ECLI:NL:TGZRSHE:2025:70 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg 's-Hertogenbosch H2024/7111
ECLI: | ECLI:NL:TGZRSHE:2025:70 |
---|---|
Datum uitspraak: | 11-06-2025 |
Datum publicatie: | 12-06-2025 |
Zaaknummer(s): | H2024/7111 |
Onderwerp: | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose |
Beslissingen: | Ongegrond, kennelijk ongegrond |
Inhoudsindicatie: | Internist wordt door nabestaanden verweten dat patiënt geen chemotherapie met bleomycine had mogen krijgen omdat hij leed aan astmatische bronchitis, niet informeren van behandelteam over behandelrisico’s, signalen ouders omtrent hoesten patiënt niet serieus heeft genomen, zonder overleg bleomycine heeft hervat, niet uitvoeren longfunctietest waarmee bleomycinelong eerder had kunnen worden ontdekt, niet eerder in consult roepen longarts en gebrekkige dossiervorming/communicatie richting behandelteam. College: internist vervulde niet de rol van hoofdbehandelaar en was niet betrokken bij de zorgverlening aan de patiënt op de afdeling. Er was geen contra-indicatie voor het geven van chemotherapie met bleomycine noch advies om kuur zonder bleomycine te geven. Ongegrond. |
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
TE ’S-HERTOGENBOSCH
Beslissing van 11 juni 2025 op de klacht van:
[A],
wonende in [B],
klager, de vader van [C],
[D],
wonende in [B],
klaagster, de moeder van [C],
[E],
wonende in [B], klaagster, de zus van [C],
[F],
wonende in [B], klaagster, de zus van [C],
hierna gezamenlijk te noemen: klagers,
gemachtigde klagers: mr. P.W.M. Gossens, werkzaam in Den Bosch,
tegen
[G],
internist, werkzaam in [H],
verweerder, hierna ook: de internist,
gemachtigde: mr. drs. M.C. Hoogendam, werkzaam in Leusden.
1. De zaak in het kort
1.1 Klagers hebben een klacht ingediend over de behandeling van hun zoon/broer
[C] (hierna: de
patiënt). De patiënt is in mei 2019 overleden. Hij was onder behandeling van een
medisch team
wegens testiscarcinoom met uitzaaiingen. Verweerder was als internist betrokken
bij dit medisch
team en daarmee bij de behandeling van de patiënt. De patiënt werd behandeld met
BEP (bleomycine,
etoposide, cisplatinum)-chemotherapie. Klagers zijn, kort gezegd, van mening dat
de patiënt geen
bleomycine had mogen krijgen omdat hij leed aan astmatische bronchitis, dat de internist
tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door het voorschrijven van de chemotherapie
met
bleomycine en dat hij is tekortgeschoten in het monitoren van de zorg aan de patiënt.
1.2 Volgens de internist is astmatische bronchitis geen contra-indicatie om bleomycine
te geven
en is er sprake geweest van een dramatisch verlopen complicatie van de behandeling.
Ook blijft het
volgens de internist onduidelijk of er sprake is geweest van een ‘gewone’ longontsteking
omdat de
patiënt door chemotherapie was verzwakt, of van bleomycinetoxiciteit.
1.3 Het college komt tot het oordeel dat de internist niet tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft
gehandeld. Bij de beoordeling licht het college toe hoe het tot deze beslissing
is gekomen.
2. De procedure
2.1 De procedure blijkt uit:
- het klaagschrift met de bijlagen, ontvangen op 15 april 2024;
- het verweerschrift met de bijlagen, ontvangen op 8 juli 2024;
- het proces-verbaal van het op 27 september 2024 gehouden mondelinge vooronderzoek;
de brief d.d.
31 oktober 2024 met de usb-stick, ontvangen op 4 november 2024 van de gemachtigde
van verweerder;
- de aanvullende bewijsstukken, ontvangen op 17 maart 2025 van de gemachtigde van
verweerder.
2.2 De zaak is behandeld op de openbare zitting van 16 april 2025. De partijen zijn
verschenen.
Zij werden bijgestaan door hun gemachtigden. De partijen en hun gemachtigden hebben
hun standpunten
mondeling toegelicht. De gemachtigden, alsmede [E], klaagster/zus van de patiënt,
hebben
pleitnotities voorgelezen en aan het college en de andere partij overhandigd.
3. Wat is er gebeurd?
3.1 De patiënt is geboren in 1979 met niet-aangeboren hersenletsel. Hij was meervoudig
gehandicapt.
3.2 In 2016 werd een testiscarcinoom gediagnosticeerd, waarvoor de patiënt operatief
is behandeld.
