ECLI:NL:TGZRAMS:2023:266 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2023/5308
ECLI: | ECLI:NL:TGZRAMS:2023:266 |
---|---|
Datum uitspraak: | 15-12-2023 |
Datum publicatie: | 15-12-2023 |
Zaaknummer(s): | A2023/5308 |
Onderwerp: | Overige klachten |
Beslissingen: | Ongegrond, kennelijk ongegrond |
Inhoudsindicatie: | Kennelijk ongegronde klacht tegen een verpleegkundige. De verpleegkundige heeft in het kader van het Rijksvaccinatieprogramma (RVP) de zoon van klaagster gevaccineerd. De oma van het kind was aanwezig tijdens de afspraak. De klacht van klaagster is a) dat haar zoon buiten aanwezigheid en tegen de wens van zijn ouders is gevaccineerd en b) dat vooraf niet geverifieerd is of haar zoon fit genoeg was voor de vaccinatie. Het college oordeelt dat niet voldoende aannemelijk is geworden dat de verpleegkundige tijdens het consult wist of had moeten weten dat klaagster niet wilde dat haar zoon de inentingen zou krijgen. Niet is gesteld dat de oma van het kind de verpleegkundige heeft gezegd dat hij niet gevaccineerd mocht worden. Het college ziet geen reden om te twijfelen aan de verklaring van de verpleegkundige dat zij dat niet wist en dat zij anders de vaccinatie niet had gezet. Er was voor de verpleegkundige ook overigens geen enkele reden om te twijfelen aan de instemming van de ouders. De zoon nam immers deel aan het RVP en de afspraak was een ‘inhaalvaccinatie’. Toen het kind met zijn oma verscheen op het consult mocht de verpleegkundige er dan ook vanuit gaan dat de ouders instemden met de vaccinatie. Kennelijk ongegrond. |
A2023/5308
Beslissing van 15 december 2023
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
AMSTERDAM
Beslissing in raadkamer van 15 december 2023 op de klacht van:
A,
wonende in B,
klaagster,
tegen
C,
verpleegkundige,
werkzaam in B,
verweerster,
gemachtigde: mr. T.W.E. Meulemans, werkzaam in Zoetermeer.
1. De zaak in het kort
1.1 Verweerster (hierna ook: de verpleegkundige) werkt als (jeugd)verpleegkundige
bij D. In het kader van het Rijksvaccinatieprogramma (RVP) heeft zij tijdens een consult
in mei 2022 E (geboren in 2022), de zoon van klaagster, inentingen gegeven (hierna:
het consult). De toenmalige schoonmoeder van klaagster (hierna ook: oma) was bij het
consult aanwezig.
1.2 De klacht is a) dat E op 20 mei 2022 buiten aanwezigheid en tegen de wens van zijn ouders is gevaccineerd en b) dat vooraf niet geverifieerd is of E fit genoeg was voor de vaccinatie. Na de vaccinatie kreeg hij koorts en moest hij naar het ziekenhuis omdat hij koortsstuipen kreeg. Klaagster heeft gevreesd voor het leven van haar zoon. Dit alles had voorkomen kunnen worden als haar wens om E niet te vaccineren was gehonoreerd.
1.3 De verpleegkundige meent dat de klachten ongegrond zijn omdat zij a) mocht uitgaan van toestemming van klaagster en b) wel degelijk heeft onderzocht of E fit genoeg was voor de vaccinatie.
1.4 Het college komt tot het oordeel dat de klacht kennelijk ongegrond is. ‘Kennelijk’ betekent dat het niet nodig is om nog vragen aan de partijen te stellen en dat duidelijk is dat de klacht niet gegrond kan worden verklaard. Hierna licht het college toe hoe het tot deze beslissing is gekomen.
2. De procedure
2.1 Het college heeft de volgende stukken ontvangen:
- het klaagschrift met bijlage, ontvangen op 27 januari 2023;
- het verweerschrift met bijlagen;
- het proces-verbaal van het mondelinge vooronderzoek, gehouden op 22 september 2022).
