ECLI:NL:TADRAMS:2025:126 Raad van Discipline Amsterdam 25-066/A/A
ECLI: | ECLI:NL:TADRAMS:2025:126 |
---|---|
Datum uitspraak: | 14-07-2025 |
Datum publicatie: | 18-07-2025 |
Zaaknummer(s): | 25-066/A/A |
Onderwerp: | Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening |
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Raadsbeslissing. Klacht over de kwaliteit van dienstverlening door de eigen advocaat is deels gegrond. Verweerder heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door een dagvaardingsexploot over het hoofd te zien. Ook de hierna door het Hof aan verweerder gestuurde berichten hierover heeft verweerder gemist, waardoor hij zich niet op tijd als advocaat voor klager heeft gesteld. Verweerder heeft hiermee naar het oordeel van de raad zeer onzorgvuldig gehandeld. Alhoewel verweerder zijn fout ter zitting heeft erkend, heeft hij naar het oordeel van de raad geen inzicht getoond in de hoge mate van verwijtbaarheid van zijn handelen. Dit alles bij elkaar genomen, maakt dat de raad de oplegging van de maatregel van een berisping passend vindt. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 14 juli 2025
in de zaken 25-065/A/A en 25-066/A/A
naar aanleiding van de klacht van:
klager
gemachtigde: mr. P. Hoendervanger
over
verweerder 1 (zaaknummer 25-066/A/A)
gemachtigde: mr. J.A.J. Leeman
en
verweerder 2 (zaaknummer 25-065/A/A)
hierna samen ook te noemen: verweerders
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 11 maart 2024 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het
arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder 1
(hierna: verweerder).
1.2 Op 16 april 2024 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder
2.
1.3 Op 7 februari 2025 heeft de raad de klachtdossiers met kenmerk 2308146/JS/AS
(in zaaknummer 25-066/A/A) en kenmerk 2337940/JS/AS (in zaaknummer 25-065/A/A) van
de deken ontvangen.
1.4 De klachten zijn gelijktijdig behandeld op de zitting van de raad van 2 juni
2025. Daarbij waren klager en verweerders met de gemachtigde van klager en de gemachtigde
van verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.5 De raad heeft kennisgenomen van de in 1.3 genoemde klachtdossiers en van
de in beide klachtdossiers op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 6
(in zaaknummer 25-066/A/A) en 1 tot en met 4 (zaaknummer 25-065/A/A).
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op de klachtdossiers
en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
Herroepingsprocedure
2.2 Verweerder heeft klager bijgestaan in meerdere procedures tegen de gemeente
Haarlemmermeer (hierna: de gemeente).
2.3 Op 10 februari 2009 heeft het gerechtshof Amsterdam (hierna: het Hof) arrest
gewezen in een procedure tussen klager en de gemeente.
2.4 Bij dagvaarding van 26 juli 2010 heeft klager herroeping gevorderd van het
arrest van 10 februari 2009.
2.5 In de hierna volgende procedure (hierna: de herroepingsprocedure) heeft het
Hof op 24 april 2012 een tussenarrest en op 7 april 2014 eindarrest gewezen. Verweerder
was hierbij niet als advocaat betrokken.
2.6 Na het eindarrest van 7 april 2014 heeft klager nieuwe informatie verkregen
op basis waarvan hij van mening was dat bij het wijzen van het eindarrest essentiële
informatie van beslissende aard is achtergehouden. Klager heeft daarom verweerder
gevraagd hem juridische bijstand te verlenen.
2.7 Op 6 september 2023 heeft verweerder namens klager middels een dagvaarding
herroeping van het arrest van 7 april 2014 gevorderd. De gemeente is gedagvaard tegen
de roldatum van 19 maart 2024.
2.8 Op 26 oktober 2023 heeft de gemeente een anticipatiedagvaarding betekend
aan het kantooradres van verweerder. Daarbij heeft de gemeente de roldatum voor het
stellen als advocaat vervroegd naar 7 november 2023. Verweerder heeft zich namens
klager niet gesteld voor deze datum.
2.9 Op 8 november 2023 om 11.55 uur heeft het Hof aan verweerder een e-mail gestuurd,
met daarin, voor zover relevant:
“Geachte [verweerder],
Op de rol van dinsdag 7 november jl. is bovengenoemde zaak via een anticipatiedagvaarding
aangebracht. U heeft zich op die rol niet gesteld voor appellant waardoor de zaak
is aangehouden tot 28 november a.s. voor procesadvocaat stellen aan zijde appellant.
(…) ”
2.10 Twee minuten later heeft het Hof aan verweerder nog een e-mail gestuurd
waarin staat, voor zover relevant:
“Anders dan hieronder staat vermeld is de zaak verwezen naar de rol van 21 november
a.s. (…)”