3.3 Op 28 januari 2019 heeft de internist de patiënt in aanwezigheid van zijn
ouders gezien, in
verband met uitzaaiingen van het eerder gediagnosticeerde testiscarcinoom en is
het volgende
genoteerd in de decursus (alle citaten inclusief taal- en typefouten): “Verwezen
door URO ivm
lymfogeen gemetastaseerd testiscarcinoom, stadium IIC, good risk
Ernstige psychomotore retardatie na geboortetrauma, is nagenoeg blind,
volledig ADL-afhankelijk, geen gesprek mogelijk. Heeft bovendien asthmatische bronchitis,
lijkt mij
echter geen contraindicatie tegen bleo. Met vader/moeder (wettelijk vertegenwoordigers)
chemotherapie besproken: 3x BEP met grote kans op curatie.
Ondanks zijn aanzienlijke co-morbiteit lijkt mij dat toch de moeite waard. Nut en
bijwerkingen van
de voorgestelde chemotherapie besproken. Ouders/wettelijk vertegenwoordigers gingen
akkoord met de behandeling. Intake dagverpleging werd afgesproken.
Moeder/familie blijft tijdens opname bij patient slapen voor de verzorging. C/ PT
+ lab markers dag
9 en 16, poli voor K02 + lab ctx”
3.4 Voorafgaand aan het gesprek met de internist op 28 januari 2019 is de situatie
van de patiënt
op 22 januari 2019 besproken in een multidisciplinair overleg (MDO), waaraan internist-oncologen
en
urologen hebben deelgenomen. In dit overleg werd BEP- chemotherapie geadviseerd.
Door de uroloog is
genoteerd:
“(..)
Betreft herbespreking MDO Urologie oncologie:22.01.2019. Reden van inbreng: testiscarcinoom.
Subtype: Seminoom. T1. N1. Serum tumor markers: S1. Advies:
echo testis rechts. Systeemtherapie BEP (let op met bleo en kleine aspecifiek longafwijkingen).
Te
groot voor EBRT”
3.5 Op 29 januari 2019 noteert de internist: “Besproken met collega’s: akkoord 3x
BEP. Geen reden
om bleo achterwege te laten bij asthmatische bronchitis en minimale longafwijking
op CT“. Op 11
februari 2019 wordt klinisch gestart met het geven van de eerste BEP-kuur. De patiënt
kreeg daarbij
last van koorts, misselijkheid en braken. Op 16 februari 2019 wordt de patiënt ontslagen
uit het
ziekenhuis.
3.6 Op 19 februari 2019 wordt de patiënt na een bezoek aan de Spoedeisende Hulp
(SEH) opgenomen
op de afdeling Oncologie wegens misselijkheid en aanhoudend braken. In de decursus
wordt het
volgende genoteerd:
“(…)
Aan bed:
Ouders aanwezig. Verzorgen 24/u patient. Maken zich zorgen over misselijkheid en
braken, vragen
zich af of het allemaal van de chemotherapie kan komen. Vandaag ook diarree gehad.
Veel gebraakt,
vandaag ook 1x.
Beleid iom [naam arts]:
- infuus nu handhaven
- overleg neuro: alternatieven carbemazepine? die niet oraal zijn gezien nu braken
- bleomycine vandaag annuleren bij ziek zijn
- zofran continueren”
3.7 Op 21 februari 2019 wordt naar aanleiding van de visite genoteerd:
“VPK: Vanmorgen weer gebraakt, is dan af en toe groening. Had gisteren ook waterdunne
ontlasting,
feceskweek is afgenomen.
Braakt bij intake, een bekkentje vol.
Geeft geen pijnklachten aan, familie geeft aan dat hij klachten in de keel heeft.
Oogt niet fit.
(…)
Conclusie: patient bekend met lymfogeen gemetastaseerd testiscarcinoom wv BEP-kuren,
tevens in VG
bekend met psychomotore retardatie en epilepsie.
1. Misselijkheid/braken DD bij BEP kuren wv iv-hydratie en zofran supp.
NB, ivm braken anti-epileptica iom neurologie/apotheker carbamazepine nu over op
supp ipv tabletten
(conform advies 20 % hoger gedoseerd gezien toedieningswijze)
2. Hypokaliëmie (3.2) DD bij 1 wv suppletie
3. Verminderde intake bij 1, wv ICC dietetiek Beleid:
- vochtbalans bijhouden
- mond aan bed beoordelen
- anti-emetica nu zo handhaven (gezien wel afname in braken)
- icc dietetiek vervolgen Addendum visite
Aan bed: Moeder aanwezig.
Nog altijd last van misselijkheid en braken. Lijkt niet echt af te nemen of toe
te nemen. Ook last
van diarree, enkele keren per dag wisselend waterdun.
