ECLI:NL:TGZRAMS:2023:261 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2023/5379
ECLI: | ECLI:NL:TGZRAMS:2023:261 |
---|---|
Datum uitspraak: | 12-12-2023 |
Datum publicatie: | 12-12-2023 |
Zaaknummer(s): | A2023/5379 |
Onderwerp: | Overige klachten |
Beslissingen: | Ongegrond, kennelijk ongegrond |
Inhoudsindicatie: | Kennelijk ongegronde klacht tegen een bedrijfsarts in opleiding. Klager verwijt de arts dat zij niet objectief en discreet was en informatie doorspeelde naar de werkgever, zij klager mediation heeft geadviseerd, maar dit tegenover de werkgever heeft ontkend, klager na een consult weigerde opnieuw te boordelen en haar advies te heroverwegen, niet bereikbaar was en geen navraag heeft gedaan bij de huisarts en de psycholoog van klager. Tenslotte verwijt klager de arts dat zij heeft geadviseerd een deskundigenoordeel aan te vragen zonder klager eerst te hebben gezien. Naar het oordeel van het college dient een bedrijfsarts zowel de belangen van de werknemer als die van de werkgever in acht te nemen en het in hun beider belang dat de stappen van de Wet Verbetering Poortwachter behoorlijk worden uitgevoerd. Niet gebleken is dat er verder nog contact is geweest over klager en dat de arts informatie aan de werkgever heeft gegeven die zij niet had mogen geven. De optie van een probleemoplossend gesprek en mediation is besproken tijdens een consult. Toen bleek dat klager niet in staat was een probleemoplossend gesprek te voeren, achtte de bedrijfsarts hem evenmin in staat om mediation te starten, dit oordeel kan het college volgen. Het college is van oordeel dat van een weigerachtige houding van de arts geen sprake was, zij heeft adequaat gereageerd en een gesprek met de werkgever uitgesteld, hierdoor was er geen noodzaak meer om contact op te nemen met de huisarts en psycholoog van klager. Gebleken is dat de Adviseur Arbeid en Gezondheid het deskundigenoordeel naar voren heeft gebracht en niet de arts. Klacht in al haar onderdelen kennelijk ongegrond verklaard. |
A2023/5379
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG AMSTERDAM
Beslissing in raadkamer van 12 december 2023 op de klacht van:
A,
wonende te B, klager, gemachtigde: C,
tegen
D,
arts in opleiding tot bedrijfsarts, werkzaam te E,
verweerster, hierna ook: de arts,
gemachtigde: mr. R.J. Peet, werkzaam te Utrecht.
1. De zaak in het kort
1.1 Klager, 43 jaar oud, heeft zich in 2021 ziekgemeld op zijn werk. De bedrijfsarts
was
verantwoordelijk voor zijn verzuimbegeleiding. De klacht spitst zich toe op de periode
december
2022/januari 2023, toen klager naast zijn al bestaande klachten een conflict kreeg
met zijn
werkgever over een slechte beoordeling tijdens ziekte.
Klager verwijt de bedrijfsarts dat zij zich niet onafhankelijk heeft opgesteld en
dat door haar
toedoen de werkrelatie tussen klager en zijn werkgever is verslechterd.
1.2 Het college komt tot het oordeel dat de klacht kennelijk ongegrond is. ‘Kennelijk’
betekent
dat het niet nodig is om nog vragen aan de partijen te stellen en dat duidelijk is
dat de klacht
niet gegrond kan worden verklaard. Hierna licht het college toe hoe het tot deze beslissing
is
gekomen.
2. De procedure
2.1 Het college heeft de volgende stukken ontvangen:
- het klaagschrift met de bijlagen, ontvangen op 14 februari 2023;
- het verweerschrift;
- het proces-verbaal van het mondelinge vooronderzoek, gehouden op 27 juli 2023.
2.2 Het college heeft de klacht in raadkamer behandeld. Dit betekent dat het college
de zaak
beoordeeld heeft op basis van de stukken, zonder dat de partijen daarbij aanwezig
waren.
3. De feiten
3.1 Klager heeft zich op 10 november 2021 ziek gemeld in verband met pijn aan zijn
rug en been.
Later heeft hij ook psychische klachten gekregen.
