Zoekresultaten 1-10 van de 12880 resultaten

  • ECLI:NL:TGZRSHE:2024:30 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg 's-Hertogenbosch H2023/5328

    Klacht over chirurg dat zorgplicht niet is nagekomen, juiste diagnose gemist en geen aanvullend beeldvormend onderzoek gedaan. Chirurg was supervisor op afstand en heeft klaagster niet zelf gezien toen zij twee maal (overdag en ’s nachts) bij verschillende artsen-assistent op de SEH kwam wegens buikklachten. De artsen hadden voldoende ervaring om de consulten zelfstandig te doen. Chirurg is niet tekort geschoten op grond van de informatie die hem ter beschikking stond. Ongegrond. 

  • ECLI:NL:TGZRZWO:2024:44 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2023/6351

    Klacht over de behandeling van de echtgenote van klager tegen een cardioloog. De echtgenote van klager had een afwijkende (bicuspide) aortaklep met een stenose. Zij werd vanwege deze aandoening jaarlijks gecontroleerd door de cardioloog. Begin 2017 werd bij echo onderzoek een progressie naar ernstige aortaklepstenose met een goede systolische linkerventrikelfunctie gezien. In de loop van 2017 kreeg de echtgenote van klager last van kortademigheid en benauwdheid. Vanaf oktober 2017 gebruikte zij dagelijks vochtafdrijvers. Bij de (reguliere) controle eind januari 2018 concludeerde de cardioloog dat er sprake was een symptomatische ernstige aortaklepstenose, ernstige mitralisklepinsufficiëntie, boezemfibrilleren, een matige linkerventrikelfunctie en dat een operatie noodzakelijk was. De echtgenote van klager werd hiervoor met voorrang aangemeld voor de vooronderzoeken en verbleef in afwachting van de operatie thuis. In de periode hierna is haar conditie (verder) verslechterd. Zij werd in verband hiermee in het ziekenhuis opgenomen, waar zij overleed. Klager verwijt de cardioloog onder meer dat hij zijn echtgenote niet eerder heeft laten opereren en niet vaker dan één maal per jaar heeft gecontroleerd. Het college komt tot het oordeel dat de klacht gedeeltelijk gegrond is en legt een waarschuwing op.

  • ECLI:NL:TGZRSHE:2024:31 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg 's-Hertogenbosch H2023/5346

    Klacht over arts in opleiding tot chirurg, die klaagster op de poli heeft gezien, nadat zij twee maal (de vorige dag en ’s nachts) op de SEH was geweest wegens buikklachten. Klacht dat zorgplicht niet is nagekomen, juiste diagnose gemist en geen aanvullend beeldvormend onderzoek gedaan. Klacht in zoverre gegrond dat de arts niet had mogen volstaan met terugkomadvies, maar opvolging had moeten afspreken zoals een (telefonisch) consult op korte termijn. Juist omdat klaagster nu voor de derde keer naar huis werd gestuurd, had de arts het initiatief voor een nieuw contact niet bij klaagster mogen laten. Geen maatregel.

  • ECLI:NL:TGZRSHE:2024:32 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg 's-Hertogenbosch H2023/5650

    Klacht tegen specialist ouderengeneeskunde over de behandeling van de echtgenote van klager. De echtgenote heeft gevorderde dementie. Klager heeft geen eigen en rechtstreeks belang als bedoeld in artikel 65 lid 1 onder a Wet BIG. Het college kan niet vaststellen dat de echtgenote instemt met de indiening van de klacht. Er is sprake van bijzondere omstandigheden om te twijfelen of klager de veronderstelde wil van de echtgenote vertegenwoordigt. De echtgenote had mentoren. Niet is gebleken dat de eerste mentor ontevreden was over de behandeling. De tweede mentor kon een tuchtklacht niet ondersteunen. Klager kon volgens de kantonrechter niet de onafhankelijke positie innemen die in het belang van de echtgenote noodzakelijk was. Kennelijk niet-ontvankelijk.   

  • ECLI:NL:TGZRSHE:2024:29 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg 's-Hertogenbosch H2023-6369

    Klacht van IGJ. Verweerder (huisarts) wordt seksueel grensoverschrijdend gedrag verweten. Het college oordeelt dat in drie gevallen spraken is van seksueel grensoverschrijdend gedrag en in een geval dat sprake is van grensoverschrijdend gedrag. Verweerder is eerder voor vergelijkbaar handelen tuchtrechtelijk veroordeeld. Het college ziet een patroon en ziet onvoldoende reflecterend en lerend vermogen. Als maatregel wordt doorhaling opgelegd en ook wordt verweerder geschorst totdat onherroepelijk op de klacht is beslist. Daarnaast bepaalt het college dat verweerder geen werkzaamheden mag verrichten in de zorg die zien op de verzorging van kwetsbare patiënten, omdat gedragingen van de huisarts een gevaar kunnen opleveren voor de veiligheid van personen.

