ECLI:NL:TGZREIN:2011:YG1422 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 1137
ECLI: | ECLI:NL:TGZREIN:2011:YG1422 |
---|---|
Datum uitspraak: | 10-10-2011 |
Datum publicatie: | 10-10-2011 |
Zaaknummer(s): | 1137 |
Onderwerp: | Overige klachten |
Beslissingen: | Gegrond, berisping |
Inhoudsindicatie: | Klager verwijt de huisarts dat hij het medisch dossier van klager niet, althans niet tijdig en niet volledig heeft afgegeven, en dat de huisarts niet, althans niet tijdig heeft gereageerd op zijn verzoek om daarna zijn dossier te vernietigen. Klager verwijt verweerder tevens dat hij de behandelrelatie heeft beëindigd en dat hij niet heeft gereageerd op de brieven van klager. Berisping. |
Uitspraak: 10 oktober 2011
HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
TE EINDHOVEN
heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 25 februari 2011 binnengekomen klacht van:
A
wonende te B
klager
tegen:
C
huisarts
werkzaam te B
wonende te D
verweerder
gemachtigde mr. E.P. Haverkate te Utrecht
1. Het verloop van de procedure
Het college heeft kennisgenomen van:
- het klaagschrift en de aanvullingen daarop
- het verweerschrift en de aanvulling daarop
- een brief 11 augustus 2011 met bijlagen, ontvangen van klager.
Na ontvangst van het verweerschrift heeft de secretaris de zaak naar een openbare zitting van het college verwezen.
Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.
De klacht is ter openbare zitting van 31 augustus 2011 behandeld. Partijen waren aanwezig, verweerder bijgestaan door zijn gemachtigde. Ter zitting hebben partijen, met elkaars instemming, op verzoek van het college nog het volgende overgelegd:
- een brief d.d. 7 oktober 2010 van klager aan verweerder
- een brief d.d. 13 oktober 201 van klager aan verweerder
- een e-mail d.d. 18 april 2011 aan verweerder.
2. De feiten
Het gaat in deze zaak om het volgende:
Op 7 oktober 2010 heeft klager verweerder schriftelijk verzocht om vernietiging van zijn medisch dossier en daarbij tevens verzocht om geen gegevens meer te verstrekken aan derden.
Op 13 oktober 2010 heeft klager verweerder nogmaals een brief gestuurd met de mededeling dat hij in zijn eerste brief was vergeten om zijn medische gegevens “vanaf 3 oktober 2008 (zes jaar voorafgaand)” op te vragen. Klager heeft verweerder daarbij nogmaals verzocht om zijn dossier te vernietigen en geen gegevens meer aan derden kenbaar te maken.
In beide brieven heeft klager verweerder verzocht binnen twee weken te reageren.
Toen klager op 22 oktober 2010 bij verweerder op consult kwam wegens ziekte heeft verweerder hem aangesproken op de inhoud van zijn brieven. Klager heeft in dat gesprek naar voren gebracht dat hij vanwege zijn beperkingen, zonder zijn begeleider, daarover eigenlijk niet wilde spreken. Verweerder heeft in dat gesprek wel, in strijd met de waarheid, tegen klager gezegd dat het dossier was vernietigd en dit ook in het dossier aangetekend. Het dossier was op dat moment echter slechts afgesloten wat betekent dat de gegevens nog wel toegankelijk waren voor verweerder, maar niet meer voor derden. De assistente van verweerder heeft op 22 oktober aan klager een envelop met het dossier gegeven. In het dossier wordt vermeld: “dossier tot 2003 meegegeven. Dhr wil schriftelijk bewijs dat dossier is vernietigd.” Na thuiskomst heeft klager met zijn begeleider het dossier bekeken. Omdat het dossier niet volledig was, de gegevens uit 2003 ontbraken, heeft klager naar de praktijk gebeld. De assistente heeft klager gezegd dat hij het hele dossier had ontvangen en heeft het gesprek beëindigd. In het dossier is hierover aangetekend: “heeft van HA tot 2003 dossier gekregen, niks over 2003?”. Vervolgens is niets meer gedaan met dit telefoontje van klager.
