Zoekresultaten 12431-12440 van de 13188 resultaten

  • ECLI:NL:TGZCTG:2010:YG0759 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2009.256

    Klacht tegen anesthesioloog/pijnbestrijder. De arts heeft bij klaagster een discusdenervatie verricht. Klaagster verwijt de arts haar onvoldoende te hebben geïnformeerd, een onjuiste diagnose te hebben gesteld en haar onheus te hebben behandeld door het verdoven en de verrichting met een hand uit te voeren terwijl hij met zijn andere hand een telefoontoestel vasthield en telefoneerde. Het Regionaal Tuchtcollege verklaart de eerste twee klachtonderdelen ongegrond en het derde klachtonderdeel gegrond en berispt de arts. De arts komt van die beslissing in beroep. Hij betwist in beroep primair bij gebrek aan wetenschap de feitelijke vaststelling dat hij tijdens de behandeling heeft getelefoneerd. Subsidiair vindt hij de hem opgelegde maatregel te zwaar. Tegenover de consistente verklaring van klaagster acht het Centraal Tuchtcollege de verklaring van de arts in beroep dat hij zich het gebeuren niet meer herinnert ongeloofwaardig. Het Centraal Tuchtcollege is van oordeel de arts zich volledig had moeten concentreren op zijn medisch handelen. Daarbij past het voeren van een telefoongesprek niet en is ook overigens onbeleefd tegenover de betrokken patiënt. Het beroep wordt verworpen.

  • ECLI:NL:TGZCTG:2010:YG0766 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2010.033

    Klager verwijt GZ-psycholoog dat hij tijdens zijn detentie geen adequate behandeling heeft gekregen. Het Regionaal Tuchtcollege wijst de klacht af en overweegt daartoe dat er geen sprake is van weigering. Het komt voor rekening van klager indien hij van aangeboden hulp geen gebruik wil maken. Klager diende GZ-psycholoog tenminste de gelegenheid te bieden te beoordelen welke hulp klager nodig had. In beroep overweegt het Centraal Tuchtcollege dat de GZ-psycholoog door gebrek aan medewerking van de zijde van klager niet heeft kunnen toekomen aan nadere diagnostiek en behandeling. Het beroep wordt verworpen.

  • ECLI:NL:TGZCTG:2010:YG0760 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2009.294

    De gz-psycholoog heeft in opdracht van de rechter-commissaris in verband met de behandeling van strafzaken een psychologisch onderzoek ingesteld naar de geestvermogens van klaagster en een pro justitia rapportage uitgebracht. De klacht van klaagster houdt in dat de gz-psycholoog zonder dat hij onafhankelijk onderzoek heeft gedaan in zijn rapportage stelt dat klaagster ontoerekeningsvatbaar is en waandenkbeelden heeft. Het RTG Amsterdam wijst de klacht als kennelijk ongegrond af. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klaagster.

  • ECLI:NL:TGZCTG:2010:YG0767 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2010.069

    De psychiater is verbonden aan het NIFP en heeft in opdracht van de rechter-commissaris in verband met de behandeling van strafzaken een psychologisch onderzoek ingesteld naar de geestvermogens van klaagster en een rapportage uitgebracht. De klacht van klaagster houdt in dat de arts onzorgvuldig en onprofessioneel heeft gehandeld bij het verrichten van zijn forensisch psychiatrisch onderzoek. Klaagster stelt in dit verband dat de arts ten onrechte telefonisch contact heeft gehad met de ouders van klaagster en ten onrechte heeft geconcludeerd dat klaagster ontoerekeningsvatbaar was ten tijde van het tenlastegelegde. Het RTG Amsterdam wijst de klacht als kennelijk ongegrond af. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klaagster.

