ECLI:NL:TADRAMS:2025:122 Raad van Discipline Amsterdam 25-369/A/A
ECLI: | ECLI:NL:TADRAMS:2025:122 |
---|---|
Datum uitspraak: | 14-07-2025 |
Datum publicatie: | 18-07-2025 |
Zaaknummer(s): | 25-369/A/A |
Onderwerp: | Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen |
Beslissingen: | Voorzittersbeslissing |
Inhoudsindicatie: | Voorzittersbeslissing; kennelijk ongegronde klacht over de advocaat wederpartij. Van onterechte beschuldigingen aan het adres van klager is geen sprake. Verweerster mocht afgaan op de informatie die haar cliënte haar had verstrekt. |
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 14 juli 2025
in de zaak 25-369/A/A
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerster
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter)
heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement
Amsterdam (hierna: de deken) van 4 juni 2025 met kenmerk 2395225/JS/MV, door de raad
ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot
en met 3.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier,
uit van de volgende feiten.
1.1 Verweerster was familierechtadvocaat en heeft de zus van klager bijgestaan.
Op 21 oktober 2022 heeft verweerster namens haar cliënte aan klager een brief gestuurd,
waarin zij hem het volgende meedeelt:
“Geachte [klager],
Ik heb gesproken met uw jongste zus (…) en namens haar kondig ik aan dat bij de
eerst volgende poging van uw zijde waarbij u contact zoekt met uw jongste zusje ik
namens haar bij de rechtbank Amsterdam een contact- en straatverbod zal aanvragen.
Cliënte heeft mij een groot aantal stukken laten zien / laten lezen waaruit onder
meer blijkt dat uw aanwezigheid in het gezin de aanleiding was voor een onder toezicht
stelling van de kinderen, waaronder [naam zus]. Verder heb ik stukken gezien waaruit
blijkt dat u strafrechtelijk bent veroordeeld voor een misdrijf gericht tegen uw jongste
zus. Ook heb ik een aantal aangiftes gezien en gelezen. Het schijnt dat er nog meer
aangiftes en meldingen zijn gemaakt van mishandeling en bedreiging door u van onder
andere uw jongste zusje. U zou ook uw andere zussen hebben bedreigd en hebben mishandeld
maar dat staat verder buiten deze zaak.
Verder begreep ik dat u een contactverbod heeft gehad voor zowel de winkel als ten
aanzien van uw jongste zusje.
Cliënte heeft van u begrepen dat u inmiddels heeft kunnen achterhalen waar zij woont.
U belde haar zonder reden met een anoniem nummer en u zei: “denk je nou echt dat ik
je niet weet te vinden?” Cliënte herkende uw stem.
Gelet op de geschiedenis volgt hier de eerste en tevens de laatste waarschuwing.
Cliënte wenst op geen enkele wijze contact met u. Niet via de telefoon, niet via social
media, niet aan de deur, niet op straat en niet indirect via andere familieleden of
bekenden van u beide. Cliënte wil u op geen enkele wijze zien of spreken of iets van
u horen.
Indien u ondanks deze waarschuwing toch contact opneemt met cliënte zal ik namens
haar een contact- en straatverbod vorderen bij de Voorzieningen rechter van de rechtbank
Amsterdam.
1.2 Bij e-mail van 19 juni 2024 heeft klager als volgt gereageerd:
“Onderwerp: Verzoek om Inzage en Onderbouwing van Stukken
Geachte [verweerster],
Naar aanleiding van de recente correspondentie en uw stellingname in deze zaak,
verzoek ik u vriendelijk om alle stukken die u beweert te hebben doorgenomen en onder
ogen te hebben gezien met betrekking tot deze kwestie aan mij toe te sturen. Daarnaast
vraag ik u om de onderbouwing van uw standpunt nogmaals duidelijk uiteen te zetten.
Specifiek verzoek ik u het adres van mijn zusje te vermelden waar het betreffende
verbod zou gelden. Daarbij hoop ik duidelijk in kaart te krijgen waar ik niet mag
zijn.
Tevens verzoek ik u om bewijzen te overleggen van enig contact dat vanuit mijn kant
zou hebben plaatsgevonden.
Ik zie uw reactie graag zo spoedig mogelijk tegemoet.”
