ECLI:NL:TGZRAMS:2025:180 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2025/8058

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2025:180
Datum uitspraak: 18-07-2025
Datum publicatie: 18-07-2025
Zaaknummer(s): A2025/8058
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Ongegrond, kennelijk ongegrond
Inhoudsindicatie: Kennelijk ongegronde klacht tegen een huisarts. Klaagster verwijt de huisarts dat zij haar klachten niet serieus heeft genomen en tweemaal een verkeerde diagnose heeft gesteld, in juni 2024 voor klaagster geen spoedafspraak bij de neuroloog heeft gemaakt, maar instemde met een afspraak voor drie weken later en haar op een zakelijke manier heeft behandeld in september 2024 en niet heeft gevraagd hoe het met haar ging. De huisarts heeft het college verzocht de klacht ongegrond te verklaren. Het college is van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat de huisarts de klachten van klaagster niet serieus heeft genomen. Zij heeft klaagster bij ieder consult bevraagd, lichamelijk onderzoek gedaan behorende bij de klachten waarmee klaagster op de consulten verscheen en waar nodig nader onderzoek ingesteld. Ook kan niet worden vastgesteld dat zij tweemaal een verkeerde diagnose heeft gesteld. Het college kan de huisarts volgen in haar verweer dat op het moment van verwijzen (juli 2024) geen acute of neurologische (uitvals)verschijnselen waren en dat er daarom geen indicatie voor een spoedverwijzing was. De indicatie voor de wachttijd bedroeg drie weken. Tenslotte is het college van oordeel dat niet is gesteld of gebleken dat de huisarts klaagster onheus of onprofessioneel heeft te woord gestaan. De klacht is kennelijk ongegrond in al zijn onderdelen.

A2025/8058
Beslissing van 18 juli 2025

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG AMSTERDAM
Beslissing in raadkamer van 18 juli 2025 op de klacht van:

A,
wonende te B,
klaagster,
gemachtigde: C, wonende in B,

tegen

D,
huisarts,
werkzaam te B,
verweerster, hierna ook: de huisarts,
gemachtigde: mr. D. Benamari, werkzaam te Utrecht.

1. Waar gaat de zaak over?
1.1 De klacht gaat over de periode van 15 maart 2024 tot 27 september 2024 waarin klaagster achtmaal bij de huisarts op consult is geweest.

1.2 In eerste instantie meldde klaagster zich bij de huisarts met pijn in haar onderrug en been; later had zij ook pijn in de heupregio. Ondanks de behandeling verergerde de pijn na verloop van tijd en ging de mobiliteit van klaagster achteruit. Op 15 juli 2024 is klaagster,
na een bezoek aan de spoedeisende hulp, uiteindelijk in het ziekenhuis opgenomen. Daar bleek op 29 juli 2024 sprake te zijn van een spondylodiscitis (een ontsteking van de tussenwervelschijf), veroorzaakt door een tuberculose-infectie.

1.3 Op 27 september 2024 kwam klaagster voor andere dan de hiervoor genoemde klachten bij de huisarts op consult.

1.4 Klaagster verwijt de huisarts dat zij niet serieus is genomen en dat de huisarts - na een moeilijke periode - niet naar haar toestand heeft geïnformeerd.

1.5 Het college komt tot het oordeel dat de klacht kennelijk ongegrond is. ‘Kennelijk’ betekent dat het niet nodig is om nog vragen aan de partijen te stellen en dat duidelijk is dat de klacht niet gegrond kan worden verklaard. Hierna vermeldt het college eerst hoe de procedure is verlopen. Daarna licht het college de beslissing toe.

2. De procedure
2.1 Het college heeft de volgende stukken ontvangen:
- het klaagschrift, ontvangen op 16 januari 2025;
- het verweerschrift met bijlagen;
- het proces-verbaal van het mondeling vooronderzoek van 10 april 2025

2.2 De partijen hebben de gelegenheid gekregen om onder leiding van een secretaris van het college in gesprek te gaan (mondeling vooronderzoek). Daarvan hebben zij geen gebruik gemaakt.

2.3 Het college heeft de klacht in raadkamer behandeld. Dit betekent dat het college de zaak beoordeeld heeft op basis van de stukken, zonder dat de partijen daarbij aanwezig waren.