  • ECLI:NL:TGZCTG:2010:YG0761 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2009.298

    Klacht tegen huisarts. Regionaal Tuchtcollege acht verwijt van klager dat de arts een polsbreuk heeft gemist en heeft nagelaten een röntgenfoto te maken gegrond en overweegt daartoe dat het beloop van de klachten en de ongerustheid van klager voor de arts die klager twaalf dagen na ontstaan van het letsel heeft gezien, aanleiding had moeten zijn een eerder gestelde werkdiagnose kneuzing te herzien. Het verwijt dat de arts zich ten opzichte van klager arrogant heeft opgesteld acht het Regionaal Tuchtcollege ongegrond. Voor zover de klacht gegrond is verklaard, is de arts van dat oordeel in beroep gekomen. Het Centraal Tuchtcollege overweegt dat het hier ging om een moeilijk te beoordelen hulpvraag en dat niet is gebleken dat de anamnese en het onderzoek onvolledig zijn geweest. Het Centraal Tuchtcollege vervolgt dat het voorstelbaar is dat de uitkomst van die anamnese en dat onderzoek er niet eenduidig op wezen dat er sprake was van een breuk in plaats van een kneuzing. De arts kon, gelet op haar eigen onderzoek, in redelijkheid uitgaan van de diagnose: kneuzing, welke diagnose ook door de eigen huisarts van klager was gesteld. Het Centraal Tuchtcollege vernietigt de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege voor zover in beroep bestreden en verklaart de klacht alsnog in alle onderdelen ongegrond.

  • ECLI:NL:TGZRZWO:2010:YG0755 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 138/2009

    Klacht tegen een gezondheidszorgpsycholoog. De klacht betreft de minderjarige dochter van klager. Klager en de moeder leven gescheiden. Aangezien de situatie bij moeder thuis onhandelbaar was geworden is de dochter in een crisis/observatiegroep in een groepswoonhuis geplaatst, waar verweerster onderdeel uitmaakte van het team. Omdat de dochter zich niet goed aan de afspraken hield is na enige tijd besloten de plaatsing te beëindigen. De dochter is toen bij haar vriend gaan wonen, waarna beiden een ernstig delict hebben gepleegd. Klager verwijt verweerster dat zij ernstig nalatig is geweest in het bieden van deskundige hulp en begeleiding en dat zij een onaanvaardbaar risico heeft genomen door de dochter op straat te zetten terwijl zij aan de zorg van een jeugdinstelling was toevertrouwd. Klacht ongegrond.

  • ECLI:NL:TGZCTG:2010:YG0762 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2009.302

    Klacht tegen kinderarts, door wie klaagster sub 3 is behandeld wegens anorexia nervosa. Klagers sub 1 en 2 zijn respectievelijk de stiefvader en moeder van klaagster sub 3. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht over de behandeling van klaagster sub 3 afgewezen, deels omdat de arts niet verantwoordelijk was voor het haar verweten handelen, deels omdat de arts niet onzorgvuldig heeft gehandeld en deels bij gebrek aan feitelijke grondslag. De verwijten over de bejegening van klaagster sub 2, over de frustratie van de vrije artsenkeuze en over de suggestie dat klaagster sub 2 leed aan het syndroom van Munchhausen bij proxy zijn eveneens bij gebrek aan feitelijke grondslag verworpen. Het verwijt dat de arts klagers heeft verboden om een second opinion te vragen is afgewezen omdat de lezingen van partijen daarover uiteenlopen en niet valt vast te stellen wie het gelijk aan zijn zijde heeft. Het Regionaal Tuchtcollege heeft ten slotte aannemelijk geacht dat aantekeningen van de arts in het medisch dossier juist zijn en het verwijt dat door de arts geknoeid is met het dossier verworpen. Het Centraal Tuchtcollege heeft in beroep geoordeeld dat door klagers in beroep nieuw geuite klachten buiten het bereik van het beroep vallen en het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege voor het overige onderschreven. Beroep verworpen.

  • ECLI:NL:TGZRGRO:2010:YG0753 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Groningen 09198a

