Zoekresultaten 51-60 van de 555 resultaten

  • ECLI:NL:TADRSHE:2024:182 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 24-774/DB/OB

    Voorzittersbeslissing. Klacht over de eigen advocaat over de kwaliteit van de dienstverlening. Klaagster verwijt verweerster dat zij heeft geweigerd de hele alimentatie en het bedrag uit hoofde van het convenant te innen en klaagsters (overige) schade te verhalen op de man. Verweerster heeft de klacht uitdrukkelijk weersproken en heeft de inhoud en het verloop van de door haar verleende rechtsbijstand gemotiveerd toegelicht. Verweersters rechtsbijstand richtte zich aanvankelijk op de wijziging van het convenant. Uit de overgelegde stukken blijkt dat verweerster de aanpak van de zaak met klaagster heeft besproken en dat klaagster met die aanpak akkoord is gegaan. Indien klaagster zich niet kon vinden in de aanpak, lag het op haar weg om zich tot een andere advocaat te wenden, hetgeen zij ook heeft gedaan. Dat verweerster vanwege de ontstane vertrouwensbreuk haar werkzaamheden heeft moeten neerleggen en de zaak niet tot een afronding heeft kunnen brengen, kan haar in de gegeven omstandigheden niet tuchtrechtelijk worden verweten. Tegenover het verweer van verweerster heeft klaagster de klacht onvoldoende onderbouwd, terwijl in de overgelegde stukken ook geen aanknopingspunten kunnen worden gevonden voor de juistheid van klaagsters verwijt dat verweerster klaagster in de kou heeft laten staan. Naar het oordeel van de voorzitter getuigt de bijstand zoals geschetst, niet van een kwaliteit van dienstverlening die onder de maat blijft van wat van een behoorlijk handelend advocaat mag worden verwacht. De klacht is kennelijk ongegrond.

  • ECLI:NL:TADRSHE:2024:176 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 24-420/DB/LI

    Raadsbeslissing. Klacht tegen advocaat van de wederpartij in een familiezaak. Op verweerder rustte niet de verplichting om een afschrift aan klager toe te sturen. Verweerder mocht erop vertrouwen dat de rechtbank een afschrift van het verzoekschrift per aangetekende post aan klager zou toesturen en dit is ook gebeurd. Omdat verweerder erop mocht vertrouwen dat de rechtbank een afschrift van het verzoekschrift aan klager had gestuurd, rustte op verweerder evenmin de verplichting om mr. D op de hoogte te stellen van het feit dat hij een verzoekschrift voorlopige voorzieningen had ingediend, ook niet toen zij hem bij e-mail van 9 januari 2024 liet weten dat klager aan haar de opdracht had verstrekt om een verzoekschrift voorlopige voorzieningen in te dienen. Beide partijen kunnen immers zelfstandig een verzoek tot het treffen van voorlopige voorzieningen indienen. Dat klager door toedoen van verweerder extra kosten heeft moeten maken is naar het oordeel van de raad dan ook niet gebleken. Ook het verwijt dat verweerder niet (voldoende) de-escalerend heeft gewerkt, onder meer door (grove) beschuldigingen niet onderbouwd in een processtuk op te nemen, is ongegrond. Verweerder heeft naar het oordeel van de raad toereikend aangevoerd dat het in het kader van de in het geding te maken belangenafweging in het belang van zijn cliënte was om toe te lichten dat en waarom zij en de dochter in een veilige opvang verbleven. Klacht in alle onderdelen ongegrond.