Verder in gedrag niet veranderd. Geeft geen pijn aan. Eten en drinken nog niet zoals
voorheen, gaat
wel met kleine stapjes vooruit.
(…)”
3.8 Op 22 februari 2019 wordt het volgende beleid uitgezet:
“-geen aanvullingen aan beleid vanochtend
-infuus handhaven bij diarree en braken, weinig vloeibare intake
-evaluatie dietetiek volgt, pm. Sondevoeding
-labcontrole maandag
-bleomycine 25.02 uitgesteld, bij verdere chemotraject anti-emetica intensiveren
(…)”
De patiënt heeft die dag 39 graden koorts, waarvoor kweken worden afgenomen. Ook
wordt er een
longfoto gemaakt. Op 23 februari 2019 wordt genoteerd dat de longfoto “geen afwijkingen
heeft
aangetoond en in het bijzonder geen aspiratiepneumonie’’.
3.9 Op 25 februari 2019 wordt als volgt genoteerd:
“(…)
Aan bed: Zou nu een stuk beter gaan. Misselijkheid/braken geheel onder controle.
Geen klachten meer
hiervan. Houdt alle medicatie binnen.
Nog wel altijd diarree, enkele malen per dag wisselend waterdun en breiig, steeds
kleine beetjes.
Eten en drinken gaat vooruit. Bieden nu dingen aan die [de patiënt] thuis ook at
(geen ‘vreemd’
eten).
Zien het niet zitten om morgen bleomycine te geven.
Beleid iom [naam arts]: conform vanochtend, geen aanvullingen. Bleomycine gift van
morgen op 0
gedoseerd.”
3.10 Op 26 februari 2019 wordt genoteerd:
“(…)
Ook samen besproken dat het plan is om de bleomycine giften te laten vervallen zoals
nu; wordt niet
meer ingehaald (hadden hier vragen over).
In principe besproken met oncologen volgende kuren BEP met dosisreductie, geen EP
want meest
waarschijnlijk is de EP (en niet de bleo) hetgene waardoor patient nu zo ziek is
geworden.”
3.11 Op 27 februari 2019 heeft de patiënt geen diarree meer en braakt hij niet meer.
Het eten en
drinken gaat beter. Op 28 februari 2019 gaat de patiënt met ontslag naar huis.
3.12 Op 4 maart 2019 wordt gestart met de volgende klinische BEP-kuur. Genoteerd
wordt als volgt:
“lab voor vrijgave kuur
lab k goed, geen penie meer qua trombo en leuko] zou 75% krijgen van BEP met B 100%
krijgt morgen pas bleo
voor bleo giftr wel longenluisteren”
3.13 Op 5 maart 2019 wordt genoteerd (naar aanleiding van de grote visite):
“VPK/ Graag longen beoordelen voor kuur. L O/ Pulmones: VAG geen bijgeluiden. C/
Opname chemokuur
P/ Akkoord voor BEP kuur”
3.14 Op 9 maart 2019 wordt de patiënt gezien op de SEH in verband met misselijkheid
en braken na
chemotherapie. Op 12 maart 2019 wordt de patiënt gezien wegens malaise en vragen
van de ouders van
de patiënt. In de decursus is genoteerd:
“Bekend met Testica wv BEP kuur 2 vandaag bleomycine dag 9.
Zofran supp hebben na bezoek aan de SEH redelijk geholpen. Maar ouders hebben de indruk
dat hij nog
steeds misselijk is. Intake is ook slecht.
Braakt een enkele keer (ook net op onco-DC) . Stoelgang+ Geen koorts. Vinden dat
deze cyclus beter
verloopt dan kuur 1.
Bemerken wel aan [de patiënt] dat het gedrag ook anders is. Soms opstandig.
[de patiënt] weet dat hij in zkh is en dat hij onprettige zaken beleefd. Slaapt
slecht
tegenwoordig. Zou enkele uurtjes per nacht zijn.
Ouders maken zich zorgen en twijfelen nu aan zich zelf omdat ze [de patiënt] zo
niet kennen.
Tijdens inlopen van de bleomycine plots een epeleptische aanval met tensiedaling tot
87/66mmHg P73
Sat99%. Na het spierspasme ontspande hij maar was de pols niet voelbaar. Alles duurde
een minuut.
Hierna was hij weer aanspreekbaar.
Ouders herkennen deze situatie uit het verleden thuis. (…)
Expectatief beleid gezien situatie hersteld is en voorval herkenbaar is voor de
ouders als een
epileptisch insult
(…)”
3.15 Op 16 maart 2019 wordt de patiënt opgenomen na een bezoek aan de SEH:
“Presenteert zich op SEH met:
1. Hypotensie DD bij ondervulling obv diarree en braken DD sepsis, lijkt nu minder
wrs
2. .0Hyponatriëmie (reeds bekend 130) bij absoluut zouttekort
3. Hypokaliëmie bij braken
4. Ontstoken voorhuid
5. Verhoogd CRP DD infectieus scru neg, X-th geen aanwijzingen voor infiltraat,
DD viraal DD bij
maligniteit.”