    Uitspraak: 15 december 2010 HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG TE EINDHOVEN heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 4 november 2009 binnengekomen klacht van: A wonende te B klaagster gemachtigde mr. J.L.M. Arets te Landgraaf tegen: C neurochirurg werkzaam te D wonende te E verweerder gemachtigde mr.drs. P.A. de Zeeuw te Amsterdam. 1. Het verloop van de procedure Het college heeft kennisgenomen van: - het klaagschrift en de aanvulling daarop - het verweerschrift - de repliek - de dupliek Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord. De klacht is ter openbare zitting van 3 november 2010 behandeld. Partijen, bijgestaan door hun gemachtigden, waren aanwezig. De standpunten zijn toegelicht. 2. De feiten Het gaat in deze zaak om het volgende: Klaagster is vanwege rugklachten op basis van afwijkingen in de wervelkolom op 26 februari 2009 geopereerd door een orthopedisch chirurg. Omdat de pijnklachten terugkwamen, is een nieuwe operatie door voormelde chirurg overwogen, waarvoor de bijstand van verweerder werd gevraagd. Verweerder heeft klaagster op 9 oktober 2009 gezien en naar aanleiding van het consult aangegeven het niet verstandig te achten klaagster verder te behandelen. 3. Het standpunt van klaagster en de klacht Klaagster verwijt verweerder - kort en zakelijk weergegeven – het navolgende: - verweerder was niet bereid om de tijdens de operatie van 26 februari 2009 gemaakte fouten te herstellen; - verweerder heeft gemaakte afspraken ingetrokken en gegevens uit het dossier verwijderd; - verweerder heeft klaagster bij voormelde orthopedisch chirurg als onbetrouwbaar bestempeld. Klaagster heeft in dat kader nog met name aangevoerd als volgt. Klaagster heeft in het gesprek met verweerder aangegeven dat zij het niet meer uit kon houden van de pijn en dus niet kon wachten met een nieuwe operatie. Verweerder heeft toen gezegd dat hij haar geen 'vertrouwd persoon' vond. Verweerder heeft iedere verdere behandeling geweigerd en wilde de bij de operatie gemaakte fouten niet erkennen. Hij heeft klaagster medegedeeld dat zij maar naar F moest gaan. Klaagster kreeg daardoor weer opnieuw met een wachttijd te maken en heeft tengevolge daarvan 7 maanden veel pijn geleden. Tijdens het gesprek van 9 oktober 2009 heeft het bij verweerder geschort aan inlevingsvermogen. Klaagster had op v rijdag 16 oktober 2009 nog een afspraak staan. Zij is toen bij de poli orthopedie geweest, maar er stond toen niets meer in de computer. Zij kreeg te horen dat er niets meer voor haar gedaan kon worden. Klaagster heeft daarna een verwijskaart voor G gekregen. 4. Het standpunt van verweerder Verweerder heeft klaagster alleen op 9 oktober 2009 gezien en heeft daarvóór geen enkele betrokkenheid gehad bij de behandeling van klaagsters rugklachten. De orthopedisch chirurg heeft verweerder verzocht hem bij een nieuwe ingreep bij te staan, naar aanleiding waarvan klaagster bij verweerder op het spreekuur werd uitgenodigd. Tijdens het consult op 9 oktober 2009 werd verweerder geconfronteerd met een scherp verwijtende klaagster. Zij beklaagde zich over de aan haar verleende zorg en de daarbij gebruikte materialen, waarbij zij ook kenbaar maakte dat zij een advocaat had gesproken. Toen bleek dat klaagster zeer wantrouwend stond en, ondanks pogingen van verweerder het wantrouwen weg te nemen, bleef staan tegenover de zorgverlening, achtte verweerder het juist zich daarvan verder te onthouden. Verweerder heeft dit naar behoren met klaagster gecommuniceerd en met haar verschillende alternatieve behandelingstrajecten besproken, waaronder een second opinion in F. Verweerder koos voor F omdat klaagster in G mogelijk weer met verweerder te maken zou krijgen. Verweerder heeft na dit consult aan de orthopedisch chirurg medegedeeld dat er bij gebrek aan voldoende vertrouwen aan de kant van klaagster geen basis was om de behandeling uit te voeren. Verweerder betwist dat hij enige informatie uit klaagsters dossier zou hebben verwijderd en is ook niet met verwijdering van enige aantekening bekend. 5. De overwegingen van het college Vast staat dat klaagster en verweerder slecht één maal, en wel op 9 oktober 2009, contact hebben gehad en dat verweerder naar aanleiding daarvan heeft aangegeven dat er geen dan wel onvoldoende basis was om de voorziene operatie uit te voeren. Zowel het dossier als de door partijen gegeven toelichting op de gang van zaken en hetgeen besproken zou zijn tijdens voormeld consult geven onvoldoende inzicht in wat zich tijdens het ongeveer drie kwartier durende gesprek heeft afgespeeld. Verweerder heeft de grondslag van het gebrek aan vertrouwen wel aangegeven, maar niet met concrete voorbeelden kunnen adstrueren. Klaagster heeft op haar beurt de lezing van verweerder niet bestreden of nader aangegeven wat er dan wél zou zijn gebeurd. Door het ontbreken van voldoende feitelijke grondslag kan niet worden geconcludeerd dat verweerder niet op goede gronden een behandeling heeft geweigerd. Ook is het college van oordeel dat uit de geringe ter beschikking staande gegevens niet kan worden afgeleid dat verweerder zich in voormeld consult niet dan wel onvoldoende empathisch heeft opgesteld. De klacht dat verweerder gemaakte afspraken zou hebben ingetrokken en gegevens uit klaagsters dossier zou hebben verwijderd, heeft verweerder met klem bestreden en klaagster heeft met betrekking tot deze klacht niet nader geadstrueerd wat de rol van verweerder hierbij zou kunnen zijn geweest, waar er slechts van één consult sprake is geweest. Ter zitting heeft verweerder uitdrukkelijk betwist dat hij naar aanleiding van meergemeld consult de orthopedisch chirurg heeft bericht dat klaagster geen betrouwbaar persoon zou zijn. Hij heeft met klem verzekerd dat hij de orthopedisch chirurg heeft medegedeeld dat er geen vertrouwen aan de zijde van klaagster was, waardoor de basis voor het uitvoeren van een behandeling ontbrak. Klaagster heeft dit niet weersproken en evenmin feiten of omstandigheden aangevoerd ter adstructie van haar standpunt. Hetgeen hiervoor is overwogen leidt er toe dat de klacht in al zijn onderdelen ongegrond wordt verklaard. 6. De beslissing Het college: - verklaart de klacht ongegrond. Aldus beslist door mr. P.G.T. Lindeman-Verhaar, als voorzitter, mr. W.E.M. Duynstee-Bijvoet als lid-jurist, dr. C. van der Heul, M. Bonnet en dr. W.M. Mulleners als leden-beroepsgenoot, mr. R. Sanders als secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 15 december 2010 in aanwezigheid van de secretaris. secretaris voorzitter