  • ECLI:NL:TGZRAMS:2024:91 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2023/5278

    Ongegronde klacht tegen een verloskundige. Klaagster is in het ziekenhuis bevallen van een zoon. Verweerster was als verloskundige betrokken bij de bevalling. Klaagster verwijt de verloskundige onder andere dat zij na de geboorte zonder waarschuwing heeft geprobeerd klaagster vaginaal te onderzoeken. De verloskundige betwist dat zij klaagster nog vaginaal heeft onderzocht nadat het kind was geboren. De notitie hierover in het medische dossier is volgens de verloskundige onjuist. Het college overweegt dat in een geval waarin de standpunten van partijen uiteenlopen belang wordt gehecht aan het medische dossier om vast te stellen wat er is gebeurd. In dit geval zijn er echter redenen om voorzichtig te zijn met het verbinden van conclusies aan wat er in het medische dossier staat. De volgorde van de handelingen zoals die in het medische dossier staan genoteerd, kloppen namelijk niet met hoe een en ander feitelijk is verlopen (zie overweging 5.6). Tegen deze achtergrond komt doorslaggevende betekenis toe aan de getuigenverklaring van de verpleegkundige die tijdens de zitting is gehoord. Zij heeft verklaard dat zij de hele tijd aanwezig is geweest en dat de verloskundige na de geboorte van het kind klaagster niet vaginaal heeft onderzocht. Het college is van oordeel dat onvoldoende is komen vast te staan dat de verloskundige klaagster na de geboorte van het kind vaginaal heeft onderzocht. Om die reden is het klachtonderdeel ongegrond. Ook de andere klachtonderdelen zijn ongegrond.

  • ECLI:NL:TGZRAMS:2024:92 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2023/5934

    Kennelijk ongegronde klacht tegen een verloskundige. Klaagster is tijdens haar zwangerschap begeleid door de verloskundigenpraktijk waar de verloskundige werkzaam was. De verloskundige is aan het eind van de zwangerschap van klaagster bij haar op huisbezoek geweest, omdat klaagster dacht vruchtwater te hebben verloren. Klaagster is niet tevreden over het bij dat huisbezoek door de verloskundige uitgevoerde onderzoek en haar besluit af te wachten. Ook verwijt klaagster de verloskundige dat zij na de bevalling bij klaagster in het ziekenhuis op bezoek is geweest, tegen de wens van klaagster in. Het college is van oordeel dat de onderzoeken die de verloskundige heeft uitgevoerd conform de ‘Factsheet Gebroken vliezen zonder weeën in de à terme periode (PROM)’ van de KNOV zijn. Uit het verloskundig dossier blijkt dat de beide uitgevoerde testen een negatief resultaat lieten zien. De verloskundige mocht dan ook de conclusie trekken dat er geen sprake was van gebroken vliezen bij klaagster. Verder stelt het college vast dat uit het verloskundig dossier niet kan worden vastgesteld dat klaagster kenbaar had gemaakt dat zij geen contact meer met de verloskundige wilde, vóórdat de verloskundige bij haar langskwam in het ziekenhuis. Het college is van oordeel dat de verloskundige nazorg heeft verleend op een manier die van haar verwacht mocht worden, en dat ze zelfs nog meer gedaan heeft dan dat door klaagster in het ziekenhuis te bezoeken. De klacht is in al haar onderdelen kennelijk ongegrond.

  • ECLI:NL:TGZRAMS:2024:93 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2023/5394

    Klacht van meerdere klagers tegen een klinisch psycholoog deels niet-ontvankelijk en deels gegrond. Klagers leven in een leefgemeenschap en zijn lid van een kerkgenootschap. Zij verwijten de klinisch psycholoog het onzorgvuldig en vooringenomen afnemen van diagnostische interviews bij een aantal kinderen uit de leefgemeenschap en hebben daartoe zeven klachtonderdelen geformuleerd. Een aantal klagers zijn, als ouders van de kinderen die zelfstandig klachtgerechtigd zijn, niet-ontvankelijk. De interviews zijn door een deel van de kinderen als belastend en beschadigend ervaren. In geen van de gevallen ging het echter om kinderen die door de klinisch psycholoog zelf zijn gesproken. De klinisch psycholoog draagt in tuchtrechtelijke zin dan ook geen verantwoordelijkheid voor wat er tijdens de interviews van deze kinderen mogelijk is voorgevallen. Het college kan uit de door klagers gestelde omstandigheden (de schijn van) vooringenomenheid of een ontoelaatbare dubbelrol van de klinisch psycholoog ook niet afleiden. De klagers verwijten de klinisch psycholoog daarnaast dat zij zich niet heeft gehouden aan de informatie- en zorgvuldigheidsplicht. Vast staat, dat de door de ouders ingevulde vragenlijsten (de zogeheten CBCL/YSR en TRF) niet bij het onderzoek zijn betrokken. Voor de eind-opdrachtgever (de rechtbank) is hierdoor niet zichtbaar geweest dat de diagnostische interviews hebben plaatsgevonden op een wijze die afwijkt van de werkwijze of professionele standaard die de klinisch psycholoog voor dit type onderzoek doorgaans hanteert. Het college vindt dit (het niet-vermelden) verwijtbaar. Daarnaast staat in de rapportages niet duidelijk vermeld hoe de opdracht van de rechtbank aan de GI (voor zover bij de klinisch psycholoog bekend) en/of van de GI aan de klinisch psycholoog, luidde. Ten slotte is het voor de ouders niet altijd duidelijk geweest wie zij waarop konden aanspreken. Ook op dit punt voldoen de rapportages niet (volledig) aan normen van zorgvuldigheid en informatievoorziening. In zoverre is de klacht gegrond verklaard. De overige klachtonderdelen zijn ongegrond verklaard. In dit geval kan met een waarschuwing worden volstaan, de klinisch psycholoog heeft zich richting de klagers toetsbaar opgesteld en gereflecteerd op haar handelen. Daarnaast heeft zij haar werk moeten doen in coronatijd, onder grote tijdsdruk, als onderdeel van een complexe keten, waarbij diverse veiligheidsmaatregelen golden die maakten dat de kind-interviews gelijktijdig door meerdere interviewers moesten worden afgenomen. De verzoeken van klagers om schadevergoeding, om de overige onderzoekers alsnog te spreken te krijgen en om de rapportages te vernietigen zijn geen verzoeken waaraan het college in deze tuchtzaak tegemoet kan komen. Het verzoek om kostenveroordeling is afgewezen vanwege de zeer gedeeltelijk gegrondverklaring van de klacht. Klacht deels gegrond verklaard. Waarschuwing.  