2.11 Verweerder heeft zich niet gesteld als advocaat voor klager.
2.12 Op 30 januari 2024 heeft het Hof arrest gewezen in de herroepingsprocedure.
Het Hof heeft geoordeeld dat klager niet binnen de hem gegeven termijn gebruik heeft
gemaakt van de gelegenheid tot herstel van verzuim van de advocaatstelling. Daarom
heeft het Hof de gemeente ontslagen van deze instantie en klager veroordeeld in de
kosten voor een totaalbedrag van € 1.374,50. Onder het verloop van het geding staat:
“Bij exploot van 6 september 2023 heeft [klager] de gemeente gedagvaard voor dit
hof tegen de roldatum 19 maart 2024. [Klager] heeft daarbij een vordering tot herroeping
ingesteld. Bij exploot van 27 oktober 2023 heeft de gemeente de roldatum die is vermeld
in het exploot van dagvaarding vervroegd naar 7 november 2023. De gemeente heeft de
zaak op laatstgenoemde roldatum laten inschrijven.[Klager] is op de vervroegde roldatum
niet verschenen. De zaak is naar de rol van 21 november 2023 verwezen om [klager]
in de gelegenheid te stellen alsnog advocaat te stellen. Hiervan is de advocaat die
[klager] blijkens de dagvaarding in deze procedure vertegenwoordigt, bij e-mails van
8 november 2023 door de griffie van het hof in kennis gesteld. [Klager] is ook op
die tweede roldatum niet verschenen. De gemeente heeft bij voornoemd exploot van 27
oktober 2023 aan [klager] aangezegd dat, indien hij niet op de voorgeschreven wijze
ter zitting verschijnt, gevorderd zal worden dat de gemeente van de instantie wordt
ontslagen met veroordeling van [klager] in de kosten van het geding, met rente. (…)”
Het hof:
ontslaat de gemeente van deze instantie: veroordeelt [klager] in de kosten van het
geding, tot op heden aan de zijde van de gemeente begroot op € 783.- aan verschotten
en op € 591,50 aan salaris advocaat, te vermeerderen met de wettelijke rente, indien
niet binnen veertien dagen na dit arrest aan de kostenveroordeling is voldaan.
2.13 Op 31 januari 2024 om 10:31 uur heeft de advocaat van de gemeente, verweerder
per e-mail bericht over het arrest en opgemerkt dat klager is veroordeeld in de proceskosten.
2.14 Na ontvangst van de e-mail van de advocaat van de gemeente hebben verweerder
en klager in de periode van 1 tot en met 5 februari 2024 de volgende communicatie
per WhatsApp met elkaar gevoerd:
Op 1 februari 2024
(verweerder om 15:54): “[Klager], ik heb een rotmededeling. Ik heb zojuist deze
beide berichten van [kantoor advocaat van de gemeente] binnen gekregen.
(verweerder om 15:56): “Eerst begreep ik het niet, maar nu wel. Ik zie dat in de
herroepingsprocedure er ook anticipatie heeft plaatsgevonden. Die zaak is ook naar
voren gehaald, maar dat heb ik niet in de gaten gehad. Ik dacht dat alleen de andere
zaak naar voren was gehaald.
Op 2 februari 2024
(klager om 12:16 uur): “[Verweerder] heb je je verzekering al geïnformeerd ivm de
gemaakte beroepsfout? En heb je het Hof al bericht en geprobeerd om de fout te herstellen?
(klager om 13:48 uur): “[Verweerder] wil je mij alle informatie toesturen ivrn de
Herroepingszaak zodat ik contact kan opnemen met het Hof te Amsterdam?
(verweerder om 14:56 uur): Ik heb in de herroepingszaak van het Hof niets ontvangen,
ik ga nu bellen, Zodra ik wat meer weet verneem je van mij. (…)
(klager om 19:09): [Verweerder] heb je al contact gehad met het Hof te Amsterdam?
(klager om 19:10): Dat van het Hof in de Herroepingszaak moet hoe dan ook worden
teruggedraaid, dit kan gewoonweg niet wat hier aan de hand is.
(verweerder) om 19:38) Ik heb je gisteren medegedeeld wat er aan de hand is. Ik
heb niet door gehad dat in de herroepingszaak eveneens een anticipatie-exploot is
uitgebracht. Dus de zaak is naar voren gehaald en ik heb dat niet gezien. Ik ga maandag
nog even bellen met een advocaat om te bezien of er nog wat mogelijk is. Ik vrees
niet dat de weg die jij wilt gaan begaanbaar is. Ik kom er maandag, beging volgende
week op terug. Wat betreft het voorlopig getuigenverhoor zou ik me vooral daarop richten.
Probeer eens te bedenken wat daarin een novum kan zijn als een van de getuigen gaat
praten. Iets anders is nog dat er nog geen datum is vastgesteld waarop je de beschikking
hebt gekregen over het verslag van de raadsvergadering van 22 december 2011. Dat kan
2 kanten op werken. Overigens gaat het om, onder meer, stukken van beslissende aard
die door toedoen van de wederpartij waren achtergehouden. Ik bedenk nu opeens dat
ondanks dat de stukken eerst geheim waren er jaren terug ook al een beroep gedaan
kon worden op 843a Rv i.v.m. juist die stukken. Jij weet al jaren van het bestaan
ervan maar je mocht niets zeggen omdat ze geheim waren. In de wet is bepaald dat vanaf
het moment dat eiser met het bestaan bekend is de termijn gaat lopen. Enfin
(verweerder om 19:39 uur): we gaan door, ik zal onderzoeken of er nog ergens een
gat zit.
(verweerder om 19:46): Op zich is het mijns inziens een novum dat een getuige iets
bevestigd, althans dat op zich kan een novum zijn, dunkt mij. Dat hangt van veel omstandigheden
af.
Op 3 februari 2024
(klager om 00:27 uur): [Verweerder ] ik wacht je reactie van maandag af, maar ik
wil dat je ook het Hof van deze fout op de hoogte brengt en aan het Hof vraagt of
zij coulance willen betrachten richting jou cliënt en wellicht kan de Deken van Amsterdam
ook iets betekenen in deze nare kwestie. Heb je al de bedrijfsverzekering van deze
grove fout op de hoogte gebracht?