  • ECLI:NL:TGZREIN:2010:YG0751 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 1004b

    Uitspraak: 15 december 2010 HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG TE EINDHOVEN heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 13 januari 2010 binnengekomen klacht van: A wonende te B klaagster gemachtigde: dr.mr.ing. J.C. Sneep te Bergen op Zoom tegen: C chirurg werkzaam te D wonende te E verweerder gemachtigde: mr. M.C. Hoorweg-de Boer te Utrecht 1. Het verloop van de procedure Het college heeft kennisgenomen van: - het klaagschrift met de aanvulling daarop - het verweerschrift - medische gegevens ontvangen van gemachtigde van klaagster - verslag van CT-scan ontvangen van gemachtigde van verweerder Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord. De klacht is ter openbare zitting van 3 november 2010 behandeld. Partijen, bijgestaan door hun gemachtigden, waren aanwezig. De standpunten zijn toegelicht, waarbij de gemachtigde van klaagster gebruik heeft gemaakt van een pleitnotitie, welke is overgelegd. 2. De feiten Het gaat in deze zaak om het volgende: De klacht betreft de moeder van klaagster, hierna patiënte te noemen, geboren in 1926 en overleden op 7 november 2006. Op 19 oktober 2006 laat in de avond is patiënte door haar huisarts verwezen naar de spoedeisende eerste hulp (SEH) op verdenking van een acute appendicitis. Aldaar werd de verdenking bevestigd; patiënte werd opgenomen om de volgende ochtend geopereerd te worden. De operatie is uitgevoerd door verweerder, destijds vijfdejaars arts-assistent in opleiding tot chirurg, en een collega, een jongerejaars AIOS, onder supervisie van verweerder met een collega-chirurg, opleider, als supervisor op afstand. Verweerder heeft gekozen voor een laparoscopische verwijdering van de appendix. Bij het in zicht brengen van de appendix zag verweerder een infiltraat met daarin een gangreneuze appendix. Bovendien zag verweerder de aanwezigheid van purulent vocht in de holte van Douglas. Toen het lastig bleek de appendix los te maken, heeft verweerder zijn opleider geconsulteerd. Naar aanleiding daarvan werd de laparoscopische benadering voortgezet. Daarbij brak de appendix in tweeën, waardoor een kleine hoeveelheid faeces in de buikholte terecht kwam. De buikholte en de holte van Douglas zijn gespoeld via het zuig-spoelsysteem van de laparoscoop. Het afgescheurde deel is door verweerder met de naveltrocar verwijderd en de appendixrest is op de klassieke manier verwijderd. Het operatiegebied is tenslotte geïnspecteerd, het instrumentarium is verwijderd en de wondjes zijn gesloten. Postoperatief heeft verweerder gedurende 5 dagen antibiotica voorgeschreven. Op 30 oktober 2006 is patiënte met ontslag gegaan. In de thuissituatie ging het echter niet goed. Op 3 november 2006 is patiënte met spoed opgenomen op de longafdeling op verdenking van pneumonie. op 7 november 2006 is patiënte overleden. Bij de obductie is de diagnose longontsteking bevestigd. 3. Het standpunt van klaagster en de klacht Klaagster verwijt verweerder dat het patiënte aan een goede behandeling heeft ontbroken. In het klaagschrift stelt klaagster dat verweerder is afgeweken van het geplande beleid van de hoofdbehandelaar door in plaats van een wisselsnede operatie uit te voeren, te proberen de appendix laparoscopisch te verwijderen. Onder de gegeven omstandigheden - een infiltraat en een gangreneuze appendix - had dit niet mogen gebeuren. Tijdens de behandeling ter zitting heeft klaagster aangevoerd dat de betrokken artsen in een situatie als de onderhavige extra alert moeten zijn, een zeer zorgvuldige afweging dienen te maken bij diagnostiek en