3.16 Op 19 maart 2019 gaat de patiënt met ontslag naar huis:
“Beleid
- Vandaag ontslag na bleomycine
- Miconazol creme voor schimmelinfect voorhuid
- Donderdag lab controle met TC [naam arts] nadien”
3.17 Op 20 maart 2019 wordt de patiënt wederom via de SEH opgenomen op de afdeling
Oncologie:
“Conclusie
1. Koorts, CRP iets gedaald tov bij ontslag DD bij flebitis rechter arm 2. DD GE-
itis?
2. hyponatriemie 124, 127 in ABG (echter beide arterieel geprikt? 18-3 130 veneus),
eerder geduid
bij absoluut zouttekort
3. Milde hypokaliemie 3.4 en hypofosfatemie 0.3 DD bij verminderde intake, misselijkheid
en braken
4. Phimosis met posthitis/balanitis wv miconazol (…)”
3.18 Op 1 april 2019 wordt gestart met de klinische BEP-kuur 3. De patiënt blijft
opgenomen tot 6
april 2019 en wordt op 10 april 2019 opnieuw opgenomen omdat de misselijkheid en
het braken blijven
aanhouden. De moeder van de patiënt geeft aan dat hij bij toiletgang een insult/absence
heeft
gehad. De patiënt wordt opgenomen ter observatie.
3.19 Op 18 april 2019 wordt genoteerd:
“AVP/ Niet gebraakt. Relatief goed gegeten, warme maaltijd. Mobiliseert minder goed,
is slapper,
maar gaat uiteindelijk wel. Was wel wat aan het hoesten.
(…)
B/ Morgen mogelijk stop 3%NaCl X-thorax + Used.
Eswab
Morgen Natrium CO (…)
“X-Thorax mogelijk infiltratieve afwijkingen
X-Thorax: Mogelijk infiltratieve afwijkingen rechts basaal. Iom [naam arts].
-Start Tazocin 4 keer daags gezien afwijkingen x-Thorax en verhoogd CRP bij neutropenie.
Familie ingelicht.
Maken zich erge zorgen omdat [de patiënt] ook verzwakt. Svp morgen hier aandacht
voor. Ook omdat
[de patiënt] een slechte voedingsconditie blijft en lichamelijk zwaker is. Begrijpen
ons beleid.”
3.20 Op de volgende data wordt als volgt genoteerd in het dossier:
-21 april 2019
“Patiënt geeft geen klachten aan. Moeder geeft aan zich zorgen te maken omdat hij
minder snel op
knapt dan normaal. Normaal krijgt hij voor een longontsteking amoxicilline en knapt
hij snel op. Nu
blijft de intake slecht, blijft hij zwak en is hij stiller dan normaal.
(…)
X-thorax: iets toegenomen infiltraten tov eerder. (…)”
-22 april 2019
[naam arts] genoteerd nav visite
“(…) Anamnese (hetero-anamnese moeder en vader)
Gaat niet vooruit, hoest zeer oppervlakkig, mogelijk ook pijn thoracaal bij hoesten
(…)” X-thorax
gisteren:
Toename multifocale consolidaties waarbij in eerste instantie gedacht worden aan
pneumonie. (…)”
-23 april 2019
“(…)
Conclusie/
39-jarige patient, bekend met in de VG met mentale retardatie en gemet. testiscarcinoom
wv BEP
K3D09, opgenomen ivm:
1. Misselijk en braken DD bij CTX? DD bij psychische spanningen door omgevingsdruk?
DD bij laag
natrium?
2. Persisterende koorts, af en toe hoesten en toename infiltratieve afwijkingen
op X- thorax onder
pip/tazo (sinds 18.04) DD pneumonie (DD ook atypische verwekkers) DD pneumonitis
(bleomycine) DD
toch nog lijninfect.
> wv. switch naar meropenem+ciprofloxacine op 22.04
3. Hypotone hyponatriemie, DD bij 1, DD bij SIADH (langer bestaande hypoNa) bij
medicatiegebruik
(cisplatin (>10%), carbamazepine (1-10%) ) en oncologische VG, mogelijk ook bij
#2.