(verweerder om 01:22): Beste [klager], ik bel je maandag op, maar ik zal de Deken
niet bellen. Die heeft hierin volstrekt geen rol. Ik heb niets anders van het Hof
ontvangen dan ik je heb toegestuurd. Ik zal dit weekeinde, uiterlijk maandag mijn
beroepsverzekeraar op de hoogte stellen.
(…)
Op 5 februari 2024
(verweerder om 10:10 uur): Zojuist met het Hof gebeld. Mij wordt het arrest in de
herroepingszaak toegestuurd. Zodra ik het ontvang stuur ik het door. Morgen neem ik
weer contact op met het hof. Ik ben nog bezig met het feit of het hof mij had behoren
in te lichten dat er sprake was van anticipatie.
(verweerder om 10:10 uur): Ik bel je later op de dag/vanavond op.
(klager om 10:16 uur): Ik vind het een zeer vreemde kwestie, dat de ene partij (de
gemeente) het Arrest wel krijgt en de indiener niet. Maar wat het ik zij, dit Arrest
moet worden teruggedraaid, ik wil niet gedupeerd worden door deze "fouten".
Hoger beroepsprocedure ex artikel 843a Rv
2.15 Verweerder heeft klager en de door klager opgerichte politieke partij SRH
(hierna: SRH) ook bijgestaan in een procedure op grond van artikel 843a Rv (oud) tegen
de gemeente en T TSO B.V. (hierna: T). Klager en SRH hebben in deze procedure afgifte
gevorderd van stukken met betrekking tot een grondruil die tussen de gemeente en T
heeft plaatsgevonden op een bedrijventerrein.
2.16 Op 8 juni 2023 heeft de mondelinge behandeling ter terechtzitting bij de
rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) plaatsgevonden.
2.17 Op 19 juli 2023 heeft de rechtbank vonnis gewezen in deze 843a procedure.
De rechtbank heeft in de samenvatting van het vonnis overwogen:
“De rechtbank is van oordeel dat niet is voldaan aan tenminste één van de (cumulatieve
vereisten van artikel 843a Rv), namelijk het vereiste dat de gevorderde stukken moeten
zien op een rechtsbetrekking waarbij SRH en [klager] partij zijn. Volgens SRH en [klager]
is (mogelijk) sprake van een onrechtmatige daad, maar zij hebben niet voldoende aannemelijk
gemaakt dat een onrechtmatige daad heeft plaatsgevonden en dat zij daarbij partij
zijn. Dat hadden zij volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad wel moeten doen. Voor
zover SRH en [klager] op grond van de gevorderde stukken de rechtsbetrekking nader
willen bepalen is sprake van een fishing expedition en daarvoor is artikel 843a Rv
niet bedoeld. De rechtbank wijst de vordering van SRH en [klager] daarom af. De rechtbank
legt in dit vonnis uitgebreid uit hoe zij tot deze beslissing is gekomen.”
Daarnaast heeft de rechtbank onder r.o. 4.6, 4.7 en 4.8 van dit vonnis overwogen:
“Uit het hiervoor in punt 4.4 genoemde arrest van de Hoge Raad volgt dat degene
die afschrift van bewijsmateriaal verlangt om een door hem vermoede onrechtmatige
daad te kunnen aantonen, gemotiveerd zodanige feiten en omstandigheden zal dienen
te stellen en met eventueel reeds voorhanen bewijsmateriaal moe onderbouwen, dat voldoende
aannemelijk is dat die onrechtmatige daad zich heeft voorgedaan. Dat hebben SRH en
[klager] niet gedaan. Zij stellen weliswaar dat zij het vermoeden hebben dat de gemeente
met de grondruil in haar belangen is geschaad en dat [klager] bij de verkoop van de
percelen grond aan de gemeente in 2004 is benadeeld, maar het had op hun weg gelegen
om de gestelde onrechtmatige daad meer handen en voeten te geven. Dit geldt temeer
nu zij via andere wegen (waaronder de Wob (thans de Wet open overheid) en via de Gemeentewet
verstrekte inlichtingen) al beschikken over een groot aantal bescheiden die betrekking
hebben op de grondruil. SRH en [klager] maken – ook na vragen daarover op de zitting
– onvoldoende duidelijk waar de onrechtmatige daad uit bestaat en door wie er onrechtmatig
is gehandeld. Zij maken ook niet duidelijk jegens wie er onrechtmatig is gehandeld
en wie daardoor is benadeeld. Ook dat had wel op hun weg gelegen, nu de gevorderde
bescheiden moeten zien op een rechtsbetrekking waarbij zij zelf partij zijn. Voor
zover zij stellen dat onrechtmatig is gehandeld jegens de gemeente valt zonder nadere
toelichting, die ontbreekt, niet in te zien dat SRH en/of [klager] in privé zelf partij
zijn bij die rechtsbetrekking. Het enkele feit dat SRH een politieke partij is die
vertegenwoordigd is in de gemeenteraad van de gemeente, betekent niet dat zij zelfstandig
namens de gemeente een vordering op grond van onrechtmatige daad kan instellen en
dus partij is bij de rechtsbetrekking.
4.7. SRH kan overigens als vereniging een rechtsvordering instellen, maar moet daarbij
wel een eigen belang hebben als bedoeld in artikel 3:303 BW in samenhang met artikel
3:305a lid 1 BW. Daarover heeft SRH echter niets gesteld.
4.8. Voor zover SRH en [klager] met de gevorderde bescheiden de rechtsbetrekking
nader willen bepalen, geldt dat de vordering dan in feite neerkomt op een fishing
expedition. Daarvoor is artikel 843a Rv niet bedoeld.”