Op 1 november 2010 heeft klager weer naar de praktijk gebeld omdat het dossier niet compleet was en hij nog steeds geen schriftelijke bevestiging van de vernietiging van zijn dossier had ontvangen. De assistente heeft klager geadviseerd een afspraak te maken en heeft, toen klager boos werd, de verbinding verbroken. Klager heeft over dit telefoongesprek een klacht ingediend bij verweerder, waarop hij nooit een reactie heeft ontvangen.
Op 1 november 2010 heeft klager weer een brief naar verweerder gestuurd met het verzoek alsnog binnen een week op zijn verzoek te reageren met de mededeling dat klager juridische stappen zou ondernemen als hij geen reactie zou ontvangen. Uit deze brief begreep verweerder dat klager zijn dossier wilde hebben vanaf 2003.
Op 15 november 2010 heeft verweerder in een gesprek met klager verzocht een andere huisarts te zoeken omdat naar zijn mening het vertrouwen was ondermijnd door de “dreigbrief” van 1 november. Die dag heeft verweerder klager nog de map met specialistenbrieven meegegeven.
Het dossier is op 12 april 2011 vernietigd, inbegrepen het gedeelte dat klager nog wenste te ontvangen.
3. Het standpunt van klager en de klacht
1) Klager verwijt verweerder dat hij het medisch dossier van klager van 2002 tot en met 2008 niet, althans niet tijdig en niet volledig heeft afgegeven.
2) Klager verwijt verweerder tevens dat hij niet, althans niet tijdig heeft gereageerd op zijn verzoek om daarna zijn dossier, zowel het papieren als het elektronische gedeelte, te vernietigen. Op 22 oktober heeft verweerder tijdens een gesprek met klager gezegd dat het dossier was vernietigd. Ter zitting is gebleken dat dit onwaar was. Klager heeft nooit een bewijs van de vernietiging van zijn dossier ontvangen van verweerder.
3) Klager verwijt verweerder dat hij op 15 november de behandelrelatie heeft beëindigd, waarbij verweerder heeft gezegd: “zoek maar een andere huisarts, ik hoef jou niet meer te zien”. Ook bij die gelegenheid heeft klager aan verweerder aangegeven dat hij nog niet beschikte over zijn dossier van 2002 en 2003.
4) Klager verwijt verweerder ten slotte dat hij niet heeft gereageerd op de brieven van klager. Verweerder heeft klager aangesproken op zijn verzoek toen hij bij hem op het spreekuur kwam vanwege ziekte. Omdat klager toen zonder zijn begeleider kwam, wilde hij het niet over zijn verzoek hebben. Klager wilde een schriftelijke reactie. Voor klager is dat belangrijk vanwege de beperkingen die hij heeft, te weten zijn geheugenproblemen en zijn IQ van 70. Verweerder moet met deze problemen bekend zijn uit het medisch dossier van klager. Omdat verweerder niet reageerde, heeft klager in zijn laatste brief geschreven juridische stappen te zullen ondernemen indien verweerder wederom niet zou reageren. Klager vindt dat hij verweerder niet heeft bedreigd.
4. Het standpunt van verweerder
Nadat verweerder van klager het verzoek had ontvangen om vernietiging van zijn dossier, heeft verweerder klager uitgenodigd voor een gesprek op 22 oktober om de reden van het verzoek te bespreken. Verweerder heeft klager aan het einde van dit gesprek medegedeeld dat klager in principe recht had op vernietiging. Voor het verzoek om het dossier heeft verweerder klager verwezen naar de assistente. De assistente draait dan namelijk het dossier uit. Aan klager is toen zijn dossier vanaf 2003 meegegeven. Kennelijk is er sprake geweest van een misverstand over de data. Verweerder wist dat klager ‘apart’ was, maar zijn beperkingen waren hem niet bekend uit het medisch dossier.