1.3 Bij e-mail van 21 juni 2024 heeft een medewerker van het kantoor van verweerster
het volgende bericht aan klager gestuurd:
“Geachte [klager],
Op verzoek van [verweerster] bericht ik u. Het dossier is al langere tijd gesloten
en gearchiveerd en in het dossier treffen wij geen "recente correspondentie" aan.
[Verweerster] heeft geen verdere bemoeienis met deze zaak en wij zien geen reden om
nader in te gaan op uw vragen.”
1.4 Bij e-mail van 7 juli 2024 heeft klager het volgende aan verweerster geschreven:
“Geachte [verweerster],
Bedankt voor uw reactie van 21 oktober 2022.
In deze e-mail wil ik graag terugkomen op mijn verzoek om inzage in de bewijsstukken
die u in uw email van 21 oktober 2022 noemt. In deze email stelt u dat u diverse bewijsstukken
heeft waaruit blijkt dat ik onder andere mijn jongste zusje zou hebben mishandeld
en bedreigd. U stelt tevens dat ik een contactverbod heb gehad voor zowel de winkel
als ten aanzien van mijn jongste zusje.
Ik heb u in mijn e-mail van 21 oktober 2022 verzocht om deze bewijsstukken aan mij
toe te sturen. Ik heb u tevens verzocht om uw standpunt nader toe te lichten, met
inbegrip van het adres waar het betreffende verbod zou gelden.
Tot op heden heb ik van u geen adequate reactie op mijn verzoek ontvangen.
Herhaaldelijk verzoek ik u om mij de gevraagde bewijsstukken toe te sturen en uw
standpunt nader toe te lichten. Zoals ik u in mijn eerdere e-mail heb laten weten,
heb ik recht op inzage in deze stukken op grond van artikel 151 van het Wetboek van
Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).
Weigert u mij de gevraagde informatie te verstrekken, dan zie ik mij genoodzaakt
om verdere stappen te ondernemen, waaronder het indienen van een klacht bij de orde
van advocaten in Amsterdam.”
1.5 Bij e-mail van 11 juli 2024 heeft een medewerker van het kantoor van verweerster
klager als volgt bericht:
“Geachte heer [klager],
Hierbij bevestig ik de ontvangst van uw e-mail. Ik zal een en ander nagaan en u
in de eerste week van augustus nader berichten.”
1.6 Op 17 december 2024 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk
verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt
verweerster het volgende:
a) verweerster heeft klager in haar brief van 21 oktober 2022 zonder enig bewijs
beschuldigd van mishandeling, bedreiging en stalking van zijn jongste zus;
b) verweerster heeft ondanks herhaalde verzoeken van klager geweigerd om bewijsstukken
van de beschuldigingen te verstrekken of daarin inzage te geven;
c) verweerster heeft ten onrechte beweerd dat klager een contactverbod had;
d) verweerster heeft herhaaldelijk geweigerd om met klager te communiceren en
op zijn verzoeken te reageren;
e) verweerster heeft nauw samengewerkt met andere advocaten met als doel de belangen
van klager te schaden; en
f) verweerster heeft geadviseerd gefaciliteerd in het opzetten van een frauduleuze
verblijfsvergunningconstructie voor de zwager van klager.
3 VERWEER
3.1 Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna,
waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING
4.1 Deze zaak betreft een klacht over de advocaat van de wederpartij. Voor alle
advocaten geldt dat zij partijdig zijn en in principe alleen de belangen van hun eigen
cliënt hoeven te behartigen. Zij hebben veel vrijheid om te doen wat in het belang
van hun cliënt nodig is, maar die vrijheid is wel begrensd. Advocaten mogen de belangen
van de wederpartij niet onnodig of op een ontoelaatbare manier schaden. Zij mogen
zich bijvoorbeeld niet onnodig kwetsend uitlaten over de wederpartij. Ook mogen advocaten
niet bewust onjuiste informatie verschaffen. Daarbij geldt dat advocaten er in beginsel
van mogen uitgaan dat de informatie die zij van hun cliënt hebben gekregen juist is.
Slechts in uitzonderingsgevallen zijn advocaten gehouden de juistheid van die informatie
te controleren. Tot slot hoeven advocaten in het algemeen niet af te wegen of het
voordeel dat zij voor hun cliënt willen bereiken, opweegt tegen het nadeel dat zij
aan de wederpartij toebrengen.