2.18 Op 20 juli 2023 heeft verweerder een e-mail gestuurd aan klager in verband
met het op 19 juli 2023 gewezen vonnis waarin hij het volgende heeft geschreven:
“[Klager],
Hierbij, ik bel je later op de dag, moet nu even afkoelen; we gaan in hoger beroep,
neem ik aan, nadat ik daar nog eens goed over heb gedacht?”
2.19 Op 4 oktober 2023 heeft verweerder namens klager en SRH bij het Hof beroep
ingesteld tegen het vonnis van 19 juli 2023.
2.20 Op 26 oktober 2023 heeft de gemeente in deze hoger beroepsprocedure ook
een anticipatie-exploot uitgebracht. Dit anticipatie-exploot is aan het adres van
klager uitgebracht. Verweerder heeft zich namens klager en SRH tijdig als advocaat
gesteld in deze hoger beroepsprocedure.
2.21 Op 15 december 2023 heeft verweerder aan klager een e-mail gestuurd in verband
met deze hoger beroepsprocedure. Verweerder heeft daarin het volgende geschreven:
“Beste [klager],”
Ik heb nu vier en halve dag intensief nagedacht, geschreven en onderzoek gedaan
i.v.m. de Memorie van grieven en ik bent tot de zekere conclusie gekomen dat er geen
reëel kans van slagen is om een voor jou en/of voor SRH positief arrest te doen uitspreken
door het hof Amsterdam op basis van het vonnis en de procedure in eerste aanleg.
Ik vind daarom dat de zaak over een geheel andere boeg gegooid moet worden en ik
wil dat graag bepreken en uitleggen met jou en (…). Ik heb daarbij oog op zowel het
voorlopig getuigenverhoor, als de vordering ex artikel 843a Rv.
We moeten de zaak geheel anders aanpakken, vooral waar het betreft SRH. Het hoe
en waarom en alle ins en outs daarvan wil ik graag bespreken. Kan dat a.s. zondag
of maandag?
Hoor graag van je.
Met vriendelijke groet,
[Verweerder]”
2.22 Klager heeft hierop dezelfde dag per e-mail gereageerd met, voor zover relevant:
“Hoi [verweerder], ik zal zondag bij je zijn, geef even door hoe laat. (…)”
2.23 Op 17 december 2023 heeft er een gesprek plaatsgevonden tussen klager en
verweerder, waarbij ook een collega van verweerder, te weten verweerder 2, aanwezig
was. In het gesprek is er een advies aan klager gegeven over het al dan niet instellen
van hoger beroep tegen het vonnis van 19 juli 2023 in verband met een 843a-vordering.
2.24 Op 18 december 2023 heeft verweerder namens klager en SRH aan het hof bericht
dat zij het hoger beroep toch niet willen voortzetten.
2.25 Op 20 december 2023 heeft verweerder aan klager een brief gestuurd die gericht
is aan SRH. In deze brief heeft verweerder aan SRH een advies uitgebracht over de
kans van slagen in de hoger beroepsprocedure. Verweerder heeft daarin onder meer het
volgende geschreven:
“Zoals reeds aan u kenbaar gemaakt en besproken, ben ik na vier en halve dag met
te hebben gebogen over een concept memorie van grieven tot de conclusie gekomen dat
het hoger beroep inzake een vordering ex artikel 843a Rv en het afwijzende vonnis
geen reële kans van slagen heeft.
Tot die conclusie ben ik gekomen na intensieve bestudering van de literatuur en
de rechtspraak. Weliswaar is het vonnis naar mijn overtuiging onjuist, althans hetgeen
de rechter daarin overweegt onjuist en niet houdbaar. Ik weet ook bijna zeker dat
het hof de kritiek die op het vonnis gegeven kan worden grotendeels zal accepteren,
maar dat wil niet zeggen dat het gerechtshof tot een positief oordeel zal komen, zij
het op geheel andere gronden dan de rechter in eerste aanleg. ”
Wat de stellingen van SRH betreft meen ik dat zij aangemerkt kan worden als een
vereniging die een vordering kan instellen met een ideëel doel. (…)
(…)
In het geval van SRH betreft het twee vorderingen, namelijk de vordering die ziet
op het verkrijgen van de stukken en de vordering die ziet op een voorlopig getuigenverhoor.
(…)
Dat brengt mij ertoe dat een vordering strekkend tot het houden van een voorlopig
getuigenverhoor op grond van dat artikel kan plaatsvinden. Een vergelijkbaar standpunt
neem ik in met betrekking tot de vordering inzake 843a Rv. Beide vorderingen gezien
de achtergrond kunnen derhalve bij de rechtbank Noord-Holland worden aangebracht.
Al met al, terwijl ik heel veel commentaar heb weggelaten, is mijn mening dat we
het dienen te proberen middels de aangegeven weg zoals ik hierboven heb gedaan.
(…)
Ik ga er vanuit dat SRH met het vorenstaande kan instemmen en ik voldoende uitleg
heb gegeven hoe de situatie volgens mijn beste weten is.”
(…)
2.26 Op 30 januari 2024 heeft het hof in deze hoger beroepsprocedure arrest gewezen.
Het hof heeft klager en SRH niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep wegens
het niet willen voortzetten van de zaak, geen grieven te nemen en die ook niet te
willen nemen. Het hof heeft klager en SRH veroordeeld in de kosten ter hoogte van
in totaal € 2.749,-.
2.27 In een e-mailbericht van 5 maart 2024 heeft klager aan de rechtbank geschreven,
voor zover relevant:
“Mijn naam is [klager] ik wend mij tot u om het volgende.