Vervolgens is er enige tijd verstreken. Voor verweerder was dit de eerste keer dat hij een verzoek tot vernietiging van een dossier kreeg en hij wilde zich daarom goed laten informeren. Na de brief van klager van 1 november 2010, waarin klager dreigde met juridische stappen, heeft verweerder het elektronisch patiëntendossier laten vernietigen. De verzoeken van klager waren daarmee gehonoreerd, wellicht iets later dan strikt noodzakelijk was hetgeen verweerder betreurt.
Naar aanleiding van het telefoongesprek van 1 november 2010 waarin klager zeer boos en onbeschoft was tegen de assistente omdat hij nog geen schriftelijke bevestiging had ontvangen en de brief van diezelfde datum, heeft verweerder klager uitgenodigd voor een gesprek op 15 november 2010. Verweerder heeft klager aangegeven dat een goede arts-patiëntrelatie is gebaseerd op vertrouwen en dat dit vertrouwen door de dreigende houding van klager werd ondermijnd. Verweerder heeft klager medegedeeld dat het beter was dat hij een andere huisarts zou zoeken. Verweerder is in dat gesprek niet boos geworden en heeft niet gezegd ‘zoek maar een andere huisarts, ik hoef jou niet meer te zien’. Verweerder heeft juist gezegd dat hij de huisarts van klager zou blijven totdat hij een andere huisarts had gevonden. Op die dag heeft verweerder klager de map met specialistenbrieven meegegeven. Verweerder kan zich niet herinneren of klager toen heeft aangegeven dat het gedeelte van zijn dossier uit 2002 en 2003 ontbraken.
Ter zitting heeft verweerder aangegeven dat het elektronische dossier ook op 15 november 2010 nog niet was vernietigd, maar slechts voor derden ontoegankelijk was gemaakt. Verweerder heeft tevens aangegeven dat het dossier pas op 12 april 2011 is vernietigd.
5. De overwegingen van het college
De klachtonderdelen 1) en 2) lenen zich voor een gezamenlijke behandeling.
Op 22 oktober heeft verweerder klager naar de assistente verwezen voor een uitdraai van zijn medisch dossier en heeft klager zijn dossier vanaf 2008 “tot 2003” ontvangen. Ondanks dat dit uit het schriftelijke verzoek van 13 oktober wellicht niet meteen duidelijk was, is het voor verweerder duidelijk geworden uit de verschillende contacten die daarna zijn geweest (zoals het telefoongesprek van klager met de assistente op 22 oktober en 1 november, zoals aangetekend in het dossier, maar in ieder geval, naar verweerder ter zitting heeft erkend, uit de brief van 1 november) dat klager ook wilde beschikken over eerdere gegevens, in ieder geval uit 2003, en dat hij deze nog niet had ontvangen. Verweerder heeft meermalen de gelegenheid gehad om deze gegevens alsnog aan klager toe te sturen, maar heeft dit verzuimd. Vast staat dat verweerder in plaats van te voldoen aan het verzoek van klager om toezending van het ontbrekende deel van het dossier van klager, in strijd met de waarheid tegen klager heeft gezegd en in zijn dossier heeft aangetekend dat zijn dossier al was vernietigd en dat hij, terwijl hij er van op de hoogte was dat klager nog gegevens miste, het dossier alsnog heeft laten vernietigen.
Het college is tevens van oordeel dat verweerder te lang heeft gewacht met het (laten) vernietigen van het dossier en nimmer aan het verzoek van klager heeft voldaan om hem een schriftelijke bevestiging van de vernietiging, die verweerder eerst ter zitting op verzoek van het college heeft gegeven, toe te zenden.
Deze klachtonderdelen zijn gegrond.
