Zoekresultaten 31-40 van de 13103 resultaten

  • ECLI:NL:TGZRZWO:2024:86 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2023/6727

    Klacht tegen een tandarts. Klaagster was patiënt van de tandarts. Vanaf medio juni 2023 was de praktijk van de tandarts plotseling gesloten en niet bereikbaar. Klaagster verwijt de tandarts dat hij is vertrokken zonder iets van zich te laten horen. Daarnaast verwijt klaagster de tandarts dat hij geweigerd heeft haar dossier te verstrekken en dat zij extra kosten heeft moeten maken omdat de nieuwe tandarts röntgenfoto’s opnieuw heeft moeten maken, terwijl deze al voorhanden waren. Het college komt tot het oordeel dat de klacht gegrond is en legt als maatregel een voorwaardelijke schorsing op.

  • ECLI:NL:TGZRZWO:2024:87 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2023/6674

    Gegronde klacht tegen een bedrijfsarts. De bedrijfsarts heeft tot tweemaal toe een advies gegeven over de belastbaarheid van klager zonder daarbij te beschikken over informatie die hij zelf van belang vond. Hij heeft dit gedaan zonder de overwegingen daarvoor vast te leggen of duidelijk uit te leggen. De klachtonderdelen die hier over gaan zijn gegrond. Klachtonderdeel over niet serieus nemen van klachten over discriminatie is ongegrond. Gezien een eerder opgelegde maatregel, de ernst van de normschendingen en het feit dat de bedrijfsarts er geen enkele blijk van heeft gegeven in te zien wat er verkeerd is aan zijn handelen legt het college de maatregel van schorsing voor de duur van één maand op. 

  • ECLI:NL:TGZRSHE:2024:68 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg 's-Hertogenbosch H2023/5574

    Klager verwijt de bedrijfsarts onder meer dat hij een discriminerende opmerking maakte in het dossier van klager, niet open en eerlijk communiceerde en het beloofde mediationgesprek niet meer organiseerde. Oordeel college: de opmerking in het dossier kan niet als discriminerend worden aangemerkt. Enig onderzoek naar de aanwezigheid van een cultureel verschil getuigde van zorgvuldigheid. Het college ziet niet in waarom de bedrijfsarts klager nog had moeten bevragen over een mogelijk cultureel probleem, aangezien de werkgever deze mogelijkheid had verworpen. De bedrijfsarts had omtrent de mediation regie moeten voeren en niet de wijze van uitvoering en de communicatie richting werkgever en werknemer volledig aan partijen moeten overlaten, wetende dat zij er samen nog niet uit konden komen. Klacht deels gegrond. Waarschuwing.

  • ECLI:NL:TGZRSHE:2024:66 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg 's-Hertogenbosch H2023/6512

    Cardioloog wordt verweten dat hij een te hoge dosering medicatie aan klager heeft voorgeschreven. Op goede gronden is de gebruikelijke dosering voorgeschreven. Kennelijk ongegrond.

  • ECLI:NL:TGZRSHE:2024:67 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg 's-Hertogenbosch H2032/5343

    Klaagster verwijt de bedrijfsarts dat hij 1) niet in overeenstemming met de privacywetgeving handelde en 2) niet op een juiste wijze een verslag opstelde van gemaakte afspraken en klaagster daarover ook onjuist informeerde. Oordeel college: klaagster is niet-ontvankelijk in klachtonderdeel 1), omdat zij niet rechtstreeks is geraakt in een concreet eigen belang dat kan worden geplaatst in het kader van de individuele gezondheidszorg. Klachtonderdeel 2) is gegrond. De bedrijfsarts had opnieuw naar de situatie moeten kijken of klaagster inmiddels weer volledig belastbaar was. Hij won onvoldoende informatie in om redelijkerwijs tot die conclusie te kunnen komen. De bedrijfsarts communiceerde onduidelijk met klaagster over het al dan niet aanpassen van de urenbeperking. Hij diende terug te komen op wat hij eerder met haar had besproken en bij haar na te gaan of zij de informatie toen voldoende had begrepen en ook begreep wat dit voor haar zou kunnen gaan betekenen. Waarschuwing.

  • ECLI:NL:TGZRAMS:2024:154 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2023/6192

    Ongegronde klacht tegen een arts verstandelijk gehandicapten (arts VG). Klaagster is de moeder van haar in september 2021 overleden dochter, die zelfmoord heeft gepleegd. Klaagster verwijt de arts VG dat zij geen goede en adequate zorg heeft geleverd, onzorgvuldig heeft gehandeld inzake de medicatie en de ernst van de klachten en bijwerkingen niet voldoende serieus heeft genomen. De arts VG heeft uitgelegd dat er bij de dochter van klaagster geen sprake was van chronische depressiviteit maar van stemmingsproblematiek. Naar het oordeel van het college heeft de arts VG de klachten zorgvuldig onderzocht en behandeld en is er voldoende aandacht geweest voor de psychiatrische problematiek van de dochter van klaagster. Niet gebleken is dat de arts VG een second opinion uitdrukkelijk heeft geweigerd of tegengehouden. De arts VG heeft er op gewezen dat er in afstemming met haar door de orthopedagoog-generalist een suïcide risico taxatie is opgesteld. In het team is de dochter van klaagster vervolgens goed geobserveerd en is de begeleiding geïntensiveerd.