Mijn inmiddels voormalig advocaat, [verweerder] heeft, zo laat hij mij weten, op
11 februari 2024 aan uw Rechtbank Noord-Holland een brief geschreven met de volgende
inhoud;
“(…) Betreft Verzoek om proces-verbaal mond. behandeling d.d. 8 juni 2023
[Verweerder] schrijft in voornoemde brief het volgende;
Edelachtbare Heer, Vrouwe,
Middels dit bericht verzoek ik u zo vriendelijk te zijn mij een afschrift van het
proces-verbaal van de mondelinge behandeling d.d. 8 juni 2023 te verstrekken ten behoeve
van cliënten.
Hoogachtend [verweerder]”
Wilt u zo vriendelijk zijn mij schriftelijk te bevestigen of uw Rechtbank voornoemde
brief ook daadwerkelijk heeft ontvangen?”
2.28 De rechtbank heeft hierop op 5 maart 2024 per e-mail gereageerd met:
“De rechtbank heeft tot op heden geen verzoek afgifte proces verbaal van de zitting
van 8 juni 2023 ontvangen.
Procedure voorlopig getuigenverhoor
2.29 Verweerder heeft klager geadviseerd een voorlopig getuigenverhoor te starten.
2.30 Op 15 februari 2022 heeft verweerder namens klager en SRH een verzoekschrift
ingediend tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor.
2.31 Op 1 juni 2022 heeft de rechtbank aan verweerder een brief gestuurd waarin
de rechtbank verweerder heeft gewezen op vier omissies in verband met het door verweerder
ingediende verzoekschrift. De rechtbank heeft verweerder gewezen op (i) het ontbreken
van een duidelijk petitum, (ii) het ontbreken van de aard en het beloop van de vordering,
(iii) het ontbreken van de naam en woonplaats van de wederpartij en (iv) het ontbreken
van een motivering waarom de rechtbank bevoegd zou zijn en niet het hof.
2.32 Op 3 juni 2022 heeft verweerder de brief van de rechtbank doorgestuurd aan
klager met de volgende tekst:
“Geachte [klager],
Hierbij een antwoord van de Rb; het lijkt mij duidelijk een poging het zo moeilijk
mogelijk te maken. Ik ben er grondig mee oneens. Ik zal de vragen beantwoorden en
een en ander aanpassen.
Je hoort van mij”
2.33 Verweerder heeft namens klager geen aanpassingen meer gedaan. Uiteindelijk
heeft de rechtbank in deze procedure uitstel verleend tot september 2024 wegens het
onttrekken van verweerder als advocaat van klager en SRH.
2.34 In een e-mailbericht van 19 september 2024 heeft de nieuwe advocaat van
klager (hierna: mr. B) aan klager geschreven, voor zover relevant:
“Zoals besproken heb ik gekeken of de brief van de rechtbank aan [verweerder] van
1 juni 2022 in de fysieke mappen zit die ik van [verweerder] heb ontvangen.
Ik heb deze brief (waarin de rechtbank [verweerder] uitgebreid wijst op minstens
4 fouten althans ontbrekende informatie in een door hem ingediend verzoekschrift)
niet aangetroffen.
Deze brief heb ik ook niet digitaal van [verweerder] ontvangen. (…)”
Beëindiging opdracht
2.35 Op 9 februari 2024 heeft klager aan verweerder een e-mail gestuurd waarin
hij heeft laten weten dat hij de opdracht met verweerder beëindigt.
2.36 Op 12 februari 2024 heeft verweerder zich namens klager onttrokken in de
procedure met betrekking tot het voorlopig getuigenverhoor.
2.37 Op 11 maart 2024 heeft klager zijn klacht over verweerder 1 ingediend bij
de deken.
2.38 Op 16 april 2024 heeft klager zijn klacht over verweerder 2 ingediend bij
de deken.
3 KLACHT
Zaaknummer 25-066/A/A
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk
verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt
verweerder dat hij:
a) een beroepsfout heeft gemaakt door zich in de herroepingsprocedure niet te
stellen als advocaat bij het hof, terwijl hij een anticipatie-exploot had ontvangen
en twee e-mailberichten van het hof hierover.
b) heeft gelogen tegen klager door op 2 februari 2024 te zeggen dat hij in de
herroepingsprocedure niets van het hof heeft ontvangen, terwijl hij twee e-mailberichten
van het hof had ontvangen.
c) de vordering op grond van artikel 843a Rv onvoldoende onderbouwd heeft door
niet aannemelijk te maken welke rechtsbetrekking er bestond tussen klager en de gemeente.
Daarnaast heeft verweerder ten onrechte geen onderscheid gemaakt tussen de rechtsbetrekking
tussen enerzijds klager en de gemeente en anderzijds SRH en de gemeente.
d) aan klager een onduidelijk en onbegrijpelijk advies uit heeft gebracht in
verband met het al dan niet instellen van hoger beroep tegen het vonnis van 19 juli
2023 inzake de 843a-vordering. Verweerder heeft klager op 15 en 20 december 2023 schriftelijk
geadviseerd en op 17 december 2023 is het advies mondeling toegelicht. Het advies
en de daarin gekozen strategie is voor klager niet te begrijpen.
e) klager niet direct heeft geadviseerd dat het hoger beroep geen kans van slagen
had waardoor klager onnodige kosten heeft gemaakt.
f) onjuist heeft geadviseerd door te zeggen dat de hoger beroepsprocedure tegen
het vonnis van 19 juli 2023 geen kans van slagen had. Volgens klager had de hoger
beroepsprocedure wel een goede kans van slagen.
g) niet de waarheid heeft gesproken tegen klager door in zijn e-mail van 12 februari
2024 te schrijven dat hij op 11 februari 2024 per brief aan de rechtbank het proces-verbaal
van de zitting van 8 juni 2023 heeft opgevraagd. Uit een e-mail van het hof van 5
maart 2024 blijkt dat het hof geen verzoek tot afgifte van het proces-verbaal van
verweerder heeft ontvangen.
h) bij de betekening van het anticipatie-exploot heeft samengespannen met de
advocaat wederpartij door op 27 oktober 2023 het anticipatie-exploot niet aan het
adres van klager te laten betekenen maar aan zijn eigen kantooradres, terwijl het
andere anticipatie-exploot de dag daarvoor wel aan het adres van klager is betekend.