2.2 Het college heeft de klacht in raadkamer behandeld. Dit betekent dat het college de zaak beoordeeld heeft op basis van de stukken, zonder dat de partijen daarbij aanwezig waren.
3. De feiten
3.1 E doet mee met het RVP en heeft tot aan het consult op 12 april 2022 het standaardschema
voor zuigelingen en kinderen gevolgd. Op die datum stond een consult gepland voor
de inentingen tegen BMR en MenACWY. Nadat klaagster tijdens dit consult had verteld
dat E op 11 april 2022 een koortsstuip had gehad en dat ze de vaccinatie liever wilde
uitstellen, is in overleg een nieuwe afspraak gemaakt voor 14 april 2022. Klaagster
heeft die afspraak telefonisch verzet naar 20 mei 2022. In de registratie van D staat:
“14-04-2022, 11:43> Notitie in dossier: niet verschenen laat bericht 14:04-2022, 11:45>
notitie in dossier: moeder belt nog voor nieuwe afspraak Afspraak is gepland op 20-05-2022
om 8:40
17-05-2022 om 11:29u > notitie in dossier: kind komt met oma, moeder vraagt of zij
gebeld kan worden na de afspraak??”
3.2 Op het consult van 20 mei 2022 is de schoonmoeder van klaagster met E verschenen en heeft de verpleegkundige hem gevaccineerd.
3.3 Na afloop van dit consult heeft de verpleegkundige klaagster gebeld en vertelde klaagster haar dat E niet ingeënt had mogen worden. In het dossier is hierover vermeld1: “Naar aanleiding van gedrag E moeder opgebeld (…) en ze vertelde dat F vaak haar gezag ondermijnd. M. had expliciet benoemt om K vandaag niet te vaccineren. M had er zelf bij willen zijn. (…)”
3.4 Van 28 mei 2022 tot en met 29 mei 2022 is E in verband met koortsstuipen opgenomen geweest op de afdeling G van H.
4. De overwegingen van het college
De criteria voor de beoordeling
4.1 De vraag die in deze procedure centraal staat is of de verpleegkundige de zorg
heeft verleend die van haar verwacht mocht worden. De norm daarvoor is een redelijk
bekwame en redelijk handelende verpleegkundige. Bij de beoordeling wordt rekening
gehouden met de voor de verpleegkundige geldende beroepsnormen en andere professionele
standaarden.
4.2 Het college oordeelt dat de verpleegkundige niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft
gehandeld. Dat wordt hieronder toegelicht.
Klachtonderdeel a) inenten zonder toestemming ouders
4.3 Klaagster stelt dat zij op 19 mei 2022 telefonisch aan D heeft doorgegeven dat
zij niet wilde dat E tijdens het consult de dag daarop gevaccineerd zou worden omdat
hij een buikvirus had gehad en niet fit was. De ouders wilden wel graag een gewone
controleafspraak en hebben daarom de afspraak op 20 mei 2022 laten doorgaan. Klaagster
dacht dat het een reguliere check-up was, zij had niet gezien dat in de uitnodiging
stond dat voor de afspraak slechts vijf minuten gepland stond. Tijdens het consult
is E ook gewogen, waarbij de verpleegkundige heeft gezien dat hij was afgevallen;
waarom zou hij gewogen worden als het niet ging om een check-up maar enkel om vaccinatie?
Aldus steeds klaagster.