>Wv 500 cc NaCl 3%/24u
4. bekende hypomagnesiemie, DD bij verminderde intake en bij #1 wv suppletie. (…)’’
-25 april 2019 09:15:51 uur
“(…) CT-thorax/abdomen:
Significante afname retroperitoneale lymfeklier pakket, met partieel encasement
van de niervaten
links. Geen nieuwe vergrote lymfeklieren. Fors afwijkend longbeeld met multifocale
perifere
consolidaties en pleuravocht rechts, DD infectieus, medicamenteus. Eventueel aspiratie
pneumonitis
is niet uitgesloten, echter minder vaak gepaard met pleuravocht. (…) Persisterende
koorts, af en
toe hoesten en toename infiltratieve afwijkingen op X-thorax onder pip/tazo (sinds
18.04) WD
pneumonie (DD ook atypische verwekkers) DD pneumonitis (bleomycine)
> wv. switch naar meropenem+ciprofloxacine op 22.04 (…)”
-25 april 11:22:24 uur
“(…) Auscultatie longen levert weinig informatie op, patiënt zeer moeizaam te instrueren.
Zucht
niet goed door.
HR-CT-thorax: Fors afwijkend longbeeld met multifocale perifere consolidaties en pleuravocht
rechts, DD infectieus, medicamenteus.
Eventueel aspiratie pneumonitis is niet uitgesloten, echter minder vaak gepaard
met pleuravocht.
Patient vandaag klinisch beter. Koortsvrij.
DD toch klinische verbetering onder antibiotica swichts? 2 dagen geleden geswitchd
naar
meropenem+cipro (daarvoor piptazo).
DD toch sprake van bleomycine toxiciteit?
Met familie besproken dat we het longbeeld op HR-CT van gisteren nog laten beoordelen
en overleggen
met de longartsen. (…)
gezien DD bilaterale pneumonie maar ook DD bleomycine toxiciteit nu eenmalig 30mg
prednison IV, dit
morgen iom longziekten heroverwegen”
-25 april 19:51:20 uur
“(…) gesprek aan bed met vader en moeder patient. Maken zich heel veel zorgen, patient
is anders
dan anders. Denken dat hij pijnklachten heeft van longen, verder niet duidelijk
onderscheid te
maken. Vandaag zou er een assistent van de longziekten op de kamer geweest zijn
en gezegd hebben
dat ze denken aan bleo long wv start prednison alleen nog even overleggen met supervisor
echter
terugkoppeling is niet meer gebeurd. Er blijkt ook niets opgeschreven in decursus.
Moeder maakt
zich zorgen, ze wachten al zolang voor er echt een behandeling wordt gegeven. Willen
niet langer wachten, als er indicatie is voor prednison is moet dit vanavond nog gegeven
worden. (…)”
-26 april 2019 [naam arts]
“MDO (Radiologie) ; Beeld zou goed kunnen passen bij een bleomycine long. advies
predn
0.75 mg / kg.”
-26 april 2019
“(…) A/
Sinds begin van bleomycine wat last van hoest gekregen, niet productief, geen slijmen.
Daarbij
algehele malaise op en af, misselijkheid en braken, eet soms minder goed, soms goede
momenten.
Koorts 2 keer gehad enkele dagen geleden. Pijnklachten onduidelijk, lijkt soms wat
thoracale pijn
aan te geven maar niet duidelijk of betrouwbaar.
sinds stop bleomycine (16/04) zou hoest wat minder erg geworden zijn. (…) Xthorax
21/04.
Conclusie: Toename multifocale consolidaties waarbij in eerste instantie gedacht
worden aan
pneumonie.
CT-thorax/abdomen 24/04:
multifocale consolidaties, pleuravocht rechts Beeld verdacht voor bleomycine pneumonitis
(…)
Op radiologie/long overleg besproken: beeld meest suggestief voor bleomycine pneumonitis,
minder
waarschijnlijk schimmelinfectie, niet het beeld van PCP of andere opportunist.
Advies i.o.m. [naam arts]:
- stop bleomycine (is reeds afgerond)
- start prednison 0,75- 1 mg/kg voor 1 week (…)”
-29 april 2019
“Addendum:
X-thorax: Matig geinspireerde opname. CVL via de rechtervena subclavia in situ.
Neus- maagsonde
situ. Bilaterale consolidaties zijn toegenomen.
-Iom longGNK n.a.v. co X-thorax: assistent gaat het nog bespreken met longartsen
maar voor nu exp.
(…)”
-2 mei 2019
“Uitslag CT-thorax + cerebrum:
I. Pneumomediastinum, nieuw ten opzichte van 24 april 2019.
II. Beeld differentiaaldiagnostisch in eerste instantie passend bij bleomycine
pneumonitis, in
essentie ongewijzigd ten opzichte van 24 april 2019.
III. Grote porencefale zone linkszijdig met een defect van het corpus callosum,
ongewijzigd ten
opzichte van 19 mei 2014 (CT neusbijholten).