Daarnaast blijkt ook uit de herhaaldelijke leugens van verweerder en de ernstige fouten
die er zijn gemaakt dat sprake is geweest van samenspanning.
i) tegen klager heeft gezegd dat herstel van zijn beroepsfout niet mogelijk was
en dat hij zich moest neerleggen bij de beslissing van het hof. Klager is – na eigen
onderzoek – erachter gekomen dat dit niet juist is en dat er wel degelijk mogelijkheden
zijn om deze beroepsfout te herstellen.
de brief van de rechtbank van 1 juni 2022 uit het procesdossier heeft gehouden en
de daarin gemelde omissies aan de zijde van verweerder niet heeft hersteld in het
verzoekschrift tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor. Verweerder was het
niet eens met deze omissies en heeft tegen klager gezegd dat de griffier veel te streng
zou zijn.
Zaaknummer 25-065/A/A
3.2 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder 2 tuchtrechtelijk
verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt
verweerder 2 dat hij op 17 december 2023 een onjuist mondeling advies heeft gegeven.
Verweerder 2 heeft geadviseerd geen hoger beroep in te stellen tegen het vonnis van
19 juli 2023, omdat dit geen kans van slagen zou hebben. Daarbij heeft verweerder
2 aan klager geadviseerd eerst een voorlopig getuigenverhoor te starten en met het
bewijs dat daaruit zou voortkomen opnieuw een vordering ex artikel 843a Rv in te stellen
in een nieuwe procedure.
3.3 De raad zal hierna op de beide klachten ingaan.
4 VERWEER
4.1 Verweerders hebben tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar
nodig, op het verweer van verweerders ingaan.
5 BEOORDELING
Zaaknummer 25-066/A/A
Klachtonderdelen a), c), d), e), f), i) en j)
5.1 De klachtonderdelen a), c), d), e), f), i) en j) zien op de kwaliteit van
dienstverlening. De tuchtrechter toetst de kwaliteit van de dienstverlening door de
eigen advocaat in volle omvang. Daarbij wordt rekening gehouden met de vrijheid die
de advocaat heeft bij de manier waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waarvoor
hij bij de behandeling kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat daarbij heeft
is niet onbeperkt. Deze vrijheid wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat
als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld. Volgens
deze eisen dient zijn werk te voldoen aan de binnen de beroepsgroep geldende professionele
standaard. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid
die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden
mag worden verwacht.
Klachtonderdeel a)
5.2 De raad stelt ten aanzien van klachtonderdeel a) vast dat de gemeente op
26 oktober 2023 een anticipatiedagvaarding heeft betekend aan verweerder. Daarbij
heeft de gemeente de roldatum voor het stellen als advocaat vervroegd naar 7 november
2023. De gemeente heeft bij voornoemd exploot aan klager aangezegd dat, indien hij
niet op de voorgeschreven wijze ter zitting zou verschijnen, er gevorderd zou worden
dat de gemeente van de instantie zou worden ontslagen met veroordeling van klager
in de kosten van het geding.
5.3 Op 8 november 2023 heeft het Hof aan verweerder e-mailberichten gestuurd
waarin verweerder erop is geattendeerd dat hij zich nog niet had gesteld en dat de
zaak daarom zou worden aangehouden tot 21 november 2023. Verweerder heeft zich (ook
hierna) niet gesteld.
5.4 Op 30 januari 2024 heeft het Hof arrest gewezen in de herroepingsprocedure.
In het arrest heeft het Hof geoordeeld dat klager niet binnen de hem gegeven termijn
gebruik heeft gemaakt van de gelegenheid tot herstel van het verzuim van advocaatstelling.
Het Hof heeft de gemeente ontslagen van deze instantie en klager veroordeeld in de
kosten.
5.5 Uit de voorgaande gang van zaken blijkt dat verweerder heeft nagelaten om
zich als advocaat van klager te stellen, terwijl hij hier ook nog eens uitdrukkelijk
door het Hof op was gewezen en hiervoor zelfs nog een extra termijn heeft gekregen.
Daarbij komt dat klager, als gevolg van het handelen van verweerder, in de kosten
van het geding is veroordeeld. Naar het oordeel van de raad heeft verweerder hiermee
niet gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende
advocaat in de gegeven omstandigheden mocht worden verwacht.
5.6 Klachtonderdeel a) is gelet op het voorgaande gegrond.
Klachtonderdelen c), d) en f)
5.7 De raad ziet in de inhoud van de klachtonderdelen c), d) en f) aanleiding
voor een gezamenlijke beoordeling. In klachtonderdeel c) verwijt klager verweerder
dat hij heeft nagelaten om de vordering van klager respectievelijk SRH in de artikel
843Rv procedure voldoende te onderbouwen. De klachtonderdelen d) en f) zien op het
verwijt dat verweerder een onjuist en onduidelijk advies tot het niet instellen van
hoger beroep zou hebben gegeven. Klager stelt ten aanzien van deze klachtonderdelen
dat de kwaliteit van dienstverlening door verweerder ondermaats is geweest en dat
verweerder in strijd heeft gehandeld met de kernwaarde deskundigheid.
