ECLI:NL:TGZCTG:2023:170 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2023/1833
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2023:170 |
---|---|
Datum uitspraak: | 18-12-2023 |
Datum publicatie: | 18-12-2023 |
Zaaknummer(s): | C2023/1833 |
Onderwerp: | Geen of onvoldoende zorg |
Beslissingen: | Ongegrond/Afwijzing |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen een verpleegkundige. Klagers zijn de kinderen van patiënte. Patiënte is in de zomer van 2021 tien dagen opgenomen geweest vanwege persisterend braken. Zij is in het ziekenhuis overleden. Klagers waren op het moment van overlijden niet bij patiënte. Klagers verwijten de verpleegkundige dat hij niet gecommuniceerd heeft dat er een order voor morfine was aangevraagd, de achteruitgang van patiënte wel heeft gemeld aan de kliniekarts, maar niet besproken heeft met de familie en de lab-uitslagen heeft aangepast en verwijderd. Het Regionaal Tuchtcollege heeft geoordeeld dat de klacht kennelijk ongegrond is. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het door klagers ingestelde beroep. |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2023/1833 van:
A. en B en C. wonende te D., appellanten, klagers in eerste
aanleg,
tegen
I., verpleegkundige, (destijds) werkzaam te D., verweerder in
beide instanties, gemachtigde: mr. A.C. de Die, werkzaam te
Amsterdam.
1. Verloop van de procedure
A., B. en C. – hierna klagers – hebben op 14 maart 2022 bij het Regionaal Tuchtcollege
te Zwolle tegen I. – hierna de verpleegkundige – een klacht ingediend. Bij beslissing
van 6 januari 2023, nummer Z2022/4064, heeft dat college de klacht kennelijk ongegrond
verklaard. Klagers zijn van die beslissing tijdig in beroep gekomen. De verpleegkundige
heeft een verweerschrift in beroep ingediend. De zaak is op de zitting van het Centraal
Tuchtcollege van 13 november 2023 tegelijk behandeld met de zaken C2023/1831 en C2023/1832.
De zaken zijn niet gevoegd. Op de zitting zijn verschenen mevrouw A. en mevrouw B.,
bijgestaan door mr. Nijhof-Top, de heer C. en de verpleegkundige, bijgestaan door
mr. De Die. Partijen hebben hun standpunten nader toegelicht. Mr. De Die heeft dat
gedaan aan de hand van spreekaantekeningen die zij aan het tuchtcollege en de wederpartij
heeft overhandigd.
2. Beslissing in eerste aanleg
Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag
gelegd.
“2. DE FEITEN
Op grond van de stukken dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht,
van het volgende te worden uitgegaan. Klagers zijn de twee dochters en zoon van mevrouw
F. en (hierna te noemen: patiënte). Patiënte is geboren in 1936. Van
16 augustus 2021 tot en met 26 augustus 2021 is patiënte vanwege persisterend braken
opgenomen geweest in het G.- ziekenhuis te D..
Op 25 augustus 2021 heeft er een familiegesprek plaatsgevonden tussen een collega
van beklaagde (beklaagde in de zaak met nummer: Z2022/4044) en klagers. De collega
van beklaagde heeft naar aanleiding van voornoemd familiegesprek de volgende aantekening
opgenomen in het medisch dossier:
“[…]
Scenario van verdere achteruitgang besproken, dan met name kans dat zij last gaat
krijgen van de dyspnoe, als extra zuurstof dan niet helpt is volgende stap morfine
geven. Zij lijken dit te begrijpen en zijn hiermee akkoord. Nu nog niet actueel aangezien
zij nu aangeeft niet benauwd te zijn.
Familie geeft aan dat de communicatie tot nu toe wat beperkt geweest is, afgesproken
dat we bij wijzigingen in haar toestand of behandeling dit zullen afstemmen met familie.”