Ad 3)
Uitgangspunt is dat de hulpverlener behoudens gewichtige redenen de behandelingsovereenkomst niet kan opzeggen (artikel 7: 460 Burgerlijk Wetboek). Het (zwaarwegende) belang van de gezondheid van de patiënt laat niet toe dat de behandelingsovereenkomst zonder meer kan worden opgezegd en de hulpverlening kan worden gestaakt. Als de hulpverlener met vermelding van redenen besluit de overeenkomst op te zeggen (waarvan een schriftelijke bevestiging aan de patiënt), dient hij daarbij een redelijke termijn in acht te nemen en de noodzakelijke hulp voort te zetten of te zorgen voor hulp door een andere hulpverlener, totdat de patiënt een nieuwe hulpverlener heeft gevonden.
In de richtlijn V.06 van het KNMG zijn nadere voorwaarden gesteld aan het beëindigen van een behandelrelatie. Bij ernstige meningsverschillen over het gedrag van de patiënt, zoals uiterst onheus of agressief gedrag van de patiënt tegenover de hulpverlener, zijn assistent(en) of anderen, of over de wijze waarop de patiënt de behandelingsovereenkomst naleeft, is het van belang dat de hulpverlener herhaaldelijk heeft aangedrongen op verandering. De hulpverlener maakt daarover schriftelijke afspraken en een aantekening in het dossier. De hulpverlener waarschuwt de patiënt dat als het gedrag niet verandert of de plichten niet worden nageleefd, de behandelingsovereenkomst wordt beëindigd. Een eenmalige onheuse uitlating van de patiënt is onvoldoende reden voor beëindiging door de hulpverlener.
Het college is van oordeel dat verweerder ten onrechte de behandelrelatie met klager heeft opgezegd. Het aankondigen van juridische stappen door klager in zijn tweede herinneringsbrief kan in alle redelijkheid niet als een bedreiging worden gezien, mede gelet op het herhaaldelijk nalaten van verweerder. Daarnaast is klager slechts één keer boos geworden omdat hij op 1 november nog steeds zijn complete dossier niet had ontvangen en evenmin een bevestiging van de vernietiging van zijn dossier. Er waren objectief gezien geen gewichtige reden om de behandelrelatie op te zeggen.
Voorts heeft verweerder niet voldaan aan de in de richtlijn neergelegde zorgvuldigheidseisen.
Ook dit klachtonderdeel is gegrond.
Overigens is niet komen vast te staan dat verweerder bij de opzegging heeft gezegd dat hij klager niet meer hoefde te zien. Wel heeft verweerder ter zitting erkend dat hij klager geen keuze heeft gelaten.
Ad 4)
Ook dit klachtonderdeel is gegrond.
Vast staat dat verweerder heeft nagelaten schriftelijk te reageren op de brieven van klager betreffende het verzoek om zijn dossier en de vernietiging daarvan en bovendien op geen enkele wijze heeft gereageerd op de door klager op 1 november bij verweerder ingediende klacht over de assistente. Verweerder heeft pas op het moment dat klager bij hem kwam wegens ziekte mondeling op de brieven gereageerd terwijl klager, vanwege zijn beperkingen, zonder begeleider geen gesprek daarover wenste.
Op grond van het voorgaande verklaart het college alle klachtonderdelen gegrond.
Bij het bepalen van de op te leggen maatregel laat het college meewegen dat verweerder meermalen en langdurig jegens klager is tekortgeschoten en ter zitting geen inzicht heeft getoond in zijn handelen.
6. De beslissing
Het college:
- verklaart alle klachtonderdelen gegrond zoals hiervoor overwogen;
- legt verweerder daarvoor de maatregel van berisping op;
- bepaalt dat de beslissing, zodra zij onherroepelijk is geworden, zal worden gepubliceerd in de Staatscourant en ter publicatie zal worden aangeboden aan de tijdschriften “Medisch Contact” en het “Tijdschrift voor Gezondheidsrecht” .
Aldus beslist door mr. H.P.H. van Griensven als voorzitter, G.B.W.M. Wensing en
dr. P.H.M.T. Olde Kalter als leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van mr. M. van der Hart als secretaris en in het openbaar uitgesproken op 10 oktober 2011 in aanwezigheid van de secretaris.