5.8 De raad is van oordeel dat deze klachtonderdelen niet slagen. De raad overweegt
hiertoe dat de verwijten in deze klachtonderdelen zien op de inhoud van het onderliggende
geschil. Het is niet aan de tuchtrechter daarover te oordelen, tenzij verweerder een
zodanig evident onjuist juridisch standpunt zou hebben ingenomen of (onbegrijpelijk)
advies zou hebben gegeven dat daarmee sprake zou zijn van onzorgvuldig handelen. Daarvan
is hier naar het oordeel van de raad geen sprake. Dat het Hof heeft overwogen dat
de vordering onvoldoende onderbouwd was, maakt in ieder geval nog niet dat verweerder
tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Hetzelfde geldt voor het door klager
opgestelde advies over het (niet) instellen van hoger beroep. Dat klager later zou
zijn gebleken dat hij wel hoger beroep had moeten instellen, maakt het handelen van
verweerder evenmin tuchtrechtelijk verwijtbaar. Verweerder heeft zijn advies, in zijn
hoedanigheid van advocaat van klager, opgesteld en op 20 december 2023 aan klager
verstrekt. Niet is gebleken dat klager hierop toen commentaar heeft gegeven of aan
verweerder heeft laten weten dat hij het advies onduidelijk vond en het daarom niet
begreep.
5.9 De klachtonderdelen c), d) en f) zijn gelet op het voorgaande ongegrond.
Klachtonderdeel e)
5.10 Ten aanzien van klachtonderdeel e) stelt de raad vast dat de rechtbank op
19 juli 2023 vonnis heeft gewezen in de artikel 843Rv procedure. Nadat verweerder
eerder aan klager had bericht over te gaan tot het instellen van hoger beroep, heeft
hij op 20 december 2023 aan klager geadviseerd om hier toch vanaf te zien.
5.11 Dat verweerder klager niet direct dit advies heeft gegeven, valt hem naar
het oordeel van de raad niet tuchtrechtelijk te verwijten. De raad weegt hierin mee
dat verweerder tijd nodig had om zich op het vonnis te kunnen beraden en hierover
vervolgens een advies uit te brengen aan klager. Daarbij heeft verweerder gemotiveerd
aangevoerd dat hem (pas) bij het opstellen van de memorie van grieven was gebleken
dat het instellen van hoger beroep weinig kans van slagen zou hebben. Dit advies heeft
hij vervolgens op schrift gesteld en op 20 december 2023 aan klager verstrekt. Dat
verweerder hier onnodig lang mee heeft gewacht, is de raad niet gebleken en klager
heeft dit verwijt ook niet nader onderbouwd.
5.12 Klachtonderdeel e) is gelet op het voorgaande ongegrond.
Klachtonderdeel i)
5.13 Ten aanzien van klachtonderdeel i) stelt de raad vast dat er tussen klager
en verweerder (kennelijk) een verschil van mening bestond over de vraag wie de kosten
moest dragen van een advies over eventueel herstel van de door verweerder gemaakte
beroepsfout. Verweerder heeft aan klager laten weten dat hij cassatie kon instellen
en dat dit zo nodig met een (bevriende) cassatieadvocaat kon worden besproken. Dat
klager van dit advies geen gebruik heeft gemaakt, maakt niet dat verweerder tuchtrechtelijk
verwijtbaar zou hebben gehandeld. Naar het oordeel van de raad is in ieder geval niet
gebleken dat verweerder klager onjuist zou hebben geïnformeerd over eventuele mogelijkheden
om de fout te herstellen dan wel dat hij tegen hem zou hebben gezegd dat er geen mogelijkheden
bestonden om de fout te herstellen.
5.14 Klachtonderdeel i) is gelet op het voorgaande bij gebrek aan feitelijke
grondslag eveneens ongegrond.
Klachtonderdeel j)
5.15 Klager verwijt verweerder in dit klachtonderdeel dat hij stukken uit het
procesdossier zou hebben achtergehouden. Bij het door klager opvragen van het dossier
bij de rechtbank, is klager gebleken dat zijn opvolgend advocaat, mr. B, de brief
van de rechtbank van 1 juni 2022 niet van verweerder had gekregen. Daarbij heeft verweerder
ook nagelaten om de in deze brief door de rechtbank genoemde omissies te herstellen.
5.16 De raad is van oordeel dat ook dit klachtonderdeel niet slaagt. Zoals verweerder
terecht naar voren heeft gebracht, heeft hij de betreffende brief van 1 juni 2022
bij e-mail van 3 juni 2022 aan klager doorgestuurd. Klager beschikte dus in ieder
geval over deze brief en uit niets blijkt dat verweerder de brief bij overdracht van
het dossier aan de opvolgend advocaat bewust zou hebben achtergehouden. De vraag of
verweerder de door de rechtbank genoemde omissies had moeten herstellen, is verder
niet ter beoordeling aan de tuchtrechter nu dit ziet op de inhoud van het onderliggende
geschil.