  • ECLI:NL:TGZRAMS:2024:274 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2023/6719

    Ongegronde klacht tegen een arts. De 95-jarige moeder van klagers (hierna: patiënte) is thuis ten val gekomen waardoor haar rechterheup is gebroken. Klaagster is de wettelijk vertegenwoordiger van patiënte. Klagers verwijten de arts dat zij ondanks hun duidelijke en herhaaldelijk uitgesproken wens, heeft afgezien van een operatie bij de patiënte en zich beperkt heeft tot pijnbestrijding. Het college overweegt dat een hulpverlener in beginsel de wens van de wettelijk vertegenwoordiger van de patiënt volgt, tenzij die wens niet verenigbaar is met de zorg van een goed hulpverlener. Het college is van oordeel dat de arts heeft kunnen besluiten tot de zorg waarvoor zij (in samenspraak met het team) heeft gekozen. Door de arts is in aanmerking genomen de leeftijd en conditie (zowel fysiek als mentaal) van de patiënt, de medische voorgeschiedenis, de breuk, en een mogelijke operatieve ingreep inclusief de risico’s die samenhangen met een operatie. De arts heeft de verschillende opties overwogen (en op een later moment zo nodig heroverwogen) en kon op goede gronden besluiten tot de gekozen behandeling. Deze beslissing vond ook steun in de adviezen vanuit onder meer de afdelingen geriatrie en anesthesie. De arts heeft voorts juridisch advies ingewonnen en overlegd met het bestuur van het ziekenhuis. Klacht ongegrond.Kenmerk: onjuiste behandeling / verkeerde diagnose

  • ECLI:NL:TGDKG:2024:147 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/ 754961 / DW RK 24/277 MdV/SM

    Beslissing op verzet. Geen gronden aangevoerd tegen de beslissing van de voorzitter. Het verzet tegen de beslissing van de voorzitter wordt ongegrond verklaart.

  • ECLI:NL:TGZRAMS:2024:275 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam herstelbeslissing van A2024/7193

    Herstelbeslissing van de beslissing ECLI:NL:TGZRAMS:2024:262

  • ECLI:NL:TGDKG:2024:148 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/754827 / DW RK 24/273 MdV/SM

    Beslissing op verzet. Het beslag is zonder toestemming van de opdrachtgever opgeheven én anders dan is te herleiden uit de Gerechtsdeurwaardersverordening is de klacht behandeld door dezelfde persoon tegen wie een klacht is gericht. Hoewel niet ondenkbaar is dat de situatie bestaat dat een (medewerker van) beklaagde zijn eigen klacht moet behandelen, omdat het (fysiek of feitelijk) niet anders kan, maar niet is gesteld dat die situatie zich hier voordeed. Het verzet dient gedeeltelijk gegrond te worden verklaard. De beslissing van de voorzitter kan niet in stand blijven en dient te worden vernietigd. Maatregel: berisping.

  • ECLI:NL:TADRSHE:2024:172 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 24-922/DB/OB/D

    Raadsbeslissing op verzoek ex artikel 60ab Advocatenwet. De deken heeft gesteld dat jegens verweerder een ernstig vermoeden is gerezen van een handelen of nalaten waardoor enig door artikel 46 beschermd belang ernstig is geschaad of dreigt te worden geschaad en dat er sprake is van een situatie die om direct ingrijpen Verweerder heeft namelijk, aldus de deken, (1) in strijd gehandeld met gedragsregel 18 lid 2, (2) langdurig en ondanks herhaalde verzoeken van mevrouw PC geweigerd om de onverschuldigd betaalde bedragen aan mevrouw P-C terug te betalen en (3) opzettelijk onwaarheid gesproken over de door hem verzonden declaraties, declaraties gefalsificeerd, deze gefalsificeerde declaraties overgelegd in de klachtprocedure teneinde de betrokkenen in de klachtprocedure tegen mevrouw P-C te misleiden en tegen mevrouw P-C een valse aangifte gedaan. Ter zake de gronden 1 en 2 oordeelt de raad dat voldoende is gebleken van een ernstig vermoeden dat verweerder gedragsregel 18 lid 2 en de kernwaarde (financiële) integriteit heeft geschonden en daarmee van een ernstig vermoeden dat sprake is van een handelen of nalaten waardoor enig door artikel 46 Advocatenwet beschermd belang ernstig is geschaad of dreigt te worden geschaad. Het handelen dat verweerder in de gronden 1 en 2 wordt verweten is naar het oordeel van de raad echter niet zodanig ernstig dat onmiddellijk ingrijpen op grond van artikel 60ab Advocatenwet noodzakelijk is. Ter zake grond 3 oordeelt de raad dat uit de aan de raad overgelegde stukken en het ter zitting verhandelde onvoldoende blijkt dat sprake is van een ernstig vermoeden van een handelen door verweerder waardoor enig door artikel 46 beschermd belang ernstig is geschaad of dreigt te worden geschaad. Afwijzing verzoek.

