ECLI:NL:TAHVD:2025:135 Hof van Discipline 's Gravenhage 240193

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2025:135
Datum uitspraak: 12-05-2025
Datum publicatie: 18-07-2025
Zaaknummer(s): 240193
Onderwerp: Tuchtprocesrecht, subonderwerp: Verwijzing
Beslissingen: Verwijzing
Inhoudsindicatie: Beslissing op grond van artikel 46c lid 5 Advocatenwet. Het hof gaat niet over tot verwijzing omdat niet duidelijk is geworden wat de concrete klachten van klager tegen de deken zijn.


Beslissing van 12 mei 2025
in de zaak 240193


naar aanleiding van de klacht van:


klager


tegen:

de deken Midden-Nederland

verweerster


1 INLEIDING

1.1 Deze beslissing gaat over een klacht tegen een deken, die in beginsel op grond van artikel 46c lid 5 Advocatenwet en artikel 12.1 van het procesreglement naar een deken van een andere orde wordt verwezen. Het hof gaat niet over tot verwijzing omdat niet duidelijk geworden wat de concrete klacht van klager tegen deze deken is.


2 HET VERZOEK EN DE FEITEN

2.1 Het hof verwijst naar het e-mailbericht van 27 juni 2024 van klager. Hierin herhaalt klager dat hij een klacht heeft ingediend tegen diverse dekens, waaronder verweerster. In de aan deze e-mail gehechte klachtbrief verwijt klager verweerster (en andere dekens) onder meer geen hoor en wederhoor te hebben toegepast, zorgvuldigheidsnormen te hebben geschonden, langdurig het klachtenbeleid te hebben genegeerd, onrechtmatig te hebben gehandeld, geen toezicht te hebben gehouden op de geschillenregeling van de Nova (Nederlandse Orde van Advocaten), zich schuldig te hebben gemaakt aan ongelijke behandeling en het gelijkheidsbeginsel te hebben geschonden.

2.2 Bij brief van 28 juni 2024 heeft de stafjurist van verweerster aan de voorzitter van het hof verzocht de klacht in behandeling te nemen.

2.3 Bij e-mail van 1 juli 2024 heeft het hof aan klager bericht zijn klacht te hebben ontvangen en dat deze zal worden voorgelegd aan een van de voorzitters van het hof.

2.4 Klager heeft hierop gereageerd bij e-mail van 1 juli 2024. Klager heeft in deze e-mail onder meer geschreven dat de voorzitter terug dient te komen op zijn oordeel en onderzoek dient in te stellen naar de overige klachten van klager en de overige dekens.

2.5 Bij e-mail van 29 augustus 2024 heeft het hof aan klager bericht dat de voorzitter heeft besloten dat de zaak van klager zal worden behandeld op een zitting.

2.6 Het hof heeft de zaak – tegelijk met de zaak met nummer 240232 - mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 17 maart 2025. Daar zijn klager (via een audiovisuele verbinding) en mr. K (informant namens de deken Midden-Nederland) verschenen. Klager heeft zijn standpunt toegelicht. Voorafgaand aan de mondelinge behandeling heeft klager spreekaantekeningen overgelegd, die onderdeel uitmaken van het dossier van het hof.

2.7 Klager heeft na de mondelinge behandeling bij e-mail in de zaken met nummers 240232 en 240193 een wrakingsverzoek ingediend gericht tegen het hof en de leden van de behandelende kamer. Klager is vervolgens in de gelegenheid gesteld om de wraking toe te lichten en wrakingsgronden te formuleren. Op 22 maart 2025 heeft klager zijn wrakingsverzoek met gronden ingediend. De voorzitter van het hof (niet zijnde de behandelend voorzitter van de twee hiervoor genoemde zaken) heeft vervolgens aan klager bericht dat zijn wrakingsverzoek niet in behandeling zal worden genomen, omdat er geen concrete gronden zijn aangevoerd waaruit de onpartijdigheid of vooringenomenheid van de leden van de behandelend kamer op valt te baseren.

3 DE BEOORDELING

3.1 Op grond van het bepaalde in artikel 46c lid 5 Advocatenwet dient een klacht tegen een deken in beginsel te worden verwezen naar een deken van een andere orde.

3.2 Naar het oordeel van de voorzitter is – ook na navraag ter zitting – niet duidelijk geworden wat de concrete klacht van klager tegen deze deken is. Het is weliswaar duidelijk dat klager ontevreden is, maar uit de hiervoor opgesomde e-mails, klachtbrief en toelichting ter zitting blijkt niet duidelijk waarover precies. Een duidelijke ondubbelzinnige toelichting ontbreekt. Het is niet duidelijk waarnaar onderzoek gedaan zou moeten worden en het is voor verweerster niet duidelijk waartegen zij zich zal moeten verweren. De voorzitter zal het verzoek om verwijzing daarom afwijzen.

4 BESLISSING

Het Hof van Discipline:

wijst het verzoek tot verwijzing af.


Deze beslissing is genomen door mr. drs. P. Fortuin, voorzitter, mrs. R. Verkijk en J.M. Louwrier, leden, in tegenwoordigheid van mr. E. Baan, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 12 mei 2025.

griffier voorzitter


De beslissing is verzonden op 12 mei 2025.