5.17 Klachtonderdeel j) is ongegrond.
Klachtonderdelen b), g) en h)
5.18 De klachtonderdelen b), g) en h) gaan over de vraag of verweerder in strijd
heeft gehandeld met de kernwaarde integriteit. Klager verwijt verweerder in klachtonderdeel
b) dat hij niet de waarheid tegen hem heeft gesproken. Verweerder heeft op 2 februari
2024 om 14:56 uur per Whatsapp aan klager laten weten dat hij niets van het Hof had
ontvangen. Op 3 februari 2024 om 01:22 uur heeft verweerder opnieuw per Whatsapp aan
klager laten weten dat hij niets van het Hof had ontvangen, anders dan wat hij al
aan klager heeft toegestuurd. Klager stelt dat verweerder hiermee niet eerlijk is
geweest omdat verweerder, naast het anticipatie-exploot van 8 november 2023, ook al
twee e-mailberichten had ontvangen waarin hij erop was gewezen dat hij zich moest
stellen.
5.19 De raad is van oordeel dat uit de inhoud van het dossier niet is gebleken
dat verweerder doelbewust tegen klager zou hebben gelogen dat hij niets van het Hof
had ontvangen. Zoals in klachtonderdeel a) reeds is overwogen, valt het verweerder
tuchtrechtelijk te verwijten dat hij de termijn voor het stellen van advocaat heeft
gemist. Dat hij hierover ook in strijd met de waarheid aan klager zou hebben verklaard
dat hij nog niets van het Hof had ontvangen, is de raad echter niet gebleken. Niet
is komen vast te staan dat verweerder de berichten van het Hof hierover opzettelijk
zou hebben genegeerd. Klachtonderdeel b) is daarom ongegrond.
5.20 De raad stelt ten aanzien van klachtonderdeel g) vast dat verweerder in
een e-mailbericht van 11 februari 2024 het proces-verbaal van de zitting van 8 juni
2023 heeft opgevraagd. De rechtbank heeft op 5 maart 2024 desgevraagd aan klager bericht
dat zij het verzoek van verweerder tot het opvragen van het proces-verbaal nooit heeft
ontvangen. Anders dan klager stelt, is de raad van oordeel dat hieruit niet volgt
dat het bericht van verweerder van 12 februari 2024 aan klager, waarin hij schrijft
dat hij het proces-verbaal bij de rechtbank had opgevraagd, in strijd met de waarheid
is. De raad overweegt hiertoe dat niet is komen vast te staan waarom het bericht de
rechtbank niet zou hebben bereikt noch dat verweerder daarvan op de hoogte was. Dat
verweerder op dit punt een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt, heeft klager
daarom niet althans onvoldoende onderbouwd en is de raad ook overigens niet gebleken.
Klachtonderdeel g) is daarom ongegrond.
5.21 Naar het oordeel van de raad mist het in klachtonderdeel h) gemaakte verwijt
feitelijke grondslag. Dat verweerder op enige wijze met de advocaat van de wederpartij
zou hebben samengespannen, is de raad niet gebleken en klager heeft dit verwijt ook
niet nader onderbouwd of geconcretiseerd. Dit klachtonderdeel is daarom ongegrond.
Zaaknummer 25-065/A/A
5.22 Klager stelt dat het advies tijdens het gesprek op 17 december 2023 is gegeven
met instemming van verweerder 2. Verweerder 2 ondersteunde het advies van verweerder
met instemmende knikgebaren en lichaamstaal en dit valt hem tuchtrechtelijk te verwijten.
5.23 De raad is van oordeel dat het enkele instemmend knikken door verweerder
2 tijdens een gesprek, onvoldoende is om vast te kunnen stellen dat verweerder 2 ook
een actief aandeel heeft gehad in het aan klager verstrekte advies. Of de inhoud van
dit advies al dan niet juist was, is daarbij niet ter beoordeling aan de tuchtrechter
(zie hiervoor ook hetgeen onder 5.8 is overwogen in klachtzaak 25-066/A/A).
5.24 Deze klacht is gelet op het voorgaande ongegrond.
6 MAATREGEL in klachtzaak 25-066/A/A
6.1 Verweerder heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door een dagvaardingsexploot
over het hoofd te zien. Ook de hierna door het Hof aan verweerder gestuurde berichten
hierover heeft verweerder gemist, waardoor hij zich niet op tijd als advocaat voor
klager heeft gesteld. Verweerder heeft hiermee naar het oordeel van de raad zeer onzorgvuldig
gehandeld. Alhoewel verweerder zijn fout ter zitting heeft erkend, heeft hij naar
het oordeel van de raad geen inzicht getoond in de hoge mate van verwijtbaarheid van
zijn handelen. Dit alles bij elkaar genomen, maakt dat de raad de oplegging van de
maatregel van een berisping passend vindt.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING in klachtzaak 25-066/A/A
7.1 Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerder op
grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van
€ 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is
geworden. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer
schriftelijk aan verweerder door.
7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond
van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 25,- reiskosten van klager;
b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
c) € 500,- kosten van de Staat.
7.3 Verweerder moet het bedrag van € 25,- aan reiskosten binnen vier weken nadat
deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klager. Klager geeft binnen
twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder
door.
7.4 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder
b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is
geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A,
Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling
raad van discipline" en het zaaknummer.
BESLISSING
De raad van discipline:
Klachtzaak 25-066/A/A
- verklaart klachtonderdeel a) gegrond;
- verklaart de klachtonderdelen b), c), d), e), f), g), h), i) en j) ongegrond;
- legt aan verweerder de maatregel van een berisping op;
- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 25,- aan klager, op
de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse
Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4.
Klachtzaak 25-065/A/A
- verklaart de klacht ongegrond.
Aldus beslist door mr. J.J. Roos, voorzitter, mrs. J.C. Ellerman en D.V.A. Brouwer, leden, bijgestaan door mr. E.E. Wouters als griffier en uitgesproken in het openbaar op 14 juli 2025.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 14 juli 2025