  • ECLI:NL:TGZRAMS:2024:276 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2023/6721

    Ongegronde klacht tegen een orthopedisch chirurg. De 95-jarige moeder van klagers (hierna: patiënte) is thuis ten val gekomen waardoor haar rechterheup is gebroken. Klaagster is de wettelijk vertegenwoordiger van patiënte. Klagers verwijten de orthopedisch chirurg dat hij ondanks hun duidelijke en herhaaldelijk uitgesproken wens, heeft afgezien van een operatie bij de patiënte en zich beperkt heeft tot pijnbestrijding. Het college overweegt dat een hulpverlener in beginsel de wens van de wettelijk vertegenwoordiger van de patiënt volgt, tenzij die wens niet verenigbaar is met de zorg van een goed hulpverlener. Het college is van oordeel dat de orthopedisch chirurg heeft kunnen besluiten tot de zorg waarvoor hij (in samenspraak met het team) heeft gekozen. Door de orthopedisch chirurg is in aanmerking genomen de leeftijd en conditie (zowel fysiek als mentaal) van de patiënt, de medische voorgeschiedenis, de breuk, en een mogelijke operatieve ingreep inclusief de risico’s die samenhangen met een operatie. De orthopedisch chirurg heeft de verschillende opties overwogen (en op een later moment zo nodig heroverwogen) en kon op goede gronden besluiten tot de gekozen behandeling. Deze beslissing vond ook steun in de adviezen vanuit onder meer de afdelingen geriatrie en anesthesie. De orthopedisch chirurg heeft voorts juridisch advies ingewonnen en overlegd met het bestuur van het ziekenhuis. Klacht ongegrond.Kenmerk: onjuiste behandeling / verkeerde diagnose

  • ECLI:NL:TADRSHE:2024:173 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 24-583/DB/ZWB

    Raadsbeslissing. Klacht over de eigen advocaat. Verweerder heeft niet alleen onvoldoende voortvarendheid betracht bij de indiening van de toevoegingsaanvraag, maar ook onvoldoende zorgvuldigheid, doordat hij niet, zoals afgesproken, een LAT heeft aangevraagd, maar een reguliere toevoeging. Verweerder heeft niet gedaan wat hij met klaagster had afgesproken dat betaamt een behoorlijk handelend advocaat niet. De raad stelt vast dat verweerder weliswaar op 26 oktober 2023 op klaagsters vraag van 18 oktober 2023 over de toevoeging heeft gereageerd, maar dat uit de overgelegde stukken niet is gebleken van enige concrete inhoudelijke actie van verweerder in klaagsters dossier na de intake op 14 september 2023. Verweerder heeft onvoldoende voortvarendheid betracht. Naar het oordeel van de raad betaamt het verweerder in de gegeven omstandigheden tot slot niet om klaagster zijn medewerking aan de intrekking van de toevoeging te (blijven) ontzeggen en betaling van de declaratie van € 476,43 als voorwaarde te stellen voor intrekking van de toevoeging. Klacht in alle onderdelen gegrond. Berisping.

  • ECLI:NL:TGDKG:2024:143 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/737242 / DW RK 23/262 MdV/SM

    Klacht gegrond. Maatregel: berisping. Klagers beklagen zich er onder meer over dat de gerechtsdeurwaarder niet jaarlijks (uit eigen beweging) een herberekening van de beslagvrije voet heeft gemaakt. Ten aanzien van de jaren 2019 en 2020 faalt de klacht, maar niet ten aanzien van het jaar 2021. De kamer overweegt, mede hierdoor, dat de gerechtsdeurwaarder zijn (wettelijke) kerntaak van het juist vaststellen van de beslagvrije voet heeft verzaakt en vervolgens handelingen die daarmee samenhangen niet adequaat of voortvarend heeft verricht.