ECLI:NL:TACAKN:2025:51 Accountantskamer Zwolle 24/3743 Wtra AK
ECLI: | ECLI:NL:TACAKN:2025:51 |
---|---|
Datum uitspraak: | 27-06-2025 |
Datum publicatie: | 27-06-2025 |
Zaaknummer(s): | 24/3743 Wtra AK |
Onderwerp: | |
Beslissingen: | Klacht ongegrond |
Inhoudsindicatie: | Ongegronde klacht. Betrokkene heeft de jaarrekeningen 2019, 2020, 2021 en 2022 van een vennootschap samengesteld. In de jaarrekening 2022 is foutherstel toegepast in de vergelijkende cijfers 2021. Daarnaast heeft het accountantskantoor administratieve diensten verleend aan deze vennootschap. De vennootschap is in 2024 op eigen verzoek failliet verklaard. Klagers maken betrokkene een 32-tal verwijten. Klagers verwijten hem onder andere dat hij de samenstellingsopdracht niet had mogen aanvaarden, dat hij klagers niet juist heeft geadviseerd, dat de jaarrekeningen fouten bevatten en dat hij de (mogelijke) discontinuïteit van de vennootschap niet onder de aandacht van de directie heeft gebracht. De Accountantskamer verklaart de klacht in al haar onderdelen ongegrond. |
ACCOUNTANTSKAMER
UITSPRAAK van 27 juni 2025 op grond van artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de op 21 oktober 2024 ontvangen klacht met nummer 24/3743 Wtra AK van
1. X1 B.V.
2. X2 B.V.
3. X3 B.V.
allen gevestigd te [plaats1]
4. X4a, tevens handelend onder de naam X4b
wonende te [plaats1]
K L A G E R S
advocaat: mr. J.C.T. Papeveld te Waalwijk
t e g e n
Y
registeraccountant
kantoorhoudende te [plaats1]
B E T R O K K E N E
advocaat: mr. D.C. Theunis te Amsterdam
1. De procedure
1.1. De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- het klaagschrift met bijlagen
- het aanvullend klaagschrift van 21 oktober 2024
- het verweerschrift met bijlagen
- het e-mailbericht van klagers van 26 maart 2025 met bijlagen
- de op de zitting door beide partijen overgelegde pleitaantekeningen.
1.2. De klacht is behandeld op de openbare zitting van 11 april 2025. De heer [X3] is verschenen, bijgestaan door mr. J.C.T. Papeveld en de heer [A]. Mr. Papeveld heeft verklaard dat hij niet namens [X1] B.V. is verschenen. Betrokkene is ook verschenen, bijgestaan door mr. D.C. Theunis.
2. De uitspraak samengevat
Waarover gaat deze zaak?
2.1. Betrokkene heeft de jaarrekeningen 2019, 2020, 2021 en 2022 van een vennootschap samengesteld. In de jaarrekening 2022 is foutherstel toegepast in de vergelijkende cijfers 2021. Daarnaast heeft het accountantskantoor administratieve diensten verleend aan deze vennootschap. De vennootschap is in 2024 op eigen verzoek failliet verklaard.
Klagers maken betrokkene een 32-tal verwijten. Klagers verwijten hem onder andere dat hij de samenstellingsopdracht niet had mogen aanvaarden, dat hij klagers niet juist heeft geadviseerd, dat de jaarrekeningen fouten bevatten en dat hij de (mogelijke) discontinuïteit van de vennootschap niet onder de aandacht van de directie heeft gebracht.
De beslissing van de Accountantskamer
2.2. De Accountantskamer verklaart de klacht in al haar onderdelen ongegrond.
3. De feiten
3.1. Betrokkene is sinds 2017 ingeschreven in het accountantsregister van de NBA. Betrokkene is verbonden aan [accountantskantoor1] te Leeuwarden (hierna: het accountantskantoor).
3.2. Klager 4 zal hierna worden aangeduid als klager. Klaagsters 1, 2 en 3 zullen hierna worden aangeduid als respectievelijk de BV, de Vastgoed BV en de Holding.
3.3. [X4b] is de eenmanszaak van klager (hierna: de eenmanszaak). Klager is daarnaast (indirect) enig aandeelhouder en enig bestuurder van de BV, de Vastgoed BV en de Holding.
3.4. De BV is in april 2017 opgericht en richtte zich onder andere op het produceren van vinyl langspeelplaten.
3.5. Op 19 november 2019 heeft het accountantskantoor een voorstel tot samenwerking uitgebracht aan de BV. Dit voorstel had betrekking op de dienstverlening vanaf het boekjaar 2020.
3.6. Vanaf begin 2020 heeft het accountantskantoor administratieve ondersteuning verleend aan de BV.
3.7. De vorige accountant van de BV, werkzaam bij een ander accountantskantoor, heeft de jaarrekening 2018 van de BV samengesteld en heeft op 18 augustus 2020 een samenstellingsverklaring bij deze jaarrekening verstrekt.
3.8. Op 1 december 2020 heeft betrokkene een opdrachtbevestiging aan de BV gestuurd voor het samenstellen van de jaarrekening 2019 van de BV, het verzorgen van de salarisadministratie van de BV, alsmede het verrichten van fiscale en bedrijfseconomische (advies)werkzaamheden. De opdrachtbevestiging is namens de BV door klager ondertekend.
3.9. Op 5 maart 2021 is de conceptjaarrekening van de BV over 2019 besproken
met klager.
De concept-jaarrekening over 2020 is besproken op 28 oktober 2021.
3.10. Betrokkene heeft op 23 november 2021 een samenstellingsverklaring verstrekt bij de jaarrekening 2019 en op 25 november 2021 bij de jaarrekening 2020.
3.11. De jaarrekeningen 2019 en 2020 van de BV zijn allebei op 1 december 2021 gedeponeerd bij de Kamer van Koophandel.
3.12. In februari 2022 zijn de Vastgoed BV en de Holding opgericht. De Vastgoed BV heeft op 1 maart 2022 een bedrijfspand gekocht voor € 985.000. De Rabobank (hierna: de bank) heeft hiervoor een financiering verstrekt.
3.13. De conceptjaarrekening 2021 van de BV is op 23 februari 2022 besproken met klager. Betrokkene heeft daarna op 1 maart 2022 een samenstellingsverklaring bij deze jaarrekening verstrekt.
3.14. Op 7 maart 2022 heeft een fiscalist van het accountantskantoor de conceptaangifte vennootschapsbelasting (vpb) over 2021 opgesteld. De heer [B], relatiebeheerder bij het accountantskantoor (hierna: de relatiebeheerder), heeft deze aangifte op 24 maart 2022 ingediend.