  • ECLI:NL:TGZRAMS:2024:155 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2023/6194

    Ongegronde klacht tegen een psychiater. Klaagster is de moeder van haar in september 2021 overleden dochter, die zelfmoord heeft gepleegd. Klaagster verwijt de psychiater dat hij geen adequate zorg en begeleiding heeft geleverd door onder andere de diagnose autisme aan te nemen en niet te onderzoeken, na te laten om de bipolaire stoornis te monitoren en het voorschrijven en monitoren van anti-depressiva en anti-psychotica over te laten aan de arts verstandelijk gehandicapten. Ook verwijt zij de psychiater dat hij een deel niet betrokken is geweest en dat hij niet op de hoogte was van het stoppen van medicatie en problematiek. Naar het oordeel van het college volgen er uit het dossier geen redenen om de diagnostiek in twijfel te trekken daaruit blijkt niet dat de psychiater geen onderzoek naar de diagnostiek heeft gedaan. Van het niet monitoren van de bipolaire stoornis is geen sprake geweest. Van onvoldoende zorgdragen voor het medicatiebeleid blijkt ook niets, er vond wekelijks ruggespraak plaats tussen de psychiater en de arts verstandelijk gehandicapten. Hoewel in het dossier summier beschreven heeft de psychiater de problematiek van de dochter in kaart gebracht en tijdens de zitting alsnog inzichtelijk gemaakt. Overige klachtonderdelen ook ongegrond.

  • ECLI:NL:TGZRAMS:2024:156 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2023/6193

    Ongegronde klacht tegen een orthopedagoog-generalist. Klaagster is de moeder van haar in september 2021 overleden dochter, die zelfmoord heeft gepleegd. Klaagster verwijt de orthopedagoog-generalist dat zij geen goede en adequate zorg heeft geleverd en in haar communicatie onvolledig was. Uit de verslagen en het (medisch) dossier volgt dat regelmatig met de dochter van klaagster gesproken is, ook en vooral over hoe zij zich voelde en het college merkt daarbij nog op dat de dochter van klaagster voor zorgverleners moeilijk te lezen was. De orthopedagoog-generalist heeft in afstemming met de arts verstandelijk gehandicapten een suïcide risico taxatie opgesteld. In het team is de dochter van klaagster vervolgens goed geobserveerd en is de begeleiding geïntensiveerd. Het geven van informatie vooraf over de eigen bijdrage die vanuit de WLZ verlangd wordt is niet de taak van een orthopedagoog-generalist, maar van de clustermanager. De orthopedagoog-generalist heeft uiteengezet dat de dochter van klaagster bezwaar had gemaakt tegen het informeren van haar familie over haar suïcidepoging. Ook is gebleken dat in de periode waarin de tweede WLZ-aanvraag speelde klaagster tijdelijk niet was aangesloten bij de behandeling, ondanks pogingen daartoe van het behandelteam. Het college ziet ook hier geen aanleiding voor het maken van een tuchtrechtelijk verwijt aan de orthopedagoog-generalist, omdat hierbij rekening moest worden gehouden met zowel het respecteren van de wensen van Marnit als het zorgen voor een voor haar steunende omgeving.

  • ECLI:NL:TGZRAMS:2024:157 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2023/6195

    Ongegronde klacht tegen een GZ-psycholoog. Klaagster is de moeder van haar in september 2021 overleden dochter, die zelfmoord heeft gepleegd. Volgens klaagster heeft de GZ-psycholoog geen adequate zorg en begeleiding gegeven, omdat zij niet vooraf heeft onderzocht of haar dochter het MDO op 15 september 2021 aankon, tijdens het MDO niet aan haar dochter heeft gevraagd wat zij zelf wilde en heeft nagelaten om op 16 september 2021, toen haar dochter werd vermist, direct alarm te slaan en de politie in te schakelen. De GZ-psycholoog heeft uitgelegd dat vanuit de betrokken cliëntbegeleider geen signalen waren dat de dochter van klaagster het MDO niet aan zou kunnen. Ook tijdens het MDO waren die signalen er niet. Dat dit alles niet klopt of anders is gelopen, is het college niet gebleken. Uit de verslagen van het MDO is gebleken dat er verschillende opties zijn benoemd tijdens het MDO. Deze opties zijn, zo bleek ook ter zitting, besproken met de dochter van klaagster. Op 16 september 2021 heeft de begeleiding met de vader en tante van de dochter van klaagster afgesproken de situatie nog even aan te kijken. Daarom is op dat moment nog geen contact opgenomen met de politie. Op 17 september 2021 is Marnit als vermist opgegeven en heeft de GZ-psycholoog op verzoek van de politie onderbouwd waarom er zorgen waren en heeft schriftelijk suïcide signalen beschreven. Het college is van oordeel dat gelet op deze geschetste gang van zaken, de GZ-psycholoog niet kan worden verweten nog even te hebben afgewacht en de politie nog niet te alarmeren. Alle klachtonderdelen ongegrond verklaard.

  • ECLI:NL:TGZCTG:2023:175 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2022/1601 en C2022/1602

    Wrakingsverzoek gericht tegen de voorzitter, de twee leden-juristen en de twee leden‑beroepsgenoten (1e wrakingsverzoek). Nadien volgt een wrakingsverzoek gericht tegen de drie leden van de wrakingskamer (2e wrakingsverzoek). Opeenstapeling van wrakingsverzoeken. De wrakingskamer ziet het tweede wrakingsverzoek als misbruik van het middel van wraking en laat dit tweede verzoek buiten behandeling. De wrakingskamer is van oordeel dat het eerste wrakingsverzoek te laat is ingediend (20 dagen na zitting) en verklaart dit eerste verzoek niet-ontvankelijk. De wrakingskamer bepaalt verder dat een volgend verzoek om wraking niet in behandeling zal worden genomen.