4.4 De verpleegkundige heeft daartegen het volgende aangevoerd. Als zij had geweten dat de ouders niet wilden dat hun kind zou worden gevaccineerd, had ze dit zeker niet gedaan. Zij wist dit echter niet. De ouders hadden aan het begin van het RVP ook al algemene toestemming gegeven voor deelname van E daaraan. Van een telefoontje van klaagster op 19 mei 2022 waarin zij zou hebben gezegd dat E de volgende dag niet mocht worden gevaccineerd is de verpleegkundige niets bekend. Het is ook niet terug te vinden in de registratie van D waarin van alle telefoontjes notitie wordt gemaakt. Er is wel een notitie waaruit blijkt dat klaagster op 17 mei 2022 naar D heeft gebeld (zie 3.1), maar daarin staat niets over niet vaccineren. Oma heeft daarover tijdens het consult ook niets gezegd. Oma had alleen twee door klaagster genoteerde vragen mee, over vitamine D en tandenpoetsen, en die heeft de verpleegkundige beantwoord. Klaagster leek tijdens het telefoongesprek met de verpleegkundige op 20 mei 2022 gerustgesteld en er is een vervolgafspraak ingepland voor 14 juni 2022.
4.5 Het college stelt vast dat partijen het erover eens zijn dat klaagster in mei 2022 eenmaal (op 17 of 19 mei 2022 – dat maakt voor de beoordeling van de klacht niet uit) naar D heeft gebeld en toen in ieder geval heeft gezegd dat niet zij, maar oma met E naar de afspraak op 20 mei 2022 zou komen.
4.6 Of klaagster in dat telefoongesprek ook heeft gezegd dat E niet mocht worden gevaccineerd kan in deze procedure niet worden vastgesteld. Het blijkt niet uit de registratie van D, terwijl er op 17 mei 2022 wel iets anders is genoteerd en het onwaarschijnlijk is dat van een dergelijke belangrijke boodschap geen notitie zou zijn gemaakt. Belangrijker is echter dat niet voldoende aannemelijk is geworden dat de verpleegkundige tijdens het consult wist of had moeten weten dat klaagster niet wilde dat E op 20 mei 2022 de inentingen zou krijgen. Niet is gesteld dat de oma van E de verpleegkundige heeft gezegd dat hij niet gevaccineerd mocht worden. Het college ziet geen reden om te twijfelen aan de verklaring van de verpleegkundige dat zij dat niet wist en dat zij anders de vaccinatie niet had gezet. Er was voor de verpleegkundige ook overigens geen enkele reden om te twijfelen aan de instemming van de ouders. E nam immers deel aan het RVP en de afspraak op 20 mei 2022 was een ‘inhaalvaccinatie’. De afspraak was met klaagster uitsluitend gemaakt voor – de eerder uitgestelde - vaccinaties. Daarom stond er (zoals is te lezen in de uitnodigingsbrief) ook maar vijf minuten voor deze afspraak ingepland. Toen E met zijn oma verscheen op het consult mocht de verpleegkundige er dan ook vanuit gaan dat de ouders instemden met de vaccinatie.
4.7 Al met al kan de verpleegkundige geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt. Dat betekent dat klachtonderdeel a) kennelijk ongegrond is.
Klachtonderdeel b) inenten zonder te verifiëren of kind fit genoeg was
4.8 Klaagster stelt dat de verpleegkundige niet heeft geverifieerd of E fit genoeg
was voor de vaccinatie. Dat is door de verpleegkundige gemotiveerd ontkend. Zij zegt
tijdens het consult op 20 mei 2022 een (interval)anamnese te hebben gedaan waarbij
zij onder meer vroeg of E recent ziek was geweest en op dat moment koorts had. Nadat
oma beide vragen ontkennend had beantwoord en de verpleegkundige had geconstateerd
dat E geen zieke indruk maakte en de mogelijke bijwerkingen met oma had besproken,
heeft de verpleegkundige de vaccinaties gegeven, zo voert zij aan.
4.9 Het college heeft geen reden om aan de verklaring van de verpleegkundige te twijfelen. Ook dit klachtonderdeel is daarom kennelijk ongegrond.
5. De beslissing
Het college verklaart de klacht in beide onderdelen kennelijk ongegrond.
Deze beslissing is gegeven op 15 december 2023 door P.M. Keuning, voorzitter, M.A.H.
Verburgh, lid-jurist, I.M. Bonte, M. Houtlosser en W.J. van der Meer, leden-beroepsgenoten,
bijgestaan door S. Verdaasdonk, secretaris.