3.15. In augustus 2022 heeft de BV een dwangbevel opgelegd gekregen voor de aanslag vpb over 2021, omdat de aanslag niet was betaald. Het accountantskantoor heeft daarna op verzoek van klager betalingsregelingen met de Belastingdienst getroffen.
3.16. Op 5 september 2022 heeft de heer [C], assistent-accountant bij het accountantskantoor (hierna: de assistent-accountant) een liquiditeitsprognose naar de bank gestuurd in verband met een aanvullend krediet. Deze prognose was opgesteld door de heer [A], controller van de BV (hierna: de controller).
3.17. Van januari 2023 tot en met oktober 2023 heeft heer [D], senior assistent-accountant bij het accountantskantoor (hierna: de senior assistent-accountant), 1 à 2 dagen per week op de administratie van de BV gewerkt.
3.18. Op 30 maart 2023 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen klager, de controller van de BV, betrokkene en de senior assistent-accountant. Tijdens dit gesprek zijn de cijfers van de BV over 2022 besproken.
3.19. Het accountantskantoor heeft in juni-juli 2023 een quickscan uitgevoerd ten aanzien van de administratieve processen van de BV. De uitkomsten daarvan zijn op 19 juli 2023 besproken met onder andere klager.
3.20. In de jaarrekening 2022 is foutherstel toegepast in de vergelijkende cijfers 2021 met betrekking tot de post onderhanden werk (OHW). Dit foutherstel is als volgt toegelicht:
“(…) Als gevolg van een onjuiste inschatting van de onderhand werk positie is een significante fout ontstaan welke conform Richtlijnen voor de Jaarverslaggeving (RJ150) in het huidige boekjaar is hersteld.
Hel vermogen in de definitief vastgestelde jaarrekening 2021 van [X1] B.V. bedroeg € 590.672 per 31 december 2021.
Het onderhanden werk werd ingeschat op basis van de getekende orders dit heeft geleid tot een te hoge waardering in de jaarrekening 2021. Als gevolg hiervan is het eigen vermogen in de vergelijkende cijfers met € 292.948 gecorrigeerd. Deze correctie heeft betrekking op de wijziging in het onderhanden werk en de correctie in de vennootschapsbelasting 2021. Het onderhanden werk is gedaald met € 387.029 en de schuld vennootschapsbelasting met € 94.081.(…)”
3.21. Op 8 november 2023 heeft betrokkene een samenstellingsverklaring afgegeven bij de jaarrekening 2022. De jaarrekening is dezelfde dag gedeponeerd bij de Kamer van Koophandel.
3.22. De aan het accountantskantoor verleende opdracht is eind 2023 beëindigd.
3.23. Bij brief van 21 december 2023 hebben klagers aan het accountantskantoor laten weten dat zij ontevreden zijn over verrichte werkzaamheden. Klagers hebben gevraagd om volledige creditering en een schikkingsvoorstel voor de geleden schade.
3.24. Het accountantskantoor heeft zich in zijn reactie van 19 januari 2024 op het standpunt gesteld dat niet is tekortgeschoten in de werkzaamheden voor klagers en dat er daarom geen sprake is van een verplichting tot schadevergoeding.
3.25. Op 14 mei 2024 hebben klagers een onderbouwing van de door hen gestelde schade aan het accountantskantoor toegestuurd. De beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar van het accountantskantoor heeft op 14 juni 2024 de aansprakelijkheid afgewezen.
3.26. De BV is op 22 oktober 2024 op eigen verzoek failliet verklaard.
4. De klacht
4.1. Betrokkene heeft volgens klagers gehandeld in strijd met de voor hem geldende gedrags- en beroepsregels.
4.2. Volgens klagers heeft betrokkene ten onrechte:
1. samenstellingsopdracht(en), onder meer ten aanzien van de BV, aanvaard (primair) althans zomaar aanvaard zonder eerst een voorafgaande geschikte maatregel te treffen (subsidiair);
2. samenstellingsopdracht(en), onder meer ten aanzien van de BV, niet (tijdig) schriftelijk vastgelegd;
4. de opdrachtvoorwaarden niet met klagers herzien en/of het management van klagers niet (tijdig) herinnerd aan de bestaande opdrachtvoorwaarden;
7. geen en/of geen voldoende inzicht in, onder andere, de BV verworven;
11. bij het uitvoeren van de samenstellingsopdracht(en), onder meer ten aanzien van de BV, geen of geen voldoende professionele oordeelsvorming toegepast;
16. de onderzoeksplicht geschonden c.q. aangereikte en/of ter beschikking gestelde en/of beschikbaar staande data en/of gegevens en/of informatie niet en/of niet voldoende geverifieerd;
22. de samenstellingsopdracht(en) niet (tijdig) aan, onder andere, de BV teruggegeven en de opdracht(en) van, onder meer, de BV, (toch) gecontinueerd;
29. nalaten om geschikte aanpassingen ten behoeve van de jaarrekeningen van, onder meer, de BV voor te stellen;
37. de (mogelijke) discontinuïteit van klagers niet (tijdig) bij, onder andere, klager als directie onder de aandacht gebracht en met hem besproken;
46. primair: ten onrechte in de jaarrekening(en) van, onder meer, de BV boekjaar 2021 (versie I) geen paragraaf opgenomen aangaande (mogelijke) discontinuïteit van, onder meer, de BV, dan wel, subsidiair, niet overwogen om in de jaarrekening(en) van, onder meer, de BV boekjaar 2021 (versie I) een paragraaf op te nemen aangaande de (mogelijke) discontinuïteit van, onder meer, de BV;
56. conceptjaarrekeningen, waaronder onder meer de conceptjaarrekeningen van de BV, aangaande boekjaren 2019 en/of 2020 en/of 2021 (versie I) niet zélf met klager besproken;
67. de jaarrekeningen van de BV boekjaar 2019 en/of 2020 en/of 2021 (versie I), met samenstellingsverklaring, afgegeven;
79. de jaarrekening(en) van, onder meer, de BV boekjaar 2019 en/of 2021 te laat samengesteld en voorzien van samenstellingsverklaring, en als gevolg daarvan, te laat gedeponeerd;
92. de aangifte Vpb 2021, op basis van de jaarrekening 2021, d.d. 1 maart 2022 (versie I), opgesteld en/of ingediend;
106. voorgesteld om de onderhanden werk positie in te zetten c.q. te gebruiken om de neerwaarts bijgestelde resultaten (2021) en (met name) het verlies over 2022 te "(weg te) camoufleren" c.q. te verhullen door "soepel" om te gaan c.q. "te spelen" met de positie onder handen werk;