3.2 De arts is BIG-geregistreerd als huisarts, maar niet meer als zodanig werkzaam. Zij is nu bedrijfsarts in opleiding en werkt onder supervisie van een bedrijfsarts. Zij was van 1 september 2021 tot 1 februari 2023 als ZZP’er werkzaam voor 'De Arbodienst’ (voorheen …). Bij De Arbodienst is de taakverdeling aldus geregeld dat de bedrijfsartsen niet rechtstreeks te benaderen zijn, maar dat het contact verloopt via een adviseur Arbeid en Gezondheid (AAG), eveneens werkzaam bij de Arbodienst. De Arbodienst was verantwoordelijk voor de verzuimbegeleiding bij de werkgever van klager.
3.3 Het eerste consult van klager via De Arbodienst vond plaats bij een andere (bedrijfs)arts.
De
consulten daarna waren afwisselend met de arts en een werkvermogenspecialist (zogenoemde
taakgedelegeerde). De arts heeft klager vier maal fysiek gezien en twee keer telefonisch
gesproken.
3.4 Op 2 december 2022 vond een telefonisch gesprek plaats tussen klager en de arts.
Klager was
van streek, omdat hij in een beoordelingsgesprek van de werkgever een slechte beoordeling
had
gekregen. De arts heeft klager geadviseerd in gesprek te gaan met de werkgever. Verder
heeft zij de
AAG op de hoogte gesteld en een afspraak gemaakt voor een consult met klager op 16
december 2022.
3.5 Tijdens het consult van 16 december 2022 werd klager vergezeld door zijn zus
C, (tevens zijn
gemachtigde in deze klachtprocedure, hierna: de zus). Hij vertelde de arts dat een
conflict was
ontstaan met de werkgever. Zij hebben gedrieën mogelijke oplossingen besproken, waaronder
mediation
en een probleemoplossend gesprek. In overleg is gekozen voor het probleemoplossende
gesprek en er
is een volgend consult gepland op 13 januari 2023. In haar terugkoppeling heeft de
arts de
verwachting uitgesproken dat klager na een time out van twee weken een gesprek met
de werkgever kon
voeren (in januari 2023).
3.6 Op 23 december 2022 heeft de arts telefonisch contact gehad met de werkgever.
3.7 Het probleemoplossende gesprek is gepland op 5 januari 2023.
3.8 De zus heeft op 30 december 2022 een e-mail gestuurd aan de Arbodienst, waarin
zij schrijft
dat het niet goed gaat met klager en dat hij een gesprek met de werkgever nog niet
aankan. Bij
afwezigheid van de arts heeft de AAG op 3 januari 2023 aan de zus van klager meegedeeld:
“het
huidige advies van dokter D, is leidend, hier staat in dat het advies is om in januari
’23 met
elkaar in gesprek te gaan (…) Mochten jullie het niet eens zijn met dit advies, zijn
jullie in de
mogelijkheid om een deskundigenoordeel aan te vragen bij het UWV.
A, heeft 16-01 een nieuwe afspraak, hier zal dokter D, zijn belastbaarheid opnieuw beoordelen”.
3.9 De arts heeft op 3 januari 2023 een nieuw advies opgesteld, dat luidde: “er is sprake van een
arbeidsconflict. Eerder heb ik een probleemoplossend gesprek tussen werkgever en werknemer
geadviseerd. Werknemer geeft aan dit gesprek nu niet te kunnen voeren. Hij heeft medisch
begeleiding. Ik adviseer het gesprek van 5 januari te annuleren en eerst een fysieke
beoordeling
door mij te laten uitvoeren. Ik heb hiervoor reeds een datum gereserveerd op 13 januari
2023”.
3.10 Bij het consult van 13 januari 2023 concludeerde de arts dat klager door medische
beperkingen
niet in staat was om een gesprek met de werkgever te voeren.
3.11 De verzuimbegeleiding van klager is na januari 2023 overgenomen door een andere bedrijfsarts.
4. De klacht en de reactie van de bedrijfsarts
4.1 Volgens klager heeft de arts onzorgvuldig gehandeld, omdat zij
a) niet objectief en discreet was en informatie doorspeelde aan de werkgever;
b) klager mediation heeft geadviseerd, maar tegenover de werkgever heeft ontkend dat
zij klager dit
advies heeft gegeven;
c) na het consult van 16 december 2023 weigerde om klager opnieuw te beoordelen en
haar advies te
heroverwegen;
d) niet bereikbaar was en haar verantwoordelijkheid niet nam door zich te verschuilen
achter de
AAG;
e) niet de huisarts en psycholoog van klager heeft geconsulteerd;
f) klager heeft geadviseerd een deskundigenoordeel aan te vragen zonder hem eerst
te hebben gezien.