behandeling en dat patiënte niet overgelaten mag worden aan (relatief) onervaren handen. In dat kader wordt tekst uit het artikel ´Appendicitis acuta: een ernstige aandoening bij oudere patiënten´ uit het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde 1995 aangehaald. Klaagster heeft ten aanzien van verweerder aangegeven dat de hiervoor vermelde verwijten aangaande de keuze van een laparoscopische benadering onterecht zijn gebleken. Klaagster blijft evenwel de mening toegedaan dat verweerder zich had moeten afvragen of deze specifieke appendix zijn competentie niet te boven ging. Zij acht het niet aannemelijk dat verweerder veel ervaring had met hoogbejaarde en risicovolle patiënten. Voorafgaande aan de operatie had verweerder nadere beeldvormende diagnostiek kunnen verrichten naar de mogelijkheid van een infiltraat. Als dat toen was vastgesteld, dan was een conservatief beleid de aangewezen weg geweest. 4. Het standpunt van verweerder Verweerder was bevoegd en bekwaam om een appendectomie te verrichten, zowel op laparoscopische wijze als middels een wisselsnede. Verweerder heeft zeer gemotiveerd uiteengezet op grond waarvan voor de laparoscopische benadering is gekozen. Dat de appendix zou breken, lag voor de hand; dat was ook door een meer ervaren chirurg niet te voorkomen geweest. Verweerder heeft bij het onderzoek geen infiltraat gevoeld. De diagnose leek voor de hand te liggen. Dat de appendix is verwijderd blijkt uit het PA­verslag, waarin staat dat beide fragmenten van de appendix zijn ingestuurd. Op 21 oktober 2006 bezocht verweerder patiënte op de verpleegafdeling en informeerde hij haar over de verrichte operatie. Daarna is verweerder niet meer bij de zorgverlening betrokken geweest. 5. De overwegingen van het college Ter zitting heeft klaagster aangegeven dat - gelet op de door verweerder gegeven deugdelijke uitleg - de aanvankelijke verwijten met betrekking tot de operatietechniek onterecht zijn gebleken. De daarop betrekking hebbende klacht is dan ook ongegrond. In dat licht is het naar het oordeel van het college onbegrijpelijk dat klaagster van mening is dat, indien het infiltraat op voorhand was vastgesteld, een conservatief beleid de aangewezen weg was geweest. Met betrekking tot de ter zitting geformuleerde klachten geldt dat het niet aangaat tijdens de behandeling van de bij klaagschrift geformuleerde klacht weer nieuwe klachten op te werpen, te meer niet nu verweerder zich daarop niet - terdege - heeft kunnen voorbereiden. Overigens is het college van oordeel dat verweerder als vijfdejaars arts-assistent in opleiding tot chirurg met een - zoals niet dan wel onvoldoende weersproken vaststaat - ruime ervaring in zowel wisselsnede- als laparoscopische operaties, geschikt en bekwaam was de onderhavige operatie bij patiënte uit te voeren. Voorts merkt het college op dat de strekking van het artikel, waarnaar ter zitting door klaagster is verwezen, een klinische les voor huisartsen inhoudt over de risico’s van een operatie van de appendicitis en niet bedoeld is voor chirurgen. Door verweerder is terecht bezwaar gemaakt tegen het aanhalen van dat artikel, nu hij zich daarop niet heeft kunnen voorbereiden. Het vorenoverwogene leidt ertoe dat de klacht ongegrond wordt verklaard. 6. De beslissing Het college: - verklaart de klacht ongegrond. Aldus beslist door mr. P.G.T. Lindeman-Verhaar, als voorzitter, mr. W.E.M. Duynstee-Bijvoet als lid-jurist, dr. C. van der Heul, M. Bonnet en dr. W.M. Mulleners als leden-beroepsgenoot, mr. R. Sanders als secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 15 december 2010 in aanwezigheid van de secretaris. secretaris voorzitter