121. aan zijn voorstel zoals onder nummer 15 verwoord uitvoering gegeven;
137. voorwaardelijk voor het geval klager aangaande de jaarrekeningen van de BV 2021 (Versie II) en 2022 een of meer letters of representation (LOR's) heeft getekend en afgegeven, indien dit het geval is dan heeft betrokkene hen ten onrechte niet geadviseerd om deze LOR's niet te ondertekenen en af te geven en/of hen er niet van weerhouden om deze LOR's te ondertekenen en af te geven;
154. de jaarrekening 2021 van de BV niet juist aangepast en/of de wijzigingen in de jaarrekening niet juist althans niet adequaat in de jaarrekening toegelicht;
172. primair: ten onrechte in de jaarrekening(en) van, onder meer, de BV boekjaar 2021 (versie II) en/of 2022 geen paragraaf opgenomen aangaande de (mogelijke) discontinuïteit van, onder meer, de BV dan wel, subsidiair, niet overwogen om in de jaarrekening(en) van, onder meer, de BV boekjaar 2021 (versie II) en/of 2022 overwogen om een paragraaf op te nemen aangaande de (mogelijke) discontinuïteit van, onder meer, de BV;
191. jaarrekeningen, waaronder met name de jaarrekeningen van de BV aangaande boekjaren 2021 (Versie II; gewijzigd in combinatie met de jaarrekening 2022) en 2022, met samenstellingsverklaring afgegeven;
211. klagers niet (tijdig) geïnformeerd over de hoogte van de te verwachten aanslag vennootschapsbelasting boekjaar 2021 in relatie tot jaarrekening 2021 (versie I);
232. klagers niet (tijdig) gewaarschuwd voor de hoogte van de te verwachten aanslag vennootschapsbelasting boekjaar 2021 in relatie tot de jaarrekening (versie I);
254. klagers niet (tijdig) geadviseerd om de voorlopige aanslag Vpb 2021 gaande het boekjaar 2021 aan te passen en/of te verhogen;
277. I. de BV en klager geadviseerd om de eenmanszaak (ongewijzigd) zelfstandig naast de BV te laten bestaan;
II. klager in relatie tot de eenmanszaak niet geïnformeerd over en/of gewaarschuwd voor de (mogelijke) gevolgen en/of risico's in het geval de BV onverhoopt in staat van faillissement geraakt;
III. zich er in relatie tot de eenmanszaak niet van vergewist of klager de mogelijke gevolgen alsdan kan (blijven) dragen en de gevolgen daarvan alsdan zou accepteren
(vergewisplicht);
25. klagers niet (tijdig) geïnformeerd over de aan de vastgoedfinanciering verbonden lasten en/of risico's;
26. klagers niet (tijdig) gewaarschuwd voor de aan de vastgoedfinanciering verbonden lasten en/of risico's;
28. zich er niet van vergewist of klagers de aan vastgoedfinanciering verbonden Iasten en/of risico's, bij het verwezenlijken daarvan, alsdan zouden kunnen (blijven) dragen en de eventuele gevolgen daarvan alsdan zouden accepteren (vergewisplicht);
31. de door de BV intern opgestelde (liquiditeits-)prognose zomaar (een-op-een) aan de bank doorgestuurd;
35. de verantwoordelijkheid voor de ontstane situatie (zomaar) op klagers en in het bijzonder de controller af te schuiven en de controller verweten "de kantjes ervan af te (hebben ge)lopen";
40. klagers niet juist geadviseerd en/of begeleid en/of bijgestaan;
46. ten aanzien van het hiervoor beschreven complex van feiten en omstandigheden niet juist gehandeld;
53. aangaande het hiervoor beschreven complex van feiten en omstandigheden niet gehandeld zoals van een redelijk handelend en redelijk bekwaam accountant, in gelijke omstandigheden, verwacht mag worden, in strijd gehandeld met de voor hem geldende wet- en regelgeving, in strijd gehandeld met de voor hem geldende beroepsregels, waaronder onder andere Standaard NV COS 4410, en in strijd gehandeld met de voor hem geldende fundamentele beginselen, onder andere: objectiviteit, professionaliteit, integriteit en vakbekwaamheid en zorgvuldigheid.
4.3. In het aanvullend klaagschrift hebben klagers naar voren gebracht dat klachtonderdeel 30 er (ook) op ziet dat betrokkene (ook) klager ten onrechte heeft geadviseerd om de eenmanszaak niet in de BV in te brengen, maar naast de BV te laten bestaan.
4.4. De klachtonderdelen zullen hierna zoveel mogelijk gezamenlijk worden besproken.
5. De beoordeling
5.1. De Accountantskamer overweegt dat de BV sinds 22 oktober 2024 in staat van faillissement verkeert. Dit faillissement heeft geen gevolgen voor de ontvankelijkheid van de door de BV ingediende klacht. Het faillissement is namelijk uitgesproken na indiening van de klacht en uit de verklaring van mr. Papeveld ter zitting kan worden afgeleid dat de curator zich niet verzet tegen verdere behandeling van deze klacht. Mr. Papeveld heeft desgevraagd ter zitting verklaard dat hij na het faillissement telefonisch contact heeft gehad met de curator en dat de curator het ook lastig vond en het niet precies wist en dat zij hebben afgesproken dat mr. Papeveld ter zitting geen verklaringen zou doen namens de curator.
Voor zover de curator zich wel zou hebben verzet tegen verdere behandeling van de klacht, zou een inhoudelijke beoordeling nog steeds gerechtvaardigd zijn. De klacht is immers niet alleen door de BV ingediend, maar ook door klager, de Vastgoed BV en de Holding.
5.2. De Accountantskamer toetst het handelen of nalaten van betrokkene aan de Verordening gedrags- en beroepsregels accountants (VGBA) en de Nadere voorschriften controle- en overige Standaarden (NV COS). In dit geval is Standaard 4410 van toepassing.
5.3. Als uitgangspunt geldt dat klagers gehouden zijn de klacht voldoende toe te lichten en te onderbouwen en bij voldoende gemotiveerde tegenspraak aannemelijk te maken.
5.4. Verder wordt vooropgesteld dat, anders dan klagers kennelijk menen, er geen sprake is van twee verschillende versies van de jaarrekening 2021 van de BV. Er is één jaarrekening 2021 en één jaarrekening 2022. In de jaarrekening 2022 is foutherstel met betrekking tot cijfers uit de jaarrekening 2021 toegepast.