Beklaagde heeft in de avond contact gezocht met de kliniekarts (beklaagde in de zaak
met nummer: Z2022/4061) omdat hij een slecht gevoel had over de gezondheidssituatie
van patiënte. De kliniekarts heeft patiënte lichamelijk onderzocht en vastgesteld
dat zij net als in de middag een hoge pols-en ademfrequentie had. Daarbij was de modified
early warning score (hierna: MEWS) ook gelijk gebleven ten opzichte van de middag,
te weten een score van 7. Vanwege de benauwdheid van patiënte heeft de kliniekarts
aan beklaagde de opdracht gegeven eenmalig 2,5mg morfine subcutaan (een onderhuidse
injectie) toe te dienen, zodat zij comfortabeler zou zijn gedurende de nacht. De kliniekarts
heeft het volgende opgenomen in het medisch dossier:
“Anamnese:
Gebeld door VPK. Slecht gevoel over mw. Ligt snel ademend in bed. Op zich nu goede
saturatie met 3L O2 supp. AH ca. 40/min.
Wordt nu maximaal behandeld met AB. Met familie al besproken dat het een wankele situatie
is.
Gaat nog vernevelen. Nog geen morfine gehad.
Lichamelijk onderzoek:
Alg: Benauwde, zieke vrouw. Oogt nu niet comfortabel.
Spreekt niet duidelijk terug, lijkt mijn vragen niet helemaal te begrijpen.
Vitale gegevens:
25-08-21 22:00
RR:
Polsslag: (!) 110
Ademhal: (!) 40
Temperatuur: 37,9 ºC
SpO2: 100%
B/
- Morfine 2.5mg nu
- Evt vannacht nogmaals indien mw aanhoudend oncomfortabel oogt. Ook nog eenmaal saturatie
meten vannacht en evt O2 verhogen.
- Geen SIT-oproep.”
Op 25 augustus 2021 om 19:21 uur is in het medisch dossier opgenomen dat het lichaam
van patiënte toenemend was gaan werken (er was sprake van rochelen/ hulpademhalingsspieren)
en daarom 2,5mg morfine zou worden gegeven.
Op 25 augustus 2021 om 23:01 uur heeft beklaagde na overleg met de dienstdoende kliniekarts
2,5mg morfine subcutaan toegediend bij patiënte.
Patiënte is op 26 augustus 2021 komen te overlijden.
3. HET STANDPUNT VAN KLAGERS EN DE KLACHT
Klagers verwijten beklaagde - zakelijk weergegeven - dat:
1. hij niet gecommuniceerd heeft dat er op 25 augustus 2021 om 19:30 uur een order
voor morfine was aangevraagd;
2. hij de achteruitgang van patiënte wel heeft gemeld aan de kliniekarts, maar
niet besproken heeft met de familie. De controles waren niet best en hij heeft geen
initiatief of verantwoording genomen;
3. hij de lab-uitslagen heeft aangepast en verwijderd.
4. HET STANDPUNT VAN BEKLAAGDE
Beklaagde voert - zakelijk weergegeven en op gronden genoemd in het verweerschrift
- aan dat hij binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening heeft
gehandeld. Beklaagde betwist hetgeen hem door klagers wordt verweten. Hij stelt dat
de klacht als kennelijk ongegrond dient te worden afgewezen. Voor zover nodig wordt
hierna meer specifiek op het verweer ingegaan.
5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE
5.1
Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel
handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een
antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven
binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met
de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met
hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.
5.2
Het college ziet aanleiding de klachtonderdelen 1. en 2. gezamenlijk te bespreken
en volgt daarbij het verweer van beklaagde dat de morfine is toegediend in een curatieve
setting en niet in een palliatieve setting. In overleg met de kliniekarts heeft beklaagde
de morfine toegediend om patiënte comfortabel de nacht in te laten gaan. De vitale
parameters waren op het moment van overleg tussen beklaagde en de kliniekarts, als
tijdens het toedienen van de morfine, nog hetzelfde als in de middag, te weten slecht
stabiel. Van een achteruitgang in de gezondheidstoestand van patiënte was dus geen
sprake en op grond daarvan was beklaagde niet gehouden contact op te nemen met de
familie. Voor wat betreft het verwijt dat beklaagde niet heeft gecommuniceerd dat
er een order voor morfine was aangemaakt oordeelt het college dat een order enkel
de basis behelst voor een verpleegkundige om een handeling te mogen verrichten. In
dit geval betrof de order dus de bevoegdheidsoverdracht aan een verpleegkundige om
- indien noodzakelijk – de morfine toe te dienen. Een dergelijke order behoefde naar
het oordeel van het college dan ook niet gecommuniceerd te worden met klagers, omdat
dit beleid diezelfde dag met hen besproken is.
