ECLI:NL:TGZRAMS:2025:173 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2024/7597

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2025:173
Datum uitspraak: 08-07-2025
Datum publicatie: 08-07-2025
Zaaknummer(s): A2024/7597
Onderwerp: Onvoldoende informatie
Beslissingen: Niet-ontvankelijk
Inhoudsindicatie: Klaagster kennelijk niet-ontvankelijk. Klaagster klaagt namens haar moeder (hierna: patiënte) die in behandeling bij de cardioloog is geweest. Na een aantal gesprekken met patiënte en haar familie is aan patiënte en een andere dochter uitgelegd dat er geen medische mogelijkheden meer waren en dat besloten is dat een nieuwe opname niet zinvol was. Klaagster verwijt de cardioloog dat hij de patiënte niet geïnformeerd heeft over de beslissingen betreffende niet behandelen en het no-returnbeleid. Het college is van oordeel dat onvoldoende concrete aanknopingspunten zijn te vinden die aannemelijk maken dat klaagster de wil van patiënte vertegenwoordigt.

A2024/7597
Beslissing van 8 juli 2025

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG AMSTERDAM
Beslissing in raadkamer van 8 juli 2025 op de klacht van:

A,
wonende te B,
klaagster,
gemachtigde: mr. W. van Egmond, werkzaam in Amsterdam,

tegen

C,
cardioloog,
werkzaam te D,
verweerder, hierna ook: de cardioloog,
gemachtigde: mr. D. Benamari, werkzaam te Utrecht.

1. De zaak in het kort
1.1 Klaagster klaagt namens haar moeder, mevrouw E (hierna: patiënte), die in behandeling bij de cardioloog is geweest. De cardioloog was vanaf 18 maart 2024 betrokken bij de behandeling van patiënte als superviserend cardioloog. Na een aantal gesprekken met patiënte en haar familie is op 26 maart 2024 aan patiënte en een andere dochter uitgelegd dat er geen medische mogelijkheden meer waren en dat besloten is dat een nieuwe opname niet zinvol was. Op 29 maart 2024 is patiënte ontslagen naar huis. Op 15 mei 2024 heeft het F aan patiënte meegedeeld dat zij niet wordt opgenomen. Op 31 mei 2024 is patiënte overleden. Klaagster verwijt de cardioloog dat hij de patiënte niet heeft geïnformeerd over zijn beslissing om patiënte niet meer op te nemen. Hierdoor is zij op 15 mei 2024 niet in het F opgenomen.

1.2 Het college komt tot het oordeel dat klaagster kennelijk niet-ontvankelijk is. ‘Kennelijk’ betekent dat het niet nodig is om nog vragen aan de partijen te stellen en dat duidelijk is dat de klacht niet gegrond kan worden verklaard. Hierna vermeldt het college eerst hoe de procedure is verlopen. Daarna licht het college de beslissing toe.

2. De procedure
2.1 Het college heeft de volgende stukken ontvangen:
- het klaagschrift met de bijlagen, ontvangen op 5 september 2024;
- het verweerschrift met de bijlagen;
- de reactie van de gemachtigde van klaagster op het niet-ontvankelijkheidsverweer, ontvangen op 19 november 2024;
- het proces-verbaal van het mondelinge vooronderzoek, gehouden op 7 maart 2025;
- de aanvullende stukken van klaagster, binnengekomen op 13 maart 2025;
- de reactie op de aanvullende stukken per brief van (de gemachtigde van) de cardioloog van 16 april 2025.

2.2 Het college heeft van de cardioloog de beschikking gekregen over medische stukken betreffende patiënte. Daarbij is de voorzitter van het tuchtcollege verzocht in het belang van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de overledene te bepalen dat het kennisnemen van deze stukken niet zou worden toegestaan aan klaagster persoonlijk (op basis van artikel 67 lid 3 Wet BIG). De voorzitter heeft dit verzoek gehonoreerd. In verband daarmee worden in deze uitspraak geen medische details vermeld die niet al uit een andere bron dan uit de voor klaagster kenbare processtukken bekend zijn geworden.