Klachtonderdeel 1: samenstellingsopdracht(en), onder meer ten aanzien van de BV, aanvaard (primair) althans zomaar aanvaard zonder eerst een voorafgaande geschikte maatregel te treffen (subsidiair)
5.5. Klagers hebben aangevoerd dat bij aanvang van de relatie er al problemen speelden op de administratie qua inrichting en transparantie. Volgens klagers was de administratie niet zomaar te doorgronden, waardoor onduidelijkheid bestond. Het accountantskantoor had volgens klagers deze problemen van meet af aan moeten aanpakken en oplossen, omdat het kantoor daarvoor was aangezocht. Daarnaast had betrokkene naar stelling van klagers moeten zien dat er sprake was van integriteitskwesties, omdat er fouten waren gemaakt met het btw-tarief (hoog/laag) en omdat de jaarrekeningen 2017 en 2018 te laat waren gedeponeerd.
5.6. De Accountantskamer is van oordeel dat er voor betrokkene geen aanleiding bestond om de samenstellingsopdracht niet te aanvaarden of om voor aanvaarding van deze opdracht een maatregel te treffen. Daarbij is van belang dat betrokkene onweersproken heeft gesteld dat voor aanvaarding van de opdracht de reguliere cliëntacceptieprocedure van het accountantskantoor is doorlopen en dat er collegiaal overleg is geweest met de vorige accountant, waaruit geen signalen bleken om de samenstellingsopdracht niet te aanvaarden. Dat eerdere jaarrekeningen te laat waren gedeponeerd en de administratie van de BV problemen kende, leidt niet tot een ander oordeel. Daarbij is in aanmerking genomen dat het accountantskantoor vanaf begin 2020, dus voor aanvaarding van de samenstellingsopdracht, al (ad hoc) administratieve ondersteuning heeft geboden, waarbij ook de problemen met betrekking tot de btw-aangiften zijn opgepakt. Het klachtonderdeel is ongegrond.
Klachtonderdeel 2: samenstellingsopdracht(en), onder meer ten aanzien van de BV, niet (tijdig) schriftelijk vastgelegd
5.7. Klagers hebben aangevoerd dat betrokkene samenstellingsopdracht(en) heeft uitgevoerd terwijl deze niet (tijdig) schriftelijk zijn vastgelegd.
5.8. Dit klachtonderdeel is ongegrond, omdat betrokkene de samenstellingsopdracht op 1 december 2020 schriftelijk heeft bevestigd. Deze opdrachtbevestiging is ook door klager namens de BV ondertekend. Klagers hebben niet toegelicht dat betrokkene voor deze datum samenstellingswerkzaamheden heeft verricht.
Klachtonderdeel 3: de opdrachtvoorwaarden niet met klagers herzien en/of het management van klagers niet (tijdig) herinnerd aan de bestaande opdrachtvoorwaarden
5.9. Klagers hebben aangevoerd dat zich na aanvaarding van de opdracht omstandigheden hebben voorgedaan die betrokkene tot het inzicht hadden moeten leiden om te evalueren of de opdracht zou moeten worden herzien en/of het nodig was om klagers aan de opdrachtvoorwaarden te herinneren. Er is volgens klagers energie gestoken in het verbeteren van de administratie, maar zonder resultaat. Daarnaast ging het naar stelling van klagers in het boekjaar 2021 mis met de post OHW en hebben zich een aantal andere significante aangelegenheden voorgedaan. Zo groeiden klagers snel, maar lieten de liquiditeiten te wensen over, aldus klagers.
5.10. De Accountantskamer overweegt dat een accountant kan beslissen om niet iedere verslagperiode een nieuwe opdrachtbevestiging of een andere schriftelijke overeenkomst te sturen. De volgende factoren kunnen er echter op duiden dat het passend is om de voorwaarden van de samenstellingsopdracht te herzien, of om het management of, voor zover van toepassing, de opdrachtgevende partij, te herinneren aan de bestaande opdrachtvoorwaarden:
- elke indicatie dat het management of, voor zover van toepassing, de opdrachtgevende partij, de doelstelling en de reikwijdte van de opdracht verkeerd begrijpt;
- elke herziene of speciale opdrachtvoorwaarde;
- een recente wijziging in het senior management van de entiteit;
- een significante wijziging in de eigendom van de entiteit;
- een significante wijziging in de aard of omvang van de bedrijfsactiviteiten van de entiteit;
- een wijziging in door wet-of regelgeving gestelde eisen die invloed hebben op de entiteit;
- een wijziging in het van toepassing zijnde stelsel inzake financiële verslaggeving.[1]
5.11. De samenstellingsopdracht is in dit geval gecontinueerd voor de boekjaren 2020, 2021 en 2022. Klagers hebben niet aannemelijk gemaakt dat in dit geval sprake is geweest van de hiervoor genoemde omstandigheden. Ten aanzien van de wel aangevoerde snelle groei van de onderneming hebben klagers niet aannemelijk gemaakt dat deze zodanig was dat deze betrokkene aanleiding moest geven om de opdrachtvoorwaarden te herzien of de BV te herinneren aan de geldende opdrachtvoorwaarden. Daarom bestond voor betrokkene geen aanleiding om de opdrachtvoorwaarden te herzien of om klagers aan de opdrachtvoorwaarden te herinneren. Daar komt nog bij dat klagers ook niet duidelijk hebben gemaakt op welke wijze de opdrachtvoorwaarden volgens hen hadden moeten worden herzien. Het klachtonderdeel is ongegrond.
Klachtonderdeel 4: geen en/of geen voldoende inzicht in, onder andere, de BV verworven
Klachtonderdeel 5: bij het uitvoeren van de samenstellingsopdracht(en), onder meer ten aanzien van de BV, geen of geen voldoende professionele oordeelsvorming toegepast
5.12. De Accountantskamer overweegt dat klagers met betrekking tot deze klachtonderdelen alleen blote stellingen naar voren hebben gebracht. Omdat zij deze verwijten niet hebben geconcretiseerd met relevante feiten en/of omstandigheden, terwijl dat wel op hun weg lag, kan niet worden geconcludeerd dat betrokkene tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Voor zover deze klachtonderdelen betrekking hebben op de post OHW, komt dat bij de bespreking van de klachtonderdelen 8 en 18 aan de orde.