  • ECLI:NL:TGZRAMS:2024:94 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2023/6365

    Ongegronde klacht tegen een GZ-psycholoog. De GZ-psycholoog heeft de dochter van klager onderzocht in verband met mogelijk misbruik door klager en tezamen met een collega systeemtherapeut een onderzoeksverslag opgesteld. Klager klaagt er onder andere over dat het onderzoeksverslag niet aan de eisen voldoet, dat de dossiervoering onvoldoende is en dat door het onderzoek schade bij zijn dochter is veroorzaakt. Op basis van de stukken en de behandeling ter zitting kan het college niet vaststellen dat de dochter van klager gedurende het onderzoek verkeerd is behandeld en/of dat door het onderzoek onnodige schade is veroorzaakt bij haar. Het college merkt daarbij wel op dat bij de beantwoording van de onderzoeksvragen in het verslag meer aandacht had kunnen worden geschonken aan het tijdsverloop van ruim een jaar tussen het vermeende misbruik en het onderzoek, in combinatie met de jonge leeftijd van de dochter van klager. Dit gebrek aan nuancering is echter niet voldoende om het handelen van de GZ-psycholoog bij de wijze van totstandkoming en/of de inhoud van het onderzoeksverslag tuchtrechtelijk verwijtbaar te achten. Het onderzoeksverslag voldoet in voldoende mate aan de minimale eisen die daaraan gesteld worden. Ook kan het college niet vaststellen dat er sprake is van onvoldoende dossiervoering. De ten tijde van het handelen van toepassing zijnde NIP beroepscode 2015 vermeldt de mogelijkheid van het maken van persoonlijke werkaantekeningen en dat deze niet tot het dossier behoren. Ten slotte heeft de GZ-psycholoog zich terecht beroepen op de artikelen 7:457 lid 1 en lid 3 BW met betrekking tot het niet verstrekken van bepaalde informatie aan klager. Klacht in al haar onderdelen ongegrond verklaard.

  • ECLI:NL:TGZRAMS:2024:95 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2023/6575

    Kennelijk ongegronde klacht tegen een gz-psycholoog. Klaagster is op een intakegesprek geweest bij de gz-psycholoog. Klaagster verwijt de gz-psycholoog dat zij tijdens dit gesprek onrustig werd door de vragen die werden gesteld, dat haar hulpvraag niet is beantwoord en dat zij niet goed is geholpen. Het college ziet in de lezingen van klaagster en de gz-psycholoog terug dat zij het intakegesprek op sommige punten anders hebben ervaren en dat zij andere verwachtingen hadden van het gesprek. Klaagster en de gz-psycholoog hebben beiden een andere herinnering aan de wijze van formuleren van de hulpvraag en aan de inzage van de door klaagster meegebrachte stukken, waardoor het college niet kan vaststellen hoe het gesprek op deze punten precies is verlopen. Het college oordeelt dat de biografische vragen die door de gz-psycholoog zijn gesteld passend zijn in een intakegesprek. In een intakegesprek is het gebruikelijk dat er algemene, oriënterende vragen worden gesteld om de hulpvraag en verwachtingen in beeld te krijgen. Dat klaagster dit als vervelend heeft ervaren, is voor het college invoelbaar, gelet op de onrustige staat waarin zij verkeerde. Dit alles maakt echter niet dat de gz-psycholoog onzorgvuldig heeft gehandeld. Klacht kennelijk ongegrond verklaard.