IV. Geen intracraniele bloeding.
V. Geen aanwijzingen voor hersenmetastasen.
C/ Pneumomediastinum, focus mgl long bij bleomycine, anders focus oesofagus, DD na
scopie/sonde
plaatsing 30-04 (…)”
3.21 Op 2 mei 2019 blijkt sprake te zijn van pneumomediastinum, lekkage van lucht
buiten de
longen. De longproblemen van de patiënt nemen verder toe en op 7 mei 2019 wordt
een hoge dosis
solumedrol en later 1dd 60 mg prednison voorgeschreven. De patiënt gaat verder achteruit
en
uiteindelijk volgt een behandeling gericht op comfort.
3.22 In mei 2019 is de patiënt overleden.
4. De klacht en de reactie van de internist
4.1 Klagers verwijten de internist:
1. dat hij het advies om een kuur zonder bleomycine te overwegen heeft genegeerd;
2. dat hij het effect van de toediening van bleomycine bij de reeds bestaande
longproblematiek
niet heeft opgevolgd;
3. dat hij het behandelteam niet heeft geïnformeerd over de risico’s van de behandeling
en de
signalen waarop gelet moest worden;
4. dat hij de signalen van de ouders onder andere omtrent het opvallend en voor
hen onherkenbaar
hoesten niet serieus heeft genomen;
5. dat hij zonder overleg met de ouders bleomycine heeft hervat terwijl de patiënt
zienderogen
opknapte toen de bleomycine achterwege werd gelaten;
6. het niet uitvoeren van een longfunctietest, waarmee de bleomycinelong vroegtijdig
had kunnen
worden ontdekt;
7. het niet eerder in consult roepen van de longarts toen op 18 april 2019 op
de röntgenfoto’s
van de thorax infiltratieve afwijkingen te zien waren;
8. gebrekkige dossiervorming c.q. communicatie richting het behandelteam.
4.2 De internist heeft het college verzocht de klacht ongegrond te verklaren.
4.3 Het college gaat hieronder verder in op de standpunten van partijen.
5. De overwegingen van het college
De criteria voor de beoordeling
5.1 Het college stelt voorop dat het zeer verdrietig is dat de zoon/broer van
klagers is komen te
overlijden. Het is voor het college duidelijk dat het gezin en de familie daarvan
nog steeds pijn
en gemis ondervinden. Het college heeft daar oog voor. Dat neemt niet weg dat het
college op een
zakelijke manier zal moeten beoordelen of de internist heeft gehandeld zoals van
hem mocht worden
verwacht en dat het college dat zal toetsen aan de daarvoor geldende norm. De norm
is een redelijk
bekwame en redelijk handelende internist. Bij de beoordeling wordt rekening gehouden
met de voor de
internist geldende beroepsnormen en andere professionele standaarden. Dat een zorgverlener
beter anders had kunnen handelen is niet altijd genoeg voor een tuchtrechtelijk verwijt.
Hoofdbehandelaarschap
5.2 Klagers hebben ter onderbouwing van hun klacht erop gewezen dat de internist
in algemene zin
zijn rol van hoofdbehandelaar niet goed heeft ingevuld tijdens de behandeling van
de patiënt. De
internist heeft hiertegen aangevoerd dat de afdelingsartsen samen met de hoofdsupervisor
(internist) deze rol hadden, omdat het overgrote deel van de behandeling van de
patiënt in de
klinische setting heeft plaatsgevonden. De patiënt werd regelmatig opgenomen in
het ziekenhuis. Ter
zitting heeft de internist toegelicht dat bij een klinische opname de dienstdoende
superviserende
internist-oncoloog op de afdeling de verantwoordelijkheid voor de patiënt en de
behandeling
overneemt om de continuïteit van de zorg aan de patiënt te kunnen garanderen. De
internist heeft
aangegeven dat dit niet wegneemt dat hij formeel hoofdbehandelaar van een patiënt
blijft en
bereikbaar is voor vragen van de patiënt en/of familie.
5.3 Omdat de klachten zijn ingediend in de veronderstelling dat de internist als
hoofdbehandelaar
moet worden aangemerkt, zal het college eerst moeten beoordelen of de internist
daadwerkelijk als
hoofdbehandelaar kon worden aangemerkt. Door het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg
(CTG) is in 2008 bepaald dat de hoofdbehandelaar de regie voert over het gehele
behandelingstraject, wat betekent dat hij, voor zover nodig voor een vakkundige
en zorgvuldige
behandeling, moet zorgen voor afstemming en coördinatie van alle (inclusief de eigen)
verrichtingen
van de bij de behandeling betrokken specialisten. Verder is hij het centrale aanspreekpunt,
zowel
voor alle betrokken hulpverleners als voor de patiënt en diens naaste betrekkingen.
Hij is echter
niet verantwoordelijk voor de verrichtingen van de andere specialisten.