Klachtonderdeel 6: de onderzoeksplicht geschonden c.q. aangereikte en/of ter beschikking gestelde en/of beschikbaar staande data en/of gegevens en/of informatie niet en/of niet voldoende geverifieerd
Klachtonderdeel 7: de samenstellingsopdracht(en) niet (tijdig) aan, onder andere, de BV teruggegeven en de opdracht(en) van, onder meer, de BV, (toch) gecontinueerd
5.13. Klagers hebben aangevoerd dat het duidelijk is dat betrokkene twijfelde (of had moeten twijfelen) aan zijn kennis van en inzicht in de activiteiten van de onderneming en haar administratie, alsmede het van toepassing zijnde stelsel van financiële verslaggeving. Ook bestond er volgens klagers bij betrokkene twijfel over de juistheid en volledigheid van de hem aangereikte gegevens. Vanwege deze twijfels had betrokkene naar stelling van klagers de door de BV aangereikte gegevens moeten verifiëren, had hij klager daarmee moeten confronteren en hem moeten vragen om aanvullende en gecorrigeerde informatie. Daarbij hebben klagers erop gewezen dat het accountantskantoor fullservice dienstverlening leverde en nauw betrokken was bij de onderneming.
Verder hebben klagers naar voren gebracht dat als betrokkene zou stellen en bewijzen dat hij wel aan deze verplichting heeft voldaan, hij de opdracht had moeten teruggeven, omdat de gevraagde informatie niet aan hem is aangeleverd.
5.14. Betrokkene heeft weersproken dat het accountantskantoor vanaf begin 2020 sterk betrokken was bij de onderneming. Volgens betrokkene heeft het accountantskantoor alleen ad hoc administratieve ondersteuning verleend en is geen sprake geweest van fullservice dienstverlening. Daarnaast heeft betrokkene aangevoerd dat een samenstellingsopdracht geen assuranceopdracht is en dat daarom niet van hem wordt verwacht dat hij de nauwkeurigheid of volledigheid van de door het management verschafte informatie verifieert. Volgens betrokkene ontstond pas in 2023 tijdens de samenstellingswerkzaamheden voor de jaarrekening 2022 bij hem het vermoeden dat de verstrekte informatie met betrekking tot de jaarrekening 2021 onjuist of onvolledig was ten aanzien van de post OHW. Dit vermoeden had betrokkene niet eerder, omdat toen nog geen sprake was van een grote wachtrij voor orders en het volume in lijn lag met de gemaakte inschatting. Betrokkene heeft zijn vermoedens vervolgens besproken met klager en de controller, wat uiteindelijk heeft geleid tot het toepassen van foutherstel in de jaarrekening 2022, aldus betrokkene.
5.15. De Accountantskamer overweegt dat een accountant bij een samenstellingsopdracht uitgaat van de informatie die wordt verkregen van het management, tenzij de accountant zich ervan bewust wordt dat deze niet compleet, niet nauwkeurig of anderszins onbevredigend is (Standaard 4410.32). Gelet op de door betrokkene gegeven toelichting, kan niet worden aangenomen dat betrokkene met betrekking tot de jaarrekening 2021 (of de jaren daarvoor) al reden had moeten hebben om te twijfelen aan de juistheid van de door de BV verstrekte informatie. Betrokkene is dan ook terecht uitgegaan van de juistheid van deze informatie en hem kan daarom niet worden verweten dat hij deze informatie niet nader heeft onderzocht. Daarbij is in aanmerking genomen dat niet is gebleken dat het accountantskantoor vanaf begin 2020 sterk betrokken is geweest bij de onderneming, zoals door klagers is gesteld. Dit kan niet uit de overgelegde stukken worden afgeleid en is ook door betrokkene betwist. Gelet hierop bestond voor betrokkene ook geen aanleiding om de samenstellingsopdracht terug te geven. De klachtonderdelen zijn ongegrond.
Klachtonderdeel 8: nalaten om geschikte aanpassingen ten behoeve van de jaarrekeningen van, onder meer, de BV voor te stellen
Klachtonderdeel 15: voorgesteld om de onderhanden werk positie in te zetten c.q. te gebruiken om de neerwaarts bijgestelde resultaten (2021) en (met name) het verlies over 2022 te "(weg te) camoufleren" c.q. te verhullen door "soepel" om te gaan c.q. "te spelen" met de positie onder handen werk;
Klachtonderdeel 16: aan zijn voorstel zoals onder nummer 15 verwoord uitvoering gegeven;
Klachtonderdeel 18: de jaarrekening 2021 van de BV niet juist aangepast en/of de wijzigingen in de jaarrekening niet juist althans niet adequaat in de jaarrekening toegelicht;
5.16. Klagers hebben aangevoerd dat betrokkene heeft nagelaten om geschikte aanpassingen voor te stellen aangaande de post OHW. Volgens klagers heeft betrokkene tijdens het overleg op 30 maart 2023 op dwingende wijze voorgesteld om de OHW-positie te gebruiken om de neerwaarts bijgestelde resultaten over 2021 en het verlies over 2022 te camoufleren. Daarbij hebben klagers verwezen naar een schriftelijke verklaring van de controller, waarin hij onder andere het volgende heeft verklaard:
"(…) [voornaam1] nam de leiding en opperde het idee om de situatie te gaan "camoufleren" door te spelen met de waardering van onderhanden werk. [voornaam1] koerste op een resultaat dat "acceptabel" zou zijn. Zonder enige vorm van onderbouwing zou het resultaat van 2021 met een winst van € 400.000 eindigen en zou 2022 op een resultaat van circa € 0,- / nihil zou eindigen. Wat [voornaam1] voorstelde lag qua focus puur op de onderhanden werk-post, die gebruikt werd om
het verlies over 2022 te verhullen.(…)”
5.17. De Accountantskamer overweegt dat niet in geschil is dat de omvang van het OHW per 31 december 2021 niet juist is weergegeven in de vastgestelde jaarrekening 2021 en dat sprake is van een materiële fout. Uit de Richtlijnen voor de jaarverslaggeving (RJ) 150 volgt dat in dat geval foutherstel in de eerstvolgende, nog niet vastgestelde, jaarrekening moet worden toegepast en toegelicht, waarbij moet worden vermeld wat het effect van het foutherstel is. Nu betrokkene het foutherstel in de jaarrekening 2022 heeft opgenomen en ook de gevolgen daarvan heeft toegelicht, heeft hij overeenkomstig de verslaggevingsregels de fout in de jaarrekening 2021 gecorrigeerd. Dat dit foutherstel niet juist zou zijn toegepast, hebben klagers niet onderbouwd.