  • ECLI:NL:TGZREIN:2010:YG0752 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 1004c

    Uitspraak: 15 december 2010 HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG TE EINDHOVEN heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 13 januari 2010 binnengekomen klacht van: A wonende te B klaagster gemachtigde dr.mr.ing. J.C. Sneep te Bergen op Zoom tegen: C chirurg werkzaam te D wonende te E verweerder gemachtigde mr. M.C. Hoorweg-de Boer te Utrecht 1. Het verloop van de procedure Het college heeft kennisgenomen van: - het klaagschrift met de aanvulling daarop - het verweerschrift - medische gegevens ontvangen van gemachtigde van klaagster - verslag van CT-scan ontvangen van gemachtigde van verweerder Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord. De klacht is ter openbare zitting van 3 november 2010 behandeld. Partijen waren, bijgestaan door hun gemachtigden, aanwezig. De klacht is toegelicht, waarbij de gemachtigde van klaagster gebruik heeft gemaakt van een pleitnotitie, welke is overgelegd. 2. De feiten Het gaat in deze zaak om het volgende: De klacht betreft de moeder van klaagster, hierna patiënte te noemen, geboren in 1926 en overleden op 7 november 2006. Op 19 oktober 2006 laat in de avond is patiënte door haar huisarts verwezen naar de spoedeisende eerste hulp (SEH) op verdenking van een acute appendicitis. Aldaar werd de verdenking bevestigd; patiënte werd opgenomen om de volgende ochtend geopereerd te worden. De operatie is uitgevoerd door een vijfdejaars arts-assistent in opleiding tot chirurg, en een collega, een jongerejaars AIOS, onder diens supervisie met verweerder, opleider, als supervisor op afstand. Voormelde arts-assistent heeft gekozen voor een laparoscopische verwijdering van de appendix. Bij het in zicht brengen van de appendix zag deze een infiltraat met daarin een gangreneuze appendix en voorts de aanwezigheid van purulent vocht in de holte van Douglas. Toen het lastig bleek de appendix los te maken, heeft de arts-assistent verweerder geconsulteerd. Naar aanleiding daarvan werd de laparoscopische benadering voortgezet. Daarbij brak de appendix in tweeën, waardoor een kleine hoeveelheid faeces in de buikholte terecht kwam. De buikholte en de holte van Douglas zijn gespoeld via het zuig-spoelsysteem van de laparoscoop. Het afgescheurde deel is door de arts-assistent met de naveltrocar verwijderd en de appendixrest is op de klassieke manier verwijderd. Het operatiegebied is tenslotte geïnspecteerd, het instrumentarium is verwijderd en de wondjes zijn gesloten. Postoperatief is gedurende 5 dagen antibiotica voorgeschreven. Op 30 oktober 2006 is patiënte met ontslag gegaan. In de thuissituatie ging het echter niet goed. Op 3 november 2006 is patiënte met spoed opgenomen op de longafdeling op verdenking van pneumonie. Op 7 november 2006 is patiënte overleden. Bij de obductie is de diagnose longontsteking bevestigd. 3. Het standpunt van klager en de klacht In het klaagschrift heeft klaagster gesteld dat verweerder wordt verweten dat is afgeweken van het geplande beleid om een wisselsnede-operatie uit te voeren. Als verweerder geconsulteerd is nadat de perforatie was opgetreden, zou hem niets te verwijten zijn. Tijdens de behandeling van voormelde klacht heeft klaagster de klacht uitgebreid door te stellen dat de onderhavige risicovolle operatie ten onrechte aan de arts-assistent is toebedeeld en dat verweerder daarvoor mede verantwoordelijk is. Klaagster acht het aannemelijk dat de ervaring met