5.4 Het college komt met betrekking tot de vraag of de internist hoofdbehandelaar
was, tot het
volgende oordeel. De internist was bij de behandeling betrokken als poliklinisch
arts bij de
intake. Ook heeft de internist deelgenomen aan het MDO. In deze setting is het begrijpelijk
dat
klagers van mening waren dat de internist ook als hoofdbehandelaar was aangewezen.
Vanwege de
medische toestand van de patiënt, moest daarna echter worden overgegaan tot een
behandeling in een
klinische setting. Vast staat dat de superviserende internist-oncoloog op de afdeling
de rol van
hoofdbehandelaar vervulde. Het gevolg van de behandeling in de klinische setting
is dan ook geweest
dat de rol van de internist is overgenomen door de superviserende internist-oncoloog
op de
afdeling. Hierover zijn in het betreffende ziekenhuis heldere afspraken gemaakt
en deze afspraken
zijn naar het oordeel van het college goed te volgen. Het gevolg van het verloop
van de behandeling
van de patiënt is dan ook geweest dat niet de internist maar de superviserende internist-oncoloog
als hoofdbehandelaar was aangewezen. De internist kan daarom niet worden gekwalificeerd
als
hoofdbehandelaar. Het college zal de klachtonderdelen daarom beoordelen op grond
van de eigen
verantwoordelijkheid van de internist als arts en niet als hoofdbehandelaar.
Wegens de samenhang zullen de klachtonderdelen 2 en 6 en de klachtonderdelen 3 en
4 gezamenlijk
worden beoordeeld. De overige klachtonderdelen zullen afzonderlijk worden besproken.
Klachtonderdeel 1) advies om een kuur zonder bleomycine te overwegen genegeerd
5.5 Klagers hebben met betrekking tot dit klachtonderdeel aangevoerd dat zij van
de behandelend
uroloog van de patiënt te horen hadden gekregen dat zij uitdrukkelijk moesten verwijzen
naar de
longarts vanwege de longproblematiek van de patiënt, wanneer zij in gesprek zouden
zijn over de
behandeling van de uitzaaiingen van het testiscarcinoom. Dat hebben klagers ook
gedaan. Zij hebben
zelfs aangeboden om de longarts in consult te laten roepen, geven zij aan. De internist
kan zich
niet herinneren dat klagers zo uitdrukkelijk om een consult met de longarts hebben
gevraagd, maar
heeft erop gewezen dat met de longproblematiek wel degelijk rekening is gehouden
in het MDO op 22
januari 2019.
5.6 Het college merkt op dat in het medisch dossier is opgenomen dat de uroloog
– die op 22
januari 2019 deelnam aan het MDO – naar aanleiding van het MDO het besluit heeft
genoteerd om de
patiënt te behandelen middels systeemtherapie BEP. Tijdens dit overleg heeft de
uroloog opgemerkt
dat er moest worden opgelet met bleomycine en kleine aspecifieke longafwijkingen.
De internist
heeft met collega internist-oncologen op 29 januari 2019 dit nogmaals besproken,
ook zij zagen geen
contra-indicaties voor BEP. Het college leidt hieruit af dat er zeker aandacht is
geweest voor de
longproblematiek van de patiënt, maar dat deze problematiek uiteindelijk geen contra-indicatie
is
geweest om de behandeling te starten. Dit betekent dat het de internist niet kan
worden verweten
dat hij een advies om geen bleomycine te geven aan de patiënt heeft genegeerd. Er
was immers geen
advies om de bleomycine niet te geven. Uit de stukken blijkt naar het oordeel van
het college dat
de patiënt ook geen contra-indicatie voor het geven van bleomycine had. Dit klachtonderdeel
is
daarom ongegrond.
Klachtonderdeel 2) effect van de toediening van bleomycine bij de reeds bestaande
longproblematiek
niet opgevolgd en klachtonderdeel 6) niet uitvoeren van een longfunctietest, waarmee
de
bleomycinelong vroegtijdig had kunnen worden ontdekt
5.7 Het college begrijpt het tweede klachtonderdeel zo dat de internist wordt
verweten dat hij
geen opdracht heeft gegeven om testen te laten doen om de bleomycinetoxiciteit aan
te tonen. Het
enkele gegeven dat er bij de patiënt sprake was van longproblematiek leidt niet
zonder meer tot een
indicatie voor het doen van een longfunctietest. Ook anderszins waren er aanvankelijk
geen
aanwijzingen die noopten tot het doen van een longfunctietest. Uit het dossier blijkt
dat er vanaf
16 maart 2019 sprake was van hoestklachten. Er is toen direct een longfoto gemaakt.