5.18. Verder wordt overwogen dat betrokkene uitdrukkelijk heeft betwist dat hij erop heeft aangedrongen om de OHW-positie te gebruiken om de mindere resultaten in de jaarrekening te camoufleren. Omdat partijen elk een andere herinnering hebben aan dit overleg, kan de Accountantskamer niet vaststellen wat betrokkene wel of niet heeft gezegd. Daarom kan niet worden geconcludeerd dat betrokkene zich tijdens dit overleg klachtwaardig heeft uitgelaten. Daar komt nog bij dat de controller van de BV desgevraagd op de zitting heeft verklaard dat betrokkene tijdens dit overleg woorden als “camoufleren” en “acceptabel resultaat” niet heeft gebruikt en dat hij alleen zijn eigen interpretatie heeft weergegeven. De klachtonderdelen zijn daarom ongegrond.
Klachtonderdeel 9: de (mogelijke) discontinuïteit van klagers niet (tijdig) bij, onder andere, klager als directie onder de aandacht gebracht en met hem besproken
Klachtonderdeel 10: primair: ten onrechte in de jaarrekening(en) van, onder meer, de BV boekjaar 2021 (versie I) geen paragraaf opgenomen aangaande (mogelijke) discontinuïteit van, onder meer, de BV, dan wel, subsidiair, niet overwogen om in de jaarrekening(en) van, onder meer, de BV boekjaar 2021 (versie l) een paragraaf op te nemen aangaande de (mogelijke) discontinuïteit van, onder meer, de BV
Klachtonderdeel 19: primair: ten onrechte in de jaarrekening(en) van, onder meer, de BV boekjaar 2021 (versie II) en/of 2022 geen paragraaf opgenomen aangaande de (mogelijke) discontinuïteit van, onder meer, de BV dan wel, subsidiair, niet overwogen om in de jaarrekening(en) van, onder meer, de BV boekjaar 2021 (versie II) en/of 2022 overwogen om een paragraaf op te nemen aangaande de (mogelijke) discontinuïteit van, onder meer, de BV;
5.19. Klagers hebben in dit verband naar voren gebracht dat betrokkene de (mogelijke) discontinuïteit van de BV niet tijdig bij klagers onder de aandacht heeft gebracht en dat hij in de jaarrekening 2021 en/of 2022 ten onrechte geen paragraaf heeft opgenomen aangaande (mogelijke) discontinuïteit. Volgens klagers had betrokkene moeten of kunnen weten dat de vpb-aanslag 2021 tot problemen zou gaan leiden, omdat de BV deze aanslag niet kon betalen. Daarbij hebben zij erop gewezen dat de BV meer kosten had door de aanschaf van het bedrijfspand en het aannemen van meer personeel. Volgens klagers moest de BV meerdere financieringen aantrekken om het hoofd boven water te houden en was de BV eind 2021 dan wel in 2022 en daarna afhankelijk geworden van externe financiers.
5.20. Betrokkene heeft naar voren gebracht dat van onontkoombare discontinuïteit van de BV in 2021 en 2022 geen sprake was, en de BV niet (de facto) failliet was. Ook was er volgens betrokkene geen gerede twijfel over de continuïteit van de BV, omdat de bank de financiering voor 2021, 2022 en 2023 tijdig heeft voortgezet en er voor de vpb-aanslag een betalingsregeling was getroffen. Daarbij heeft betrokkene erop gewezen dat de bank in april 2022 een hypothecaire geldlening heeft verstrekt voor de aanschaf van het bedrijfspand. Daarnaast is er in december 2022 een krediet verstrekt van € 300.000, is er in mei/juni 2023 werkkapitaal ter beschikking gesteld van € 664.962 en is er door een grote Amerikaanse partij een aanbetaling gedaan van € 600.000. Verder heeft betrokkene aangevoerd dat ook het eigen vermogen en het resultaat van de BV per eind 2021 en eind 2022 geen aanleiding gaven tot een continuïteitsvoorbehoud. Na het foutherstel in de jaarrekening 2022 beschikte de BV ultimo 2021 en ultimo 2022 over een eigen vermogen van respectievelijk € 297.724 en € 294.315. De winst (na belastingen) bedroeg (na foutherstel) in 2021 € 329.649 en in 2022 was een beperkt verlies gerealiseerd van € 3.409, aldus betrokkene.
5.21. De Accountantskamer overweegt dat bij de waardering van activa en passiva wordt uitgegaan van de veronderstelling dat het geheel der werkzaamheden van de rechtspersoon waaraan die activa en passiva dienstbaar zijn, wordt voortgezet, tenzij die veronderstelling onjuist is of haar juistheid aan gerede twijfel onderhevig is. In dat geval wordt dit onder mededeling van de invloed op vermogen en resultaat in de toelichting uiteengezet[2].
Betrokkene heeft uiteengezet waarom in de jaarrekeningen 2021 en 2022 is uitgegaan van de continuïteitsveronderstelling en hij een continuïteitsvoorbehoud niet nodig vond. Gelet op dit gemotiveerde verweer lag het op de weg van klagers om hun standpunt nader te onderbouwen. Omdat klagers dat niet of althans onvoldoende hebben gedaan, kan niet worden geconcludeerd dat betrokkene ten onrechte samenstellingsverklaringen bij de jaarrekeningen 2021 en 2022 heeft afgegeven zonder dat daarin een continuïteitsparagraaf was opgenomen en kan hem ook niet worden verweten dat hij niet met klager heeft gesproken over (mogelijke) discontinuïteit van de onderneming. De klachtonderdelen zijn ongegrond.
Klachtonderdeel 11: concept-jaarrekeningen, waaronder onder meer de concept-jaarrekeningen van de BV, aangaande boekjaren 2019 en/of 2020 en/of 2021 (versie I,) niet zélf met klager besproken
5.22. Klagers hebben aangevoerd dat betrokkene de jaarrekeningen 2019, 2020 en 2021 niet zelf met klager heeft besproken, terwijl dat volgens hen wel passend en geboden was. Daarbij hebben zij onder meer gewezen op de complexiteit van de onderneming en de problemen op de administratie. Volgens klagers was ook sprake van een zeer significante aangelegenheid, omdat er ten opzichte van de jaarrekening 2020 in de jaarrekening 2021 forse afwijkingen waren op het niveau van resultaat, vermogen en de samenstelling van het vermogen. Daarnaast speelde vanaf begin 2022 de aanschaf van het bedrijfspand mee en de aanvraag voor een hypothecaire financiering waarvoor de cijfers van 2021 van belang waren. De professioneel kritische houding die betrokkene in dit verband had moeten betrachten, had reden moeten zijn om een gesprek met klager te voeren, aldus klagers.
