit beleid de boventoon laten voeren met als laakbaar gevolg dat de so de zorg voor patiënte uit het oog is verloren. Ook had de so het WZD-stappenplan moeten toepassen wat ernstig nadeel voor patiënte mogelijk had kunnen voorkomen. De so heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. Aan de so wordt de maatregel van berisping opgelegd.
-
ECLI:NL:TGZRAMS:2023:259 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2023/5772
- Datum publicatie: 08-12-2023
- Datum uitspraak: 08-12-2023
- ECLI:NL:TGZRAMS:2023:259
Kennelijk ongegrond klacht tegen een huisarts. Klaagster verwijt de huisarts dat hij bij een rectaal toucher zijn vinger in eerste instantie in haar vagina heeft gestoken, in plaats van in de anus. Klaagster verwijt de huisarts verder dat hij het gebeuren heeft gebagatelliseerd door het als een ‘foutje’ te benoemen. Gelet op de positie waarin klaagster lag, waarbij de huisarts het onderzoek uitvoerde met een handschoen voorzien van vaseline, is het niet ondenkbaar dat de vinger van de huisarts is uitgegleden. Bij dit type onderzoek is een dergelijke situatie niet altijd te voorkomen en het gaat dan ook te ver om de huisarts daarvan een tuchtrechtelijk verwijt te maken. Het college heeft niet kunnen vaststellen dat de huisarts de gang van zaken heeft gebagatelliseerd. Klacht kennelijk ongegrond verklaard.
-
ECLI:NL:TGZCTG:2023:164 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2022/1711
- Datum publicatie: 06-12-2023
- Datum uitspraak: 06-12-2023
- ECLI:NL:TGZCTG:2023:164
Het Centraal Tuchtcollege heeft een herzieningsverzoek van de huisarts toegewezen, omdat de door de huisarts meegebrachte getuige niet is gehoord. De zaak is verwezen naar het Regionaal Tuchtcollege voor nieuwe behandeling en het horen van de getuige. Ter zitting is gemachtigde van huisarts zonder getuige verschenen. Het Regionaal Tuchtcollege oordeelt dat een openbare zitting bij uitstek de gelegenheid is om getuigen te horen. Het had de huisarts duidelijk moeten zijn dat getuige zou worden gehoord. Dat de huisarts heeft afgezien van het (laten) horen getuige ter zitting komt voor haar rekening en risico. Het Regionaal Tuchtcollege handhaaft de oorspronkelijke beslissing van het Centraal Tuchtcollege van 15 januari 2021. De huisarts is in beroep gekomen tegen deze beslissing. In beroep is als eerst de vraag aan de orde of tegen de uitspraak van het Regionaal Tuchtcollege, waarbij de beslissing van het Centraal Tuchtcollege is gehandhaafd beroep open staat. Dit is het geval. Het Centraal Tuchtcollege heeft de getuigen gehoord. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep.
-
ECLI:NL:TGZCTG:2023:166 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2023/1874
- Datum publicatie: 06-12-2023
- Datum uitspraak: 06-12-2023
- ECLI:NL:TGZCTG:2023:166
Klacht tegen een verzekeringsarts. Klaagster heeft begin 2023 een verzoek ingediend bij het UWV tot correctie van een medisch rapportage uit 2012 die is opgemaakt door de verzekeringsarts. Dit correctieverzoek is – door iemand anders dan de verzekeringsarts – afgewezen. Vervolgens heeft klaagster de onderhavige klacht tegen de verzekeringsarts ingediend. Klaagster wil dat de door haar gestelde onjuistheden en onvolledigheden in de medische rapportage worden gecorrigeerd. De voorzitter van het Regionaal Tuchtcollege oordeelt dat de kern van de klacht is dat de rapportage waar het om gaat onjuistheden bevat en onvolledig is en niet aan de daaraan te stellen eisen voldoet. Gelet op de datum van de rapportage en de datum van indiening van de klacht, is de tienjaarstermijn overschreden en is de klacht kennelijk niet-ontvankelijk. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klaagster tegen deze beslissing.
-
ECLI:NL:TGZCTG:2023:165 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2023/1808
- Datum publicatie: 06-12-2023
- Datum uitspraak: 06-12-2023
- ECLI:NL:TGZCTG:2023:165
Klacht tegen een arts voor arbeid en gezondheid. Klager was in 2017 betrokken bij een auto‑ongeval waarbij zijn auto in botsing kwam met een andere auto. De bestuurder van de andere auto was verzekerd bij de maatschappij waar de arts als medisch adviseur in dienst is. De arts heeft driemaal een medisch advies uitgebracht over de klachten die klager sinds het ongeval ondervond. In juni 2022 heeft de arts schriftelijk laten weten het dossier over te dragen, omdat klager had laten weten geen vertrouwen in de arts te hebben. De bedoeling van de adviezen was het vaststellen van medische causaliteit tussen het ongeval en de klachten. Klager verwijt de arts dat zij bij de beoordeling van het door klager opgelopen letsel niet als arts handelt, maar als een tegenpartij. Uit de medische adviezen die zij heeft geschreven blijkt volgens klager dat zij niet onafhankelijk is en niet professioneel handelt. Haar adviezen stoelen niet op conclusies van behandelaren, maar op haar eigen ongefundeerde aannames. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht kennelijk ongegrond verklaard. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klager tegen deze beslissing.
