ECLI:NL:TAHVD:2025:134 Hof van Discipline 's Gravenhage 240232
ECLI: | ECLI:NL:TAHVD:2025:134 |
---|---|
Datum uitspraak: | 12-05-2025 |
Datum publicatie: | 18-07-2025 |
Zaaknummer(s): | 240232 |
Onderwerp: | Tuchtprocesrecht, subonderwerp: Verwijzing |
Beslissingen: | Verwijzing |
Inhoudsindicatie: | Beslissing op grond van artikel 46c lid 5 Advocatenwet. Het hof gaat niet over tot verwijzing omdat niet gebleken is dat de deken de door klager tegen zijn (voormalig) advocaat ingediende klacht niet conform de Advocatenwet heeft afgehandeld. Daarnaast is niet duidelijk is geworden wat de (verdere) concrete klachten van klager tegen de deken zijn. |
Beslissing van 12 mei 2025
in de zaak 240232
naar aanleiding van de klacht van:
klager
tegen:
de deken Oost-Brabant
verweerder
1 INLEIDING
1.1 Deze beslissing gaat over een klacht tegen een deken, die in beginsel op grond van artikel 46c lid 5 Advocatenwet en artikel 12.1 van het procesreglement naar een deken van een andere orde wordt verwezen. Het hof gaat niet over tot verwijzing omdat niet duidelijk is geworden wat de concrete klacht van klager tegen deze deken is.
2 HET VERZOEK EN DE FEITEN
2.1 Het hof verwijst naar het e-mailbericht van klager van 15 augustus 2024. Hierin herhaalt klager dat hij een klacht wenst in te dienen. In de aan deze e-mail gehechte klachtbrief verwijt klager verweerder onder meer dat hij de geschillenregeling van de Nova (Nederlandse Orde van Advocaten) niet juist heeft toegepast, dan wel dat hij er onvoldoende op toeziet dat deze regeling onafhankelijk en onpartijdig wordt toegepast. Daarnaast verwijt klager verweerder dat hij geen juiste informatie heeft verstrekt, dat sprake is van belangenverstrengeling, dat verweerder ongegrond opdrachten heeft aanvaard zonder iets te doen bij schendingen, dat verweerder geen goed opdrachtnemer is, geen toezicht heeft gehouden op naleving van regelgeving, alsmede dat verweerder wanprestatie heeft gepleegd en onrechtmatig en strafbaar heeft gehandeld.
2.2 In zijn e-mailbericht van 21 augustus 2024 heeft klager herhaald dat hij een klacht tegen verweerder wil indienen en uit hij zijn ongenoegen dat het hof zijn klacht negeert.
2.3 Bij e-mail van 23 augustus 2024 heeft het hof aan klager bericht zijn klacht
te hebben ontvangen en dat deze zal worden voorgelegd aan een van de voorzitters van
het hof.
2.4 Bij e-mail van 29 augustus 2024 heeft het hof aan klager bericht dat de voorzitter
heeft besloten dat de zaak van klager zal worden behandeld op een zitting.
2.5 Bij e-mail van 19 november 2024 heeft klager zijn klacht aangevuld en opnieuw
zijn ongenoegen geuit over de handelwijze van verweerder.
2.6 Bij e-mail van 12 december 2024 heeft klager aan het hof gevraagd waarom
zijn klacht niet in behandeling is genomen.
2.7 Het hof heeft de zaak – tegelijk met de zaak met nummer 240193 – mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 17 maart 2025. Daar zijn klager (via een audiovisuele verbinding) en mr. K (informant namens de deken Midden-Nederland) verschenen. Klager heeft zijn standpunt toegelicht. Voorafgaand aan de mondelinge behandeling heeft klager spreekaantekeningen overgelegd, die onderdeel uitmaken van het dossier van het hof.
2.8 Klager heeft na de mondelinge behandeling bij e-mail in de zaken met nummers 240232 en 240193 een wrakingsverzoek ingediend gericht tegen het hof en de behandelende kamer. Klager is vervolgens in de gelegenheid gesteld om de wraking toe te lichten en wrakingsgronden te formuleren. Op 22 maart 2025 heeft klager zijn wrakingsverzoek met gronden ingediend. De voorzitter van het hof (niet zijnde de behandelend voorzitter van de twee hiervoor genoemde zaken) heeft vervolgens aan klager bericht dat zijn wrakingsverzoek niet in behandeling zal worden genomen, omdat er geen concrete gronden zijn aangevoerd waaruit de onpartijdigheid of vooringenomenheid van de leden van de behandelende kamer op valt te baseren.
3 DE BEOORDELING
3.1 Op grond van het bepaalde in artikel 46c lid 5 Advocatenwet dient een klacht tegen een deken in beginsel te worden verwezen naar een deken van een andere orde.
3.2 Klager heeft zijn klacht op de zitting nader toegelicht. Het hof begrijpt dat
klager met name ontevreden is over de wijze waarop de deken de door klager tegen zijn
(voormalig) advocaat ingediende klacht heeft behandeld. Klager heeft het aldus begrepen
dat de deken aan klager heeft laten weten dat hij de klacht niet gegrond achtte. Tijdens
de zitting is door het hof aan klager uitgelegd dat, uitgaande van de toelichting
van klager ter zitting, de deken hiermee conform de Advocatenwet zijn advies heeft
afgegeven en klager – na betaling van het griffierecht – zijn klacht vervolgens ter
beoordeling had kunnen voorleggen aan de raad van discipline en daarna aan het hof.
Het voorgaande levert geen grond op voor verwijzing van de klacht tegen de deken.
3.3 Voor het overige is naar het oordeel van het hof – ook na navraag ter zitting
– niet duidelijk geworden wat de (verdere) concrete klachten van klager tegen deze
deken zijn. Het is weliswaar duidelijk dat klager ontevreden is, maar uit de hiervoor
opgesomde e-mails, klachtbrief en toelichting ter zitting, blijkt niet duidelijk waarover
precies. Een duidelijke ondubbelzinnige toelichting ontbreekt. Het is niet duidelijk
waarnaar onderzoek gedaan zou moeten worden en het is voor verweerder niet duidelijk
waartegen hij zich zal moeten verweren. De voorzitter zal het verzoek om verwijzing
daarom afwijzen.
4 BESLISSING
Het Hof van Discipline:
wijst het verzoek tot verwijzing af.
Deze beslissing is genomen door mr. drs. P. Fortuin, voorzitter, mrs. R. Verkijk
en J.M. Louwrier, leden, in tegenwoordigheid van mr. E. Baan, griffier, en in het
openbaar uitgesproken op 12 mei 2025.
griffier voorzitter
De beslissing is verzonden op 12 mei 2025.