4.2 De arts heeft het college verzocht de klacht ongegrond te verklaren.
4.3 Het college gaat hieronder verder in op de standpunten van partijen.
5. De overwegingen van het college
Welke criteria gelden bij de beoordeling?
5.1 De vraag is of de arts de zorg heeft verleend die van haar verwacht mocht worden.
Nu zij
heeft gehandeld als arts in opleiding tot bedrijfsarts, is de norm daarvoor een redelijk
bekwame en
redelijk handelende bedrijfsarts. Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met de
voor een
bedrijfsarts geldende beroepsnormen en andere professionele standaarden. Verder geldt
het
uitgangspunt dat zorgverleners in beginsel alleen tuchtrechtelijk verantwoordelijk
zijn voor hun
eigen handelen. Uitzonderingen kunnen zijn situaties waarin zorgverleners onder supervisie
of in
andere vorm onder verantwoordelijkheid van de aangeklaagde zorgverlener hebben gehandeld.
In dit geval is de klacht gericht tegen de arts, maar een deel van de klachtonderdelen
ziet op de AAG. De arts is echter niet verantwoordelijk voor het handelen van de AAG.
Omdat de arts dus niet aangesproken kan worden op gedragingen van de AAG, zal
het college de klachtonderdelen die op de AAG betrekking hebben ongegrond verklaren.
De overige
klachtonderdelen worden hierna besproken.
Klachtonderdeel a) objectiviteit/discretie/partijdigheid
5.2 Klager vermoedt dat de arts niet volledig objectief en discreet is geweest,
onder andere
vanwege de manier waarop zij over de werkgever sprak - alsof zij hem goed kende –,
maar ook doordat
de werkgever en de arts hun uitspraken meer dan eens leken aan te passen nadat zij
elkaar hadden
gesproken, zoals over mediation, de stappen van de Wet Verbetering Poortwachter en
de aanwezigheid
van zus C, bij een gesprek.
5.3 Wat een bedrijfsarts wel en niet mag terugkoppelen is uitgewerkt in richtlijnen,
zoals de
‘KNMG-code Gegevensverkeer en samenwerking bij arbeidsverzuim en re-integratie’ en
de ‘Leidraad
bedrijfsarts en privacy’. Hieruit volgt dat bij verplicht contact de bedrijfsarts
beperkt
informatie mag uitwisselen, ook zonder toestemming van de werknemer. Van zulk verplicht
contact is
sprake als de werknemer de bedrijfsarts bezoekt in opdracht van de werkgever, zoals
bij
ziekteverzuimbegeleiding. De arts heeft in dit geval een beschrijving van haar telefoongesprek
met
de werkgever op 23 december 2022 gegeven. De werkgever heeft volgens de arts in dat
gesprek zijn
visie op het conflict gegeven en zij hebben besproken dat het probleemoplossende gesprek
tussen de
werkgever en klager in januari 2023 kon plaatsvinden. Het behoort niet alleen tot
de taken van een
bedrijfsarts om de werkgever te adviseren over de belastbaarheid van de werknemer,
maar ook om te
onderzoeken hoe een werkgever het conflict ziet. Dit is nodig om tot een passend advies
over de
conflictoplossingsmethode te kunnen komen. Daarom kan het gesprek met de werkgever
niet worden
beschouwd als een uiting van partijdigheid. Ook mag een bedrijfsarts de werkgever
adviseren over de
te nemen stappen in het kader van de Wet Verbetering Poortwachter. Een bedrijfsarts
dient zowel de
belangen van de werknemer als die van de werkgever in acht te nemen en het is in hun
beider belang
dat de stappen van de Wet Verbetering Poortwachter behoorlijk worden uitgevoerd. Niet
gebleken is
dat er verder nog contact is geweest over klager en dat de arts informatie aan de
werkgever heeft
gegeven die zij niet had mogen geven.
Klachtonderdeel b) advies mediation
5.4 In het consult van 16 december 2022 heeft de arts met klager en zijn zus zowel
de optie van
mediation als van een probleemoplossend gesprek besproken. In samenspraak hebben zij
ervoor gekozen
eerst een probleemoplossend gesprek te voeren met de werkgever. De arts stelt dat
de zus later in
het consult vroeg of de arts ermee akkoord ging dat mediation alsnog zou worden geprobeerd
als het
probleemoplossend gesprek geen doel zou treffen, en daarop heeft de arts bevestigend
geantwoord.