4.2 De voorzitter ziet aanleiding om de klachtonderdelen gezamenlijk te behandelen.
De voorzitter heeft niet kunnen vaststellen dat verweerster klager in haar brief van
21 oktober 2022 op ontoelaatbare wijze of onnodig heeft beschuldigd van mishandeling,
bedreiging en stalking van zijn jongste zus (klachtonderdeel a). Verweerster heeft
in haar verweer toegelicht - en dit schrijft zij ook in haar brief van 21 oktober
2022 - dat haar cliënte haar stukken heeft laten lezen (zoals een strafrechtelijke
veroordeling en aangiftes) waaruit deze zaken blijken. Evenmin heeft de voorzitter
kunnen vaststellen dat verweerster verwijtbaar heeft gehandeld door in haar brief
te schrijven dat aan klager een contactverbod was opgelegd (klachtonderdeel c). Verweerster
heeft aangevoerd dat zij dit van haar cliënte had vernomen. Zoals volgt uit het toetsingskader
in rov. 4.1. mocht verweerster zich baseren op informatie die zij had ontvangen van
haar cliënte. Aan de voorzitter zijn geen omstandigheden gebleken die maken dat verweerster
nader onderzoek had moeten verrichten naar de juistheid van deze informatie. Daarmee
zijn de klachtonderdelen a) en c) kennelijk ongegrond.
4.3 Het verwijt dat verweerster ondanks herhaalde verzoeken van klager heeft
geweigerd om bewijsstukken van de beschuldigingen te verstrekken of daarin inzage
te geven (klachtonderdeel b), treft ook geen doel. Uit de brief van 21 oktober 2022
volgt dat verweerster de stukken niet in haar bezit had of heeft gehad, maar dat haar
cliënte de stukken, zoals gezegd, aan haar had laten lezen. Ook als verweerster wel
had beschikt over de stukken, dan was het haar als raadsvrouw van klagers zus niet
zomaar toegestaan deze met de wederpartij (klager) te delen, laat staan dat zij daartoe
gehouden was. Verweerster heeft terecht betoogd dat deze stukken vallen onder haar
geheimhoudingsplicht richting haar cliënte. Van klachtwaardig handelen is geen sprake
en klachtonderdeel b) is eveneens kennelijk ongegrond.
4.4 Voor zover klager verweerster verwijt dat zij herhaaldelijk zou hebben geweigerd
om met hem te communiceren (klachtonderdeel d), blijkt dit niet uit de overgelegde
correspondentie. Daaruit volgt dat verweerster of een medeweker van haar kantoor de
vragen van klager (voldoende) hebben beantwoord. Dat het antwoord klager niet beviel,
maakt niet dat verweerster hiermee klachtwaardig heeft gehandeld. Op verweerster rust
überhaupt geen verplichting om alle e-mails van klager te beantwoorden. Klachtonderdeel
d) is hiermee kennelijk ongegrond.
4.5 Voor wat betreft de verwijten dat verweerster nauw heeft samengewerkt met
andere advocaten met als doel de belangen van klager te schaden (klachtonderdeel e)
en dat verweerster heeft geadviseerd en gefaciliteerd bij het opzetten van een frauduleuze
verblijfsvergunningconstructie voor de zwager van klager (klachtonderdeel f) geldt
het volgende. Het is aan de klager om een tuchtklacht voldoende feitelijk en concreet
te omschrijven en met bewijs te onderbouwen, zodat de tuchtrechter de feiten die de
klager aan de klacht ten grondslag legt, kan vaststellen en beoordelen. Tegenover
het verweer van verweerster, die deze verwijten stellig heeft ontkend, heeft klager
deze klachtonderdelen onvoldoende onderbouwd, terwijl in de overgelegde stukken ook
geen aanknopingspunten kunnen worden gevonden voor de juistheid van klagers verwijten.
Omdat de feitelijke grondslag ontbreekt, zijn deze klachtonderdelen eveneens kennelijk
ongegrond.
4.6 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van
artikel 46j Advocatenwet, in alle onderdelen daarom kennelijk ongegrond verklaren.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
- de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. K.M. van Hassel, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan
door mr. N. Borgers-Abu Ghazaleh als griffier en uitgesproken in het openbaar op 14
juli 2025.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 14 juli 2025