3. Wat is er gebeurd?
3.1 Op 15 maart 2024 kwam klaagster vanwege pijn in haar onderrug, tot in haar bil/been, op het spreekuur van de huisarts. De huisarts heeft klaagster onderzocht. De hakken-tenentest en het onderzoek van de heupfunctie toonden geen bijzonderheden waarbij de huisarts tot de conclusie kwam dat de klachten waarschijnlijk werden veroorzaakt door gespannen of verkrampte spieren. Klaagster kreeg rekoefeningen mee en er zou voor klaagster een CVRM-afspraak en laboratoriumonderzoek worden ingepland. CVRM betekent cardiovasculair risicomanagement, wat is bedoeld voor het opsporen van risicofactoren voor hart- en vaatziekten bij een verhoogd risico op hart- en vaatziekten.

3.2 Een longarts heeft vanwege pijnklachten bij de borstkas op 18 maart 2024 een CT-scan van de thorax (borstholte) gemaakt. Hieruit bleek dat de pijn te maken had met de spieren in de borstkas en de ribben. Klaagster is voor deze klachten niet bij de huisarts/verweerster op consult geweest.

3.3 Op 16 april 2024 kwam klaagster met aanhoudende rugklachten bij de huisarts op consult. Het onderzoek gaf dezelfde uitslag als bij het onderzoek op 15 maart. De huisarts verwees klaagster naar de fysiotherapeut, adviseerde haar de eerder gegeven rekoefeningen te blijven doen en adviseerde haar om met de hulp van een diëtiste aan gewichtsverlies te werken.

3.4 Omdat de pijnklachten in de lage rug verergerden, kwam klaagster op 2, 7 en 8 mei 2024 weer naar de huisartsenpraktijk. Deze consulten waren bij een collega-huisarts, die een röntgenfoto van het gebied bekken/heupen en laboratoriumonderzoek heeft aangevraagd en pijnstilling heeft voorgeschreven. Op de röntgenfoto waren geen afwijkingen te zien en uit het laboratoriumonderzoek bleek dat er geen sprake was van een ontsteking.

3.5 Op 31 mei 2024 kwam klaagster bij de huisarts op consult omdat de pijn aanhield. Bij het onderzoek bleek duidelijke drukpijn bij de bursa trochanterica rechts (slijmbeurs in de heupregio), wat erop wees dat er mogelijk ook sprake was van bursitis trochanterica (slijmbeursontsteking van de heup). De door de huisarts aangevraagde röntgenfoto van de heup sloot coxartrose (artrose van de heup) uit. Op 7 juni 2024 heeft de huisarts klaagster een injectie met een onstekingsremmer en pijnstilling toegediend. Op 18 juni 2024 vroeg klaagster de huisarts om extra pijnstilling vanwege een gepland langer verblijf in het buitenland.

3.6 In de nacht van 11 op 12 juli 2024 is klaagster op de Huisartsenpost (hierna: HAP) gezien, waar zij een morfine-injectie kreeg toegediend. De volgende ochtend vertelde klaagster de huisarts dat de rugpijn was verergerd en nu ook uitstraalde naar haar rechterbeen. De huisarts heeft klaagster onderzocht en achtte het waarschijnlijk dat er sprake was van een hernia nuclei pulposi (een uitstulping van de zachte kern van de tussenwervelschijf). Zij heeft voor klaagster een reguliere verwijzing naar de afdeling Neurologie van het ziekenhuis gemaakt. In het patiëntbericht stond een wachttijd van drie weken vermeld.

3.7 De dienstdoende huisarts van de HAP heeft op 14 juli 2024, op verzoek van de familie van klaagster, met de neuroloog over een ziekenhuisopname overlegd. Daarbij is niet besloten tot een opname. De volgende dag heeft een collega van de huisarts klaagster naar het ziekenhuis ingestuurd, waar zij werd opgenomen op de afdeling Neurologie. Op 29 juli 2024 bleek uit onderzoeken dat er sprake was van een spondylodiscitis (ontsteking van één of meer wervels en de tussengelegen tussenwervelschijven) als gevolg van een tuberculose-infectie. De afdeling Interne Geneeskunde heeft daarop de zorg voor klaagster overgenomen. Zij werd daarna behandeld door de longarts.

3.8 Op 27 september 2024 kwam klaagster bij de huisarts op consult vanwege roodheid onder de rechterborst en harde plekken in de buik. De huisarts heeft de klachten uitgevraagd en lichamelijk onderzoek verricht.