5.23. De Accountantskamer overweegt dat Standaard 4410 geen verplichting voorschrijft aan de samenstellend accountant om een (concept)jaarrekening zelf met een cliënt te bespreken. Dat betrokkene de conceptjaarrekeningen 2019, 2020 en 2021 niet zelf met klager heeft besproken, maar dat heeft overgelaten aan de relatiebeheerder en de assistent-accountant, is gelet hierop niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Daarnaast kunnen de door klagers aangevoerde omstandigheden niet worden aangemerkt als significante aangelegenheden, zodat betrokkene ook niet kan worden verweten dat hij hierover niet zelf met klager heeft gesproken. Het klachtonderdeel is ongegrond.
Klachtonderdeel 12: de jaarrekeningen van de BV boekjaar 2019 en/of 2020 en/of 2021 (versie I), met samenstellingsverklaring, afgegeven
Klachtonderdeel 20: jaarrekeningen, waaronder met name de jaarrekeningen van de BV aangaande boekjaren 2021 (Versie II; gewijzigd in combinatie met de jaarrekening 2022) en 2022, met samenstellingsverklaring afgegeven;
5.24. Klagers hebben aangevoerd dat een deugdelijke basis voor het afgeven van de samenstellingsverklaringen ontbreekt. Volgens klagers zijn de jaarrekeningen 2021 en 2022 onjuist en misleidend, omdat het resultaat en vermogen niet juist zijn weergegeven. De post OHW is onjuist gepresenteerd en een vermelding van de waarderingsgrondslag voor het OHW ontbreekt. Daarnaast hebben klagers naar voren gebracht dat er geen LOR’s zijn, zeker niet voor de gewijzigde jaarrekening 2021 en de jaarrekening 2022.
5.25. Deze klachtonderdelen zijn ongegrond, omdat klagers onvoldoende hebben
geconcretiseerd op grond waarvan betrokkene had moeten afzien van het afgeven van
samenstellingsverklaringen bij de door hem samengestelde jaarrekeningen. Daarbij is
van belang dat betrokkene de door klager ondertekende LOR’s heeft overgelegd, waarin
klager heeft bevestigd dat hij akkoord is met deze jaarrekeningen. Op 11 november
2021 heeft klager een LOR afgegeven bij de jaarrekeningen 2019 en 2020, op 23 februari
2022 bij de jaarrekening 2021 en op 5 juli 2023 bij jaarrekening 2022 van de BV. Betrokkene
heeft dus geen samenstellingsverklaringen afgegeven zonder dat klager een LOR heeft
verstrekt. Dat het OHW onjuist zou zijn gepresenteerd, hebben klagers onvoldoende
onderbouwd. Daarbij wijst de Accountantskamer erop dat in de jaarrekening wel een
grondslag is opgenomen ter zake de post voorraden. De post OHW maakt onderdeel uit
van de post voorraden.
Klachtonderdeel 13: de jaarrekening(en) van, onder meer, de BV boekjaar 2019 en/of 2021 te laat samengesteld en voorzien van samenstellingsverklaring, en als gevolg daarvan, te laat gedeponeerd
5.26. Klagers hebben aangevoerd dat betrokkene deze jaarrekeningen te laat heeft samengesteld en dat deze ook te laat zijn gedeponeerd bij de Kamer van Koophandel.
5.27. De Accountantskamer overweegt dat klagers niet hebben onderbouwd op grond waarvan betrokkene zou kunnen worden verweten dat hij deze jaarrekeningen te laat zou hebben samengesteld. Niet is gebleken dat klagers en betrokkene een termijn zijn overeengekomen waarbinnen de jaarrekeningen gereed hadden moeten zijn.
Verder wordt overwogen dat de jaarrekening 2021 op 24 maart 2022 is gedeponeerd, wat ruim binnen de termijn is. De termijn om deze jaarrekening te deponeren liep namelijk pas af op 31 december 2022. De jaarrekening 2019 is wel te laat gedeponeerd. Deze is gedeponeerd op 1 december 2021, terwijl dat uiterlijk op 31 december 2020 had moeten gebeuren. Deze termijnoverschrijding kan betrokkene echter niet worden aangerekend. Het is volgens artikel 2:210 lid 1 BW de verantwoordelijkheid van het bestuur van de vennootschap om de jaarrekening binnen de wettelijke termijn op te maken en te deponeren. Het bestuur heeft betrokkene pas op 1 december 2020 de opdracht verstrekt om de jaarrekening 2019 van de BV samen te stellen. De deponeringstermijn was toen al bijna verstreken. Van betrokkene kan niet worden verwacht dat hij deze jaarrekening binnen de resterende deponeringstermijn zou hebben samengesteld, te meer omdat de BV een nieuwe cliënt was. Het klachtonderdeel is ongegrond.
Klachtonderdeel 14: de aangifte Vpb 2021, op basis van de jaarrekening 2021, d.d. 1 maart 2022 (versie I), opgesteld en/of ingediend
Klachtonderdeel 21: klagers niet (tijdig) geïnformeerd over de hoogte van de te verwachten aanslag vennootschapsbelasting boekjaar 2021 in relatie tot jaarrekening 2021 (versie I);
Klachtonderdeel 22: klagers niet (tijdig) gewaarschuwd voor de hoogte van de te verwachten aanslag vennootschapsbelasting boekjaar 2021 in relatie tot de jaarrekening (versie I);
Klachtonderdeel 23: klagers niet (tijdig) geadviseerd om de voorlopige aanslag Vpb 2021 gaande het boekjaar 2021 aan te passen en/of te verhogen;
5.28. Klagers hebben aangevoerd dat de vpb-aanslag 2021 qua resultaat een pure verrassing was. Volgens klagers moet de aanslag onjuist zijn geweest, omdat betrokkene het later nodig vond om de jaarrekening 2021 in te trekken en te wijzigen. Klagers hebben verder naar voren gebracht dat betrokkene hen niet tijdig heeft geïnformeerd over de hoogte van de te verwachten vpb-aanslag en dat hij hen ook niet tijdig heeft geadviseerd om de voorlopige aanslag vpb 2021 gedurende het boekjaar 2021 aan te passen of te verhogen. De gevolgen van deze aanslag waren enorm, omdat direct extern geld moest worden geleend en er daarna nog meer extra geld moest worden aangetrokken, aldus klagers.