Tevens blijkt
uit de decursus dat er regelmatig naar de longen werd geluisterd. Dit betekent dat
er op de
momenten dat er sprake was van een aanwijzing dat er mogelijk sprake was van een
probleem met de
longen, ook meteen en op de juiste wijze is geacteerd. Ook het enkele gegeven dat
bleomycine wordt
toegediend is als zodanig, zonder verdere concrete aanwijzing voor longproblemen,
geen indicatie om
de longfunctie nader te monitoren. Het verwijt dat er geen longfunctietest is gedaan,
waarmee de bleomycinelong vroegtijdig had kunnen worden ontdekt, kan bovendien al
niet slagen omdat de internist niet betrokken was bij de klinische behandeling. Het
al dan niet doen van deze test viel daarom niet onder de verantwoordelijkheid van
de internist. Hiermee zijn de klachtonderdelen 2 en 6 ongegrond.
Klachtonderdeel 3) behandelteam niet geïnformeerd over de risico’s van de behandeling
en de
signalen waarop gelet moest worden en klachtonderdeel 4) signalen van de ouders
onder andere
omtrent het opvallend en voor hen onherkenbaar hoesten niet serieus genomen
5.8 Zoals hiervoor is overwogen, was de internist niet betrokken bij de klinische
behandeling.
Dat betekent dat de behandelend artsen op de afdeling de verantwoordelijkheid hadden
voor de
verdere behandeling. Het behandelteam bestond uit zorgverleners die inzage hadden
in het dossier
van de patiënt, dat naar oordeel van het college professioneel en uitgebreid werd
bijgehouden. De
volledige medische voorgeschiedenis van de patiënt was hierin opgenomen. Er lag
derhalve geen taak
bij de internist om het behandelteam te informeren over risico’s of signalen waarop
gelet zou
moeten worden. Uit het dossier blijkt overigens dat er weliswaar vanaf 16 maart
2019 signalen zijn
geweest met betrekking tot het hoesten van de patiënt, maar niet blijkt dat de internist
daarvan op
de hoogte is gebracht. De klachtonderdelen 3 en 4 slagen daarom niet.
Klachtonderdeel 5) zonder overleg met de ouders bleomycine heeft hervat terwijl de
patiënt
zienderogen opknapte toen de bleomycine achterwege werd gelaten
5.9 Dit klachtonderdeel kan niet slagen omdat de internist niet verantwoordelijk
was voor het
hervatten van de behandeling met bleomycine. De internist kan alleen verantwoording
afleggen voor
zijn persoonlijk handelen en dat is hierbij niet aan de orde.
Klachtonderdeel 7) niet eerder in consult roepen van de longarts toen op 18 april
2019 op de
röntgenfoto’s van de thorax infiltratieve afwijkingen te zien waren
5.10 Dit klachtonderdeel is ongegrond. Uit het dossier van de patiënt is gebleken
dat door het
behandelteam adequaat is gehandeld toen de longproblemen werden opgemerkt op 18
april 2019. Er zijn
antibiotica gegeven, er is overleg geweest met longartsen en er zijn longfoto’s
gemaakt op onder
andere 18 en 21 april, 29 april, 7 mei en 12 mei 2019. Ook zijn er op 24 april en
2 mei 2019
CT-scans van de longen gemaakt. Het was niet mogelijk om eerder een longarts te
consulteren, omdat
de longproblemen zich eerst vanaf 18 april 2019 hadden geopenbaard. Uit het medisch
dossier is niet
gebleken dat de internist op de betreffende momenten betrokken was bij de zorg aan
de patiënt.
Klachtonderdeel 8) gebrekkige dossiervorming c.q. communicatie richting het behandelteam.
5.11 Het college is van oordeel dat het medisch dossier van de patiënt zeer uitgebreid
en adequaat
is bijgehouden. Het college heeft niet kunnen vaststellen dat er sprake is van gebrekkige
dossiervorming c.q. communicatie richting het behandelteam. Het dossier getuigt
van klinisch
redeneren volgens differentiaal diagnoses, logische stappen in de behandeling en
opvolging en is
navolgbaar. Het college heeft geen omissies kunnen vaststellen en klagers hebben
ook niet gespecificeerd waar deze omissies dan zouden zitten. Ook dit klachtonderdeel
is daarmee ongegrond.
Slotsom
5.12 Uit de overwegingen hiervoor volgt dat alle onderdelen van de klacht ongegrond
zijn.
6. De beslissing
Het college:
- verklaart de klacht ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door K.A.J.C.M. van den Berg Jeths-van Meerwijk, voorzitter,
R.A. Steenbergen, lid-jurist, P.M. Netten, C.M.F. Kruijtzer en J.W.B. de Groot,
leden-beroepsgenoten, bijgestaan door M. Karatepe, secretaris, en in het openbaar
uitgesproken op 11 juni 2025.