4. De klacht en de reactie van de huisarts
4.1 Klaagster verwijt de huisarts dat zij:
a) haar klachten niet serieus heeft genomen en tweemaal een verkeerde diagnose heeft gesteld;
b) in juni 2024 voor klaagster geen spoedafspraak bij de neuroloog heeft gemaakt, maar instemde met een afspraak voor drie weken later;
c) haar op een zakelijke manier heeft behandeld en op 27 september 2024 niet heeft gevraagd hoe het met haar ging.

4.2 De huisarts heeft het college verzocht de klacht ongegrond te verklaren.

4.3 Het college gaat hierna verder in op de standpunten van partijen.

5. De overwegingen van het college
Welke criteria gelden bij de beoordeling?
5.1 De vraag is of de huisarts de zorg heeft verleend die van haar verwacht mocht worden. De norm daarvoor is een redelijk bekwame en redelijk handelende huisarts. Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met de voor de huisarts geldende beroepsnormen en andere professionele standaarden. Dat een zorgverlener beter anders had kunnen handelen is niet altijd genoeg voor een tuchtrechtelijk verwijt.

Klachtonderdeel a) klachten niet serieus nemen en verkeerde diagnose stellen

5.2 Het college is van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat de huisarts de klachten van klaagster niet serieus heeft genomen. Zij heeft klaagster bij ieder consult bevraagd, lichamelijk onderzoek gedaan behorende bij de klachten waarmee klaagster op de consulten verscheen en waar nodig nader onderzoek ingesteld. Ook kan niet worden vastgesteld dat zij tweemaal een verkeerde diagnose heeft gesteld. De huisarts kon op basis van de benoemde klachten, haar bevindingen bij het lichamelijk onderzoek en de resultaten van nadere onderzoeken, zoals bloedonderzoek en röntgenfoto’s, tot haar werkhypothese komen (de meest waarschijnlijke diagnose). Daarop heeft zij haar behandelbeleid ingezet. Uit het dossier blijkt dat op 15 juli 2024 een soort breekpunt in het ziekteverloop is gekomen. Klaagster had toen algehele ziekteverschijnselen en is in het ziekenhuis opgenomen, waar twee weken later, op 29 juli 2025, bleek dat er sprake was van de zeldzame aandoening spondylodiscitis. Vóór 15 juli was er geen reden om aan deze uiteindelijke diagnose te denken. De huisarts had deze diagnose, in de periode dat zij klaagster voor de bovengenoemde klachten behandelde, niet kunnen stellen.
Dit klachtonderdeel is kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel b) geen spoedafspraak bij de neuroloog maken
5.3 Het college kan de huisarts volgen in haar verweer dat op het moment van verwijzen (12 juli 2024) geen acute of neurologische (uitvals)verschijnselen waren en dat er daarom geen indicatie voor een spoedverwijzing was. De indicatie voor de wachttijd bedroeg drie weken. De beoordeling van de ernst van de klachten bij de triage gebeurt bij de afdeling Neurologie, die op basis daarvan de planning maakt en de datum voor de afspraak vaststelt.
Dit klachtonderdeel is kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel c) zakelijke bejegening
5.4 Klaagster heeft aangegeven dat het consult op 27 september 2024 heel zakelijk verliep en dat de huisarts ook niet aan klaagster heeft gevraagd hoe het met haar gaat. Het college merkt op dat de huisarts erkent dat de communicatie tijdens dat consult als zakelijk kan zijn ervaren. Hoewel voorstelbaar is dat een zakelijke benadering op een consult, bijvoorbeeld door niet naar het welzijn te informeren, door patiënten niet altijd als prettig wordt ervaren, kan de huisarts hiervan geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt. Niet is gesteld of gebleken dat de huisarts klaagster onheus of onprofessioneel heeft te woord gestaan.
Dit klachtonderdeel is ook kennelijk ongegrond.


Slotsom
5.5 Uit de overwegingen hiervoor volgt dat alle klachtonderdelen kennelijk ongegrond zijn.

6. De beslissing
De klacht is kennelijk ongegrond.


Deze beslissing is gegeven op 18 juli 2025 door P.M. de Keuning, voorzitter, G.J. Dogterom en M.C. Wolfs–Smits, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door Y.M.C. Bouman, secretaris.