hoogbejaarden bij de arts-assistent gering was en meent dat een van de opleiders, bijvoorbeeld verweerder, bij de operatie betrokken had moeten zijn. Verweerder liet ook de pre-operatieve fase geheel aan de arts-assistent over en tijdens de operatieve was er supervisie van een te grote afstand vanuit een andere operatiekamer. Het infiltraat werd voorafgaande aan de operatie niet gedetecteerd en dat had wel gemoeten, daar bij een infiltraat een conservatief beleid aangewezen is. 4. Het standpunt van verweerder In casu moest er een appendectomie worden verricht, welke zowel laparoscopisch als via een wisselsnede kon worden uitgevoerd. De keuze daarvan ligt bij de opererende chirurg. De arts-assistent was toentertijd eind vijfdejaars assistent chirurgie in opleiding en daarmee bevoegd tot het onder supervisie op afstand uitvoeren van een appendectomie. Daarbij komt dat de arts-assistent tenminste 54 laparoscopische ingrepen heeft uitgevoerd. Verweerder staat gemotiveerd achter de keuze in dezen een laparoscopische ingreep te verrichten. Verweerder heeft op verzoek van de arts-assistent bij de ingreep geïnspecteerd en kon op grond van wat hij zag tot het advies komen de ingreep laparoscopisch voort te zetten. Verweerder achtte de arts-assistent daartoe ook bekwaam. Verweerder acht het zo goed als zeker dat de perforatie ook bij een appendectomie middels wisselsnede was opgetreden, aangezien het ging om een gangreneuze appendix die verkleefd was. De kans op complicaties is wel gerelateerd aan de leeftijd, niet aan de techniek. Uit het PA verslag blijkt dat de appendix volledig is verwijderd. 5. De overwegingen van het college Ter zitting heeft klaagster aangegeven dat - gelet op de door verweerder gegeven deugdelijke uitleg - de aanvankelijke verwijten met betrekking tot de operatietechniek onterecht zijn gebleken. De daarop betrekking hebbende klacht is dan ook ongegrond. In dat licht is het naar het oordeel van het college onbegrijpelijk dat klaagster van mening is dat, indien het infiltraat op voorhand was vastgesteld, een conservatief beleid de aangewezen weg was geweest. Met betrekking tot de ter zitting geformuleerde klachten geldt dat het niet aangaat tijdens de behandeling van de bij klaagschrift geformuleerde klacht weer nieuwe klachten op te werpen, te meer niet nu verweerder zich daarop niet - terdege - heeft kunnen voorbereiden. Ten overvloede overweegt het college dat klaagster weliswaar heeft aangegeven dat zij het aannemelijk acht dat de ervaring met hoogbejaarden bij de arts-assistent gering was, maar zij niet nader heeft geadstrueerd op grond waarvan die aanname juist zou zijn. Er zijn geen feiten en/of omstandigheden gebleken die de opvatting zouden rechtvaardigen dat de betreffende arts-assistent weliswaar bevoegd, maar niet bekwaam was de onderhavige operatie uit te voeren. Verweerder kan dan ook niet worden verweten dat de operatie aan de arts-assistent is toebedeeld dan wel dat verweerder na de inspectie de arts-assistent de laparoscopische ingreep heeft laten voortzetten. Het vorenoverwogene brengt mede dat de klacht ongegrond wordt verklaard. 6. De beslissing Het college: - verklaart de klacht ongegrond. Aldus beslist door mr. P.G.T. Lindeman-Verhaar, als voorzitter, mr. W.E.M. Duynstee-Bijvoet als lid-jurist, dr. C. van der Heul, M. Bonnet en dr. W.M. Mulleners als leden-beroepsgenoot, mr. R. Sanders als secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 15 december 2010 in aanwezigheid van de secretaris. secretaris voorzitter