Toen bleek dat klager niet in staat was om een probleemoplossend gesprek te voeren,
achtte de bedrijfsarts hem evenmin in staat om mediation te starten. Dit oordeel kan
het college volgen, evenals de beslissing van de arts om
te willen wachten met mediation totdat zij klager had gezien op het consult van 13
januari 2023.
Klachtonderdelen c) nieuwe beoordeling, d) bereikbaarheid en e) contact huisarts en
psycholoog
5.5 De klachten van klager waren na het consult van 16 december 2022 verergerd.
Hij wilde een
nieuwe beoordeling van de arts, omdat hij zich niet in staat achtte het op 5 januari
2023 geplande
gesprek met de werkgever te voeren. De zus heeft op 30 december 2022 contact opgenomen
met de
Arbodienst, eerst telefonisch en vervolgens per e-mail, gericht aan de arts, de AAG
en het
secretariaat. Omdat de werkgever niet instemde met uitstel van het gesprek van 5 januari
2023,
vroeg zij de arts om opnieuw te beoordelen of klager het gesprek met de werkgever
kon voeren, al
dan niet na contact met de huisarts en de psycholoog van klager. Toen haar e-mail
niet werd
beantwoord, heeft de zus op 2 januari 2023 opnieuw gemaild met De Arbodienst. Klager
verwijt de
arts dat het zoveel moeite kostte om haar ervan te overtuigen dat hij het gesprek
van 5 januari
2023 niet kon voeren. Volgens klager bleef de arts weigeren om een nieuw oordeel te
geven. De arts
heeft aangevoerd dat zij met vakantie was en heeft gereageerd zodra zij kennis nam
van de e-mail
van de zus.
5.6 Het college heeft geen aanleiding eraan te twijfelen dat de arts van 24 december
2022 tot 5
januari 2023 wegens vakantie niet aanwezig was. Uit het proces-verbaal van het mondelinge
vooronderzoek blijkt dat dit ook bij de zus bekend was. Terecht voert de arts aan
dat zij niet
verantwoordelijk was voor de verzuimbegeleiding tijdens haar vakantie. Dat zij voor
klager niet
bereikbaar was, kan haar dus niet worden verweten.
Bij haar afwezigheid heeft de AAG de e-mail van de zus van klager beantwoord. Hiervóór
heeft het
college al overwogen dat de arts niet verantwoordelijk is voor het handelen van de
AAG. De arts
heeft bovendien direct en juist opgetreden toen zij op 3 januari 2023 (nog tijdens
haar vakantie)
alsnog kennis nam van de e-mails van de zus en het antwoord daarop van de AAG. Zij
heeft diezelfde
dag contact gehad met de AAG en een nieuw advies opgesteld. Daarin heeft zij geschreven
dat zij
eerst een nieuwe beoordeling wilde maken.
Van een weigerachtige houding is dus niet gebleken. De arts heeft juist adequaat gehandeld
door
meteen te adviseren om het gesprek van 5 januari 2023 geen doorgang te laten vinden.
Doordat zij
overeenkomstig de wens van klager en zijn zus haar advies heeft bijgesteld in die
zin dat het
gesprek met de werkgever moest worden uitgesteld, was er geen noodzaak meer om contact
op te nemen
met de huisarts en de psycholoog van klager.
Klachtonderdeel f) advies deskundigenoordeel
5.7 Klager beklaagt zich erover dat hem in de e-mail van 3 januari 2023 is geadviseerd
het UWV te
vragen om een deskundigenoordeel zonder dat de arts hem had gezien. De arts heeft
toegelicht dat de
AAG dit advies heeft gegeven. Dat blijkt ook uit de genoemde e-mail.
Ook voor dit klachtonderdeel geldt dus dat de arts op dit punt geen tuchtrechtelijk
verwijt gemaakt
kan worden.
Slotsom
5.8 Uit de overwegingen hiervoor volgt dat alle onderdelen van de klacht kennelijk
ongegrond zijn.
6. De beslissing
De klacht is in al haar onderdelen kennelijk ongegrond.
Deze beslissing is gegeven op 12 december 2023 door N.B. Verkleij, voorzitter,
C.H. van Dijk, lid-jurist, F.M. Brouwer, J. Dogger en R.P. van Straaten,
leden-beroepsgenoten, bijgestaan door F.J.E. van Geijn, secretaris.