Op grond van het voorgaande zijn de klachtonderdelen 1. en 2. kennelijk ongegrond.
5.3
Met betrekking tot klachtonderdeel 3. voeren klagers aan dat beklaagde de lab-uitslagen
heeft aangepast en verwijderd. Het college overweegt dat klagers het verwijt niet
nader onderbouwen en vindt hiervoor ook geen steun in het medisch dossier. Verder
ziet het college ook geen aanleiding te twijfelen aan de lab-uitslagen. Het klachtonderdeel
is dus kennelijk ongegrond.”
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Het Centraal Tuchtcollege gaat bij de beoordeling van het beroep uit van de feiten
die het Regionaal Tuchtcollege heeft vastgesteld en hierboven onder ‘2. DE FEITEN’
zijn weergegeven. De daar vastgestelde feiten zijn in beroep niet of in elk geval
onvoldoende bestreden.
4. Beoordeling van het beroep
Omvang van het beroep
4.1 Klagers zijn het niet eens met de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege.
Het beroep van klagers heeft tot doel dat het Centraal Tuchtcollege de zaak in volle
omvang beoordeelt en de klacht alsnog gegrond verklaart.
4.2 De verpleegkundige heeft in beroep gemotiveerd verweer gevoerd en verzoekt
het Centraal Tuchtcollege om het beroep te verwerpen.
Inhoudelijke beoordeling
4.3 Het Centraal Tuchtcollege is net als het Regionaal Tuchtcollege van oordeel
dat de klacht van klagers ongegrond is. Het Centraal Tuchtcollege licht dat hierna
toe.
4.4 Het Centraal Tuchtcollege heeft kennisgenomen van de inhoud van de aan het
Regionaal Tuchtcollege voorgelegde klacht en het debat dat partijen daarover schriftelijk
bij dat tuchtcollege hebben gevoerd. Het door het Regionaal Tuchtcollege opgebouwde
zaaksdossier is aan het Centraal Tuchtcollege gestuurd. In beroep hebben partijen
het debat schriftelijk nog een keer gevoerd. Daarbij heeft ieder van hen standpunten
ingenomen over de door het Regionaal Tuchtcollege vastgestelde feiten en de door dat
college gegeven beschouwingen en beslissingen. Tijdens de mondelinge behandeling op
13 november 2023 is dat debat voortgezet.
4.5 Op grond van de stukken en dat wat door partijen over en weer op de zitting
in beroep nog naar voren is gebracht, is het Centraal Tuchtcollege van oordeel dat
het Regionaal Tuchtcollege de klacht van klagers terecht in alle onderdelen ongegrond
heeft verklaard. Het Centraal Tuchtcollege is het eens met de overwegingen van het
Regionaal Tuchtcollege en neemt deze hier over. Daarmee sluit het Centraal Tuchtcollege
zich aan bij het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege dat de verpleegkundige niet
tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Dit betekent dat het beroep zal worden
verworpen.
5. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verwerpt het beroep.
Deze beslissing is gegeven door: R.C.A.M. Philippart, voorzitter; Y. Buruma en H.
de Hek, leden-juristen en M.J.E. van Haren en D.A. Polhuis, leden-beroepsgenoten en
K.M. ten Pas, secretaris.
Uitgesproken ter openbare zitting van 18 december 2023.
Voorzitter w.g. Secretaris w.g.