2.3 Het college heeft de klacht in raadkamer behandeld. Dit betekent dat het college de zaak beoordeeld heeft op basis van de stukken, zonder dat de partijen daarbij aanwezig waren.

3. Wat is er gebeurd?
3.1 Patiënte leed aan hypertensie, decompensatio cordis, ernstig diastolisch hartfalen met pulmonale hypertensie en chronische nierinsufficiëntie en was daarvoor in behandeling bij het G waar de cardioloog werkzaam is. Omdat zij de Nederlandse taal niet machtig was, was er bij alle contacten een dochter aanwezig. Haar dochter H was eerste contactpersoon.

3.2 In 2024 is patiënte in de eerste drie maanden drie keer opgenomen geweest, op
10 maart 2024 voor de derde keer. Op 15 maart 2024 werd zij overgebracht naar de hartbewaking (CCU). In de periode van 10 tot en met 17 maart 2024 hebben meerdere familiegesprekken plaatsgevonden met de patiënte en haar dochter(s). Daarin werd toegelicht dat de prognose zeer somber was en de behandelopties beperkt waren. Klaagster was bij die familiegesprekken niet aanwezig.

3.3 Vanaf 18 maart 2024 was de cardioloog als superviserend cardioloog betrokken bij de behandeling. Op 18 maart 2024 heeft een familiegesprek met patiënte en haar dochter(s) plaatsgevonden waarin is uitgelegd dat er geen verdere behandelopties waren en werd een voorstel tot palliatief beleid gedaan; klaagster was daarbij niet aanwezig. Patiënte en familie wilden hiermee wachten. De afspraak werd gemaakt de situatie dagelijks te beoordelen zonder bepaalde behandelingen en geen hernieuwde opname op de hartbewaking te doen.

3.4 Op 26 maart 2024 vond een consult plaats bij het Team Ondersteunde en Palliatieve Zorg (TOPZ) waarna tijdens een familiegesprek werd toegelicht dat er geen verdere medische mogelijkheden meer waren en een nieuwe opname niet zinvol zou zijn. De aanwezige dochter gaf aan dit te begrijpen. Daarna vond een warme overdracht naar de huisarts plaats. Op 29 maart 2024 werd de patiënte ontslagen naar huis. Tijdens een laatste familiegesprek werd besproken en bevestigd dat alles duidelijk was voor patiënte en de familie.

3.5 Op 15 mei 2024 is klaagster met de patiënte op de Spoedhulp van het F geweest. Het F heeft patiënte niet opgenomen en haar naar huis gestuurd.

3.6 Op 31 mei 2024 is patiënte overleden.

4. De klacht en de reactie van de cardioloog
4.1 Klaagster verwijt de cardioloog dat hij de patiënte niet geïnformeerd heeft over de beslissingen betreffende niet behandelen en het no-returnbeleid. Door de beslissingen werd patiënte niet opgenomen in het F op 15 mei 2024.

4.2 De cardioloog heeft het college primair verzocht klaagster niet-ontvankelijk te verklaren en de klacht dus niet inhoudelijk te behandelen. Voor het geval het college de klacht wel inhoudelijk gaat beoordelen, heeft de cardioloog het college verzocht de klacht ongegrond te verklaren.

4.3 Het college gaat hierna verder in op de standpunten van partijen.

5. De overwegingen van het college
Ontvankelijkheid
5.1 De cardioloog heeft primair verzocht klaagster niet-ontvankelijk te verklaren, omdat niet gebleken is dat patiënte wilsonbekwaam was en dat zij bij leven een klacht heeft willen indienen tegen de cardioloog. Ook is niet gebleken dat patiënte heeft ingestemd met het indienen van de klacht danwel een volmacht aan klaagster heeft verstrekt. Daarbij komt dat klaagster niet de eerste contactpersoon was en de zussen en broer van klaagster de klacht kennelijk ook niet ondersteunen. Patiënte werd altijd bijgestaan door de zussen en/of broer van klaagster en klaagster was ook niet aanwezig tijdens de familiegesprekken.