-
ECLI:NL:TGZRAMS:2023:257 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2023/5687
- Datum publicatie: 05-12-2023
- Datum uitspraak: 05-12-2023
- ECLI:NL:TGZRAMS:2023:257
Deels gegronde klacht tegen een tandarts. De tandarts heeft naar aanleiding van een controle bij klager een nieuwe brug bij klager geplaatst. Op basis van het dossier kan niet worden vastgesteld dat de tandarts voldoende voorlichting heeft gegeven over de behandeling bij klager en of klager dit heeft begrepen, nu klager de Nederlandse taal slechts zeer beperkt beheerst. Ook heeft de tandarts geen behandelplan en kostenbegroting gemaakt. Nu het ging om een ingrijpende behandeling had het maken van een behandelplan niet achterwege mogen blijven. Het had ook beter geweest als de tandarts niet direct met de behandeling was begonnen, maar klager de ruimte had gegeven om na te denken over het voorstel tot behandeling. Naar het oordeel van het college heeft de tandarts onvoldoende adequaat gereageerd op het loslaten van de long term provisional brug. Weliswaar kan een voorziening losraken, maar nadat de brug voor de tweede maal losliet, had van de tandarts verwacht mogen worden dat hij op zijn minst had gepoogd de brug met een sterker cement vast te zetten. Het staat vast dat de tandarts wel aan het verzoek van klager om het versturen van de röntgenfoto heeft voldaan. Niet komt vast te staan dat de tandarts ten onrechte kosten in rekening heeft gebracht. De klacht is deels gegrond, het college heeft oog voor de goede bedoelingen van de tandarts. Waarschuwing.
-
ECLI:NL:TGZRAMS:2023:258 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2023/5520
- Datum publicatie: 05-12-2023
- Datum uitspraak: 05-12-2023
- ECLI:NL:TGZRAMS:2023:258
Kennelijk ongegronde klacht tegen een tandarts. Klager verwijt de tandarts dat hij de door hem opgevraagde tandartsverklaring voor zijn verzekering niet heeft aangepast. De tandarts heeft op basis van zijn professionele kennis en expertise een verklaring opgesteld die melding maakt van een verhoogd risico op hart- en vaataandoeningen indien parodontitis niet wordt behandeld. Een andere conclusie waarin parodontitis als directe oorzaak wordt aangewezen van klagers hartfalen, is naar huidige medische inzichten niet verdedigbaar. Klager kan en mag een dergelijke onjuiste verklaring niet verlangen van de tandarts. De tandarts heeft de afgifte van zo’n verklaring terecht geweigerd. Wat betreft de behandeling van de composietreparatie; het enkele feit dat de composietopbouw is losgeraakt, rechtvaardigt nog niet de conclusie dat de tandarts tekortgeschoten is in de uitgevoerde behandeling. De tandarts heeft niet over hoeven gaan tot kosteloze reparatie. Klacht kennelijk ongegrond verklaard.
-
ECLI:NL:TGZRAMS:2023:256 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2022/5089
- Datum publicatie: 04-12-2023
- Datum uitspraak: 04-12-2023
- ECLI:NL:TGZRAMS:2023:256
Deels gegronde klacht tegen een dermatoloog. Klager verwijt de dermatoloog dat hij klager heeft terugverwezen naar de huisarts, geen (weefsel)onderzoek heeft gedaan en onjuist en onvolledig verslag heeft gelegd. Het college is van oordeel dat de verwijzing naar de huisarts onder de gegeven omstandigheden en met instemming van de huisarts ook mocht plaatsvinden. Er was op dat moment wel sprake van een klinisch atypische moedervlek, maar geen sprake van verdachte afwijkingen. Het college is van oordeel dat de dermatoloog bij klager geen nader (weefsel)onderzoek hoefde te doen. Het college deelt in beginsel het standpunt van de dermatoloog dat niet iedere bij controle geconstateerde atypische moedervlek gedocumenteerd behoeft te worden in het dossier. Echter in het geval van klager, een hoog-risicopatiënt vanwege zijn erfelijke aanleg, is het college van oordeel dat de dermatoloog een hogere maatstaf had moeten aanleggen. Het college acht bij hoog-risicopatiënten, zoals klager, enige vorm van documentatie in het dossier van geconstateerde atypische moedervlekken geboden. Het is in dergelijke gevallen extra belangrijk om de ontwikkeling goed te monitoren en in het dossier op te nemen. Nu de dermatoloog heeft verzuimd om dit te doen, is het college van oordeel dat hij op dit punt niet ten volle de zorg heeft geleverd die verwacht mocht worden van een redelijk bekwame en redelijk handelende dermatoloog. Het college meent dat de dermatoloog grotendeels zorgvuldig heeft gehandeld en meent een waarschuwing te kunnen volstaan. Klacht deels grond, waarschuwing.
-
ECLI:NL:TGZRZWO:2023:185 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2023/5494
- Datum publicatie: 30-11-2023
- Datum uitspraak: 28-11-2023
- ECLI:NL:TGZRZWO:2023:185
Klacht tegen een fysiotherapeut. Klaagster is onder behandeling geweest bij de fysiotherapeut. In die periode was er – ook buiten de behandelmomenten om – contact tussen beiden. Zij hadden ook meerdere malen seksueel contact. Klaagster verwijt de fysiotherapeut onder meer dat hij geen professionele houding heeft aangenomen en misbruik heeft gemaakt van haar gevoelens. De fysiotherapeut erkent dat hij in strijd met de voor hem als fysiotherapeut geldende normen heeft gehandeld. Hij verzoekt bij het opleggen van een maatregel rekening te houden met de inmiddels door hem gezette stappen en de door hem ondervonden gevolgen. De klacht wordt gegrond verklaard. Maatregel: schorsing van 12 maanden waarvan 9 maanden voorwaardelijk en drie maanden onvoorwaardelijk.