5.29. De Accountantskamer is van oordeel dat voldoende aannemelijk is geworden dat klagers zijn geïnformeerd over de hoogte van de te verwachten vpb-aanslag 2021. De Accountantskamer wijst er in dit verband op dat de te betalen vpb over boekjaar 2021 is opgenomen in de conceptjaarrekening 2021. Deze jaarrekening is op 17 februari 2022 aan klagers gestuurd en is op 24 februari 2022 met klager besproken. Betrokkene heeft daarnaast een afschrift van het cliëntportaal overgelegd, waaruit blijkt dat de vpb-aangifte op 7 maart 2022 in dit portaal is geplaatst en dat klager is verzocht om akkoord te gaan met de indiening. Ook staat in dit cliëntportaal dat er op 18 maart 2022 een rappel naar klager is gestuurd met vervolgens de vermelding “goedgekeurd door medewerker”, de datum 24 maart 2022, en de naam van de relatiebeheerder onder vermelding van “akkoord i.o.v. klant”. Volgens de toelichting van betrokkene is de achtergrond van deze vermeldingen dat de relatiebeheerder op 24 maart 2022 telefonisch contact heeft opgenomen met klager en dat klager tijdens dit gesprek akkoord is gegaan met de indiening. De relatiebeheerder heeft vervolgens de aangifte ingediend, aldus betrokkene, waarna de aanslag conform de aangifte is opgelegd. De Accountantskamer heeft geen aanleiding om aan dit relaas van betrokkene te twijfelen. Dat klager desgevraagd op de zitting heeft verklaard dat het cliëntportaal hem pas later is uitgelegd en dat hij geen herinnering heeft aan het verstuurde rappel en het gesprek met de relatiebeheerder, leidt niet tot een ander oordeel. Dat klager geen herinnering heeft aan het rappel en het gesprek is op zichzelf genomen onvoldoende om aan te kunnen nemen dat dit niet heeft plaatsgevonden. Verder kan betrokkene ook niet worden verweten dat hij klagers niet eerder heeft gewaarschuwd voor de te verwachten vpb-aanslag 2021. en dat hij niet heeft geadviseerd om de voorlopige aanslag te verhogen. Betrokkene mocht er immers van uitgaan dat klager, die al jaren ondernemer is, wist dat de BV op enig moment belasting zou moeten betalen over de behaalde winst. Bovendien is niet duidelijk of de BV een voorlopige aanslag heeft gekregen, nu klager desgevraagd op de zitting heeft verklaard dat hij dat niet weet. De klachtonderdelen zijn ongegrond.
Klachtonderdeel 17: voorwaardelijk voor het geval klager aangaande de jaarrekeningen van de BV 2021 (Versie II) en 2022 een of meer letters of representation (LOR's) heeft getekend en afgegeven, indien dit het geval is dan heeft betrokkene hen ten onrechte niet geadviseerd om deze LOR's niet te ondertekenen en af te geven en/of hen er niet van weerhouden om deze LOR's te ondertekenen en af te geven
5.30. De Accountantskamer stelt vast dat de voorwaarde waaronder dit klachtonderdeel is ingesteld in vervulling is gegaan, nu betrokkene de door klager ondertekende LOR’s heeft overgelegd. Daarom zal ook dit klachtonderdeel worden beoordeeld.
5.31. Met betrekking tot dit klachtonderdeel hebben klagers aangevoerd dat betrokkene klager ten onrechte niet heeft geadviseerd om de LOR’s bij de jaarrekeningen niet te ondertekenen. Volgens klagers liet hij klager daarmee iets bevestigen wat niet aansloot op de waarheid.
5.32. De Accountantskamer overweegt dat, zoals hiervoor al is overwogen, pas in 2023 bij betrokkene het vermoeden ontstond dat de jaarrekening 2021 onjuist dan wel onvolledig was ten aanzien van de post OHW. Omdat klager op dat moment de LOR bij deze jaarrekening al had ondertekend (op 23 februari 2022), kan betrokkene niet worden verweten dat hij klager niet heeft geadviseerd om dat niet te doen. Voor betrokkene bestond ook geen aanleiding om klager ervan te weerhouden de LOR bij de jaarrekening 2022 te ondertekenen, nu niet aannemelijk is geworden dat de jaarrekening 2022 materiële fouten bevat. Bovendien hebben klagers niet voldoende duidelijk gemaakt dat klager niet zou hebben begrepen wat een LOR inhield. Het klachtonderdeel is ongegrond.
Klachtonderdeel 24: Betrokkene heeft ten onrechte
I. de BV en klager geadviseerd om de eenmanszaak (ongewijzigd) zelfstandig naast de BV te laten bestaan;
II. klager in relatie tot de eenmanszaak niet geïnformeerd over en/of gewaarschuwd voor de (mogelijke) gevolgen en/of risico's in het geval de BV onverhoopt in staat van faillissement geraakt;
III. zich er in relatie tot de eenmanszaak niet van vergewist of klager de mogelijke gevolgen alsdan kan (blijven) dragen en de gevolgen daarvan alsdan zou accepteren (vergewisplicht);
Klachtonderdeel 30: klagers niet juist geadviseerd en/of begeleid en/of bijgestaan
5.33. Met betrekking tot deze klachtonderdelen hebben klagers naar voren gebracht dat zij diverse malen bij betrokkene onder de aandacht hebben gebracht dat de eenmanszaak een risico vormde voor klager, omdat er rekening-courant verhoudingen zouden kunnen gaan ontstaan ten laste van klager. Volgens klagers hebben zij gevraagd om de eenmanszaak onder te brengen in de BV, maar heeft betrokkene geadviseerd om dat niet te doen. Dit advies is volgens klagers niet juist en zij menen derhalve dat betrokkene daardoor niet heeft voldaan aan zijn zorgplicht. Ook heeft betrokkene volgens klagers hen ten onrechte niet gewaarschuwd en heeft hij zich er niet van vergewist of klager wel risico wilde lopen en of hij eventuele gevolgen zou kunnen dragen.
5.34. De Accountantskamer overweegt dat klagers niet aannemelijk hebben gemaakt, tegenover de betwisting van betrokkene, dat hij hen heeft geadviseerd om de eenmanszaak niet onder te brengen in de BV. Ook is niet aannemelijk geworden dat, indien een dergelijk advies wel zou zijn gegeven, dit een onjuist advies zou zijn geweest. Daarnaast bestond er voor betrokkene geen aanleiding om klagers daarover uit eigen beweging te adviseren. De klachtonderdelen zijn ongegrond.
Klachtonderdeel 25: klagers niet (tijdig) geïnformeerd over de aan de vastgoedfinanciering verbonden lasten en/of risico's
Klachtoverleg 26: klagers niet (tijdig) gewaarschuwd voor de aan de vastgoedfinanciering verbonden lasten en/of risico's
Klachtoverleg 27: zich er niet van vergewist of klagers de aan vastgoedfinanciering verbonden Iasten en/of risico's, bