ECLI:NL:TGZREIN:2011:YG1421 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 10159
ECLI: | ECLI:NL:TGZREIN:2011:YG1421 |
---|---|
Datum uitspraak: | 10-10-2011 |
Datum publicatie: | 10-10-2011 |
Zaaknummer(s): | 10159 |
Onderwerp: | Schending beroepsgeheim |
Beslissingen: | Ongegrond/afwijzing |
Inhoudsindicatie: | Klager beklaagt zich erover dat verweerder na de beëindiging van de arts-patiëntrelatie buiten zijn medeweten en toestemming een kopie van zijn dossier heeft behouden en openbaar heeft gemaakt door het dossier in het geding te doen brengen in een klachtzaak van zijn zoon tegen verweerder. Ter zitting heeft klager nader gesteld dat verweerder het dossier ook niet naar zijn advocaat had mogen sturen. Ongegrond. |
Uitspraak: 10 oktober 2011
HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
TE EINDHOVEN
heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 12 oktober 2010 binnengekomen klacht van:
A
wonende te B
klager
tegen:
C
apotheekhoudend huisarts
werkzaam te B
wonende te D
verweerder
gemachtigde mr. E.J.C. de Jong te Utrecht
1. Het verloop van de procedure
Het college heeft kennisgenomen van:
- het klaagschrift en de aanvullingen daarop
- het verweerschrift
- de repliek
- de dupliek.
Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.
De klacht is ter openbare zitting van 31 augustus 2011 behandeld. Partijen waren aanwezig, verweerder bijgestaan door zijn gemachtigde.
2. De feiten
Het gaat in deze zaak om het volgende:
Verweerder is de huisarts geweest van klager, totdat in juni 2008 de relatie met verweerder werd beëindigd en klager verweerder verzocht zijn dossier aan zijn opvolgend huisarts te sturen, hetgeen ook is gebeurd. Verweerder was ook de huisarts van de zoon van klager. In het verleden (op 13 november 2008) heeft de zoon van klager een klacht bij dit college tegen verweerder ingediend. In deze (ook in hoger beroep afgewezen) klachtprocedure trad klager op als gemachtigde van zijn zoon. Klager is ter zake van bedreiging tegen verweerder door de rechtbank veroordeeld en in hoger beroep heeft het hof op 25 november 2009 klager veroordeeld tot een gevangenisstraf van 260 dagen, waarvan 155 dagen voorwaardelijk. Er loopt tegen deze uitspraak nog een cassatieberoep.
Verweerder heeft bij het beëindigen van de arts-patiëntrelatie een kopie van het dossier van klager behouden, zonder daarvan aan klager mededeling te doen. Tijdens de klachtprocedure van de zoon van klager heeft verweerder het dossier van klager naar zijn toenmalige advocaat gezonden, die het dossier vervolgens als bijlage bij een brief aan het college van 19 augustus 2009 in het geding heeft gebracht.
3. Het standpunt van klager en de klacht
Klager beklaagt zich erover dat verweerder na de beëindiging van de arts-patiëntrelatie buiten zijn medeweten en toestemming een kopie van zijn dossier heeft behouden en openbaar heeft gemaakt door het dossier in het geding te doen brengen in een klachtzaak van zijn zoon tegen verweerder. Ter zitting heeft klager nader gesteld dat verweerder het dossier ook niet naar zijn advocaat had mogen sturen.
4. Het standpunt van verweerder
Verweerder heeft het dossier van klager naar zijn advocaat gezonden, omdat klager in de klachtzaak van zijn zoon ook zelf bij repliek over het handelen van verweerder jegens hem, klager, klaagde. Ter zitting heeft de advocaat betoogd dat besloten is niets met dit dossier te doen; het dossier is echter ten onrechte door de toenmalige advocaat overgelegd, geheel buiten verweerder om.
Verweerder had een wettelijke bewaarplicht. Hij heeft een kopie van het dossier moeten behouden. Bovendien heeft hij het behouden om zich zo nodig tegen klachten van klager te kunnen verdedigen. Verweerder voelde zich ernstig bedreigd; de bedreiging is ook geobjectiveerd door de uitspraken van de rechtbank en het hof
5. De overwegingen van het college
Eerst ter zitting heeft verweerder doen stellen dat het dossier van klager geheel buiten verweerder om door de toenmalige advocaat van verweerder kennelijk bij vergissing in het geding is gebracht.
Het college acht het aannemelijk dat dit inderdaad zo is gegaan, omdat in de aanbiedingsbrief wel melding wordt gemaakt van een aantal bijgevoegde stukken, maar het dossier van klager daarbij niet wordt genoemd. Het moet er daarom voor gehouden worden dat inderdaad het dossier abusievelijk en ten onrechte zonder opdracht daartoe van verweerder door zijn (toenmalige) advocaat in het geding is gebracht. Een dergelijke fout kan verweerder niet tuchtrechtelijk worden verweten. Klager heeft daarop ter zitting nader gesteld dat verweerder de ten onrechte door hem bewaarde kopie van het dossier niet naar zijn advocaat had mogen zenden.
Het college zal, voor zover sprake is van wijziging van de klacht, deze wijziging toelaten, nu het verweer waaruit de wijziging van de klacht voortvloeit eerst ter zitting is gevoerd.
Het college overweegt in de eerste plaats dat het in beginsel niet is toegestaan om buiten medeweten van de patiënt een kopie van het dossier te behouden, nadat de betrokken patiënt is overgedragen aan een andere arts. Verweerder beroept zich ten onrechte op zijn bewaarplicht, die immers was overgegaan op de hem opvolgend arts.
Verweerder kan zich echter wel beroepen op het verdedigingsbeginsel. In de klachtzaak van de zoon van klager had klager zich immers ook beklaagd over het medisch handelen van verweerder jegens klager zelf, zodat verweerder er ernstig rekening mee moest houden dat klager tegen hem een klacht zou indienen en hij dientengevolge het dossier te zijner verdediging nodig zou kunnen hebben.
Verweerder had in beginsel aan klager moeten melden dat hij op grond van het verdedigingsbeginsel een kopie van het dossier had behouden, maar gelet op de ernstige bedreiging waaraan verweerder blootstond, kan hem dit niet worden verweten.
Tot slot kan verweerder niet worden verweten dat hij het dossier van klager naar zijn toenmalige advocaat heeft gezonden. Nu klager, zoals gezegd, ook over het medisch handelen van verweerder jegens hemzelf had geklaagd, kan het opsturen van het dossier van klager naar de advocaat van verweerder als een redelijke handeling ten behoeve van zijn
verdediging worden aangemerkt.
Het college concludeert dat alle klachten ongegrond zijn.
6. De beslissing
Het college:
- wijst de klachten af.
Aldus beslist door mr. H.P.H. van Griensven als voorzitter, G.B.W.M. Wensing en
dr. P.H.M.T. Olde Kalter als leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van mr. M. van der Hart als secretaris en in het openbaar uitgesproken op 10 oktober 2011 in aanwezigheid van de secretaris.