5.2 Klaagster heeft betwist dat zij niet nauw betrokken was bij de ziekenhuisbezoeken en dat patiënte en haar zussen instemden met het medisch beleid. Zij stelt verder dat zij op verzoek en met instemming van patiënte de klacht heeft ingediend. De klacht is in lijn met het feit dat patiënte zich samen met klaagster meldde bij het F voor medische hulp. Dat haar zus eerste contactpersoon was, komt omdat zij zichzelf als zodanig heeft geregistreerd. Dit kon zij doen omdat zij in het G werkte. Het feit dat klaagster een familiegesprek niet heeft bijgewoond zegt niets over haar betrokkenheid bij patiënte.


5.3 Bij de beoordeling van de ontvankelijkheid van klaagster geldt als uitgangspunt dat het recht van een nabestaande om een klacht in te dienen ten aanzien van de behandeling van een overleden familielid is afgeleid van de in het algemeen veronderstelde wil van het overleden familielid. Dit betekent dat van hier belang is of klaagster de veronderstelde wil van patiënte uitdrukt. Het college is van oordeel dat onvoldoende concrete aanknopingspunten zijn te vinden die aannemelijk maken dat klaagster de wil van patiënte vertegenwoordigt. In de eerste plaats omdat een schriftelijke wilsverklaring, een volmacht of een andere rechtsgeldige vertegenwoordiging ontbreekt. Verder is onvoldoende gebleken dat patiënte de wens had om een klacht tegen de cardioloog in te dienen. De door klaagster overgelegde e-mail is daarvoor onvoldoende. Ook is in het medisch dossier uitdrukkelijk genoteerd dat patiënte en de aanwezige familie de beslissingen hebben begrepen en aanvaard. Er is niet gebleken van enige ontevredenheid van patiënte en de overige familieleden over de behandeling en bejegening door de cardioloog.

5.4 Het college zal de klacht daarom niet inhoudelijk bespreken en beslissen dat klaagster niet-ontvankelijk is.

5.5 Ten overvloede merkt het college op dat bij een inhoudelijke behandeling van de klacht deze kennelijk ongegrond zou worden verklaard, omdat uit de medische stukken kan worden opgemaakt dat de cardioloog patiënte en de aanwezige familie weldegelijk heeft geïnformeerd over de beslissing om patiënte niet verder te behandelen en over de no-return afspraak. Deze beslissingen zijn zorgvuldig voorbereid met een consult van TOPZ, met het organiseren van een thuisteam en met een warme overdracht aan de huisarts. Er zijn diverse gesprekken met patiënte en haar familie gevoerd waarvan verslag is gedaan in het medisch dossier. Daaruit kan worden opgemaakt dat de beslissingen in overleg en met instemming en begrip ook van de zijde van patiënte zijn genomen. Tenslotte merkt het college op dat de beslissing van het F om patiënte niet op te nemen de cardioloog niet kan worden aangerekend. Het uitgangspunt is namelijk dat zorgverleners alleen tuchtrechtelijk verantwoordelijk zijn voor hun eigen handelen.

Slotsom
5.6 Uit de overwegingen hiervoor volgt dat klaagster niet-ontvankelijk is in haar klacht.


6. De beslissing
Klaagster is kennelijk niet-ontvankelijk.

Deze beslissing is gegeven op 8 juli 2025 door R.A. Dozy, voorzitter, L.W.M. Creemers, lid-jurist, B.J. Bouma, E.A. Dubois en M. Kruijtzer, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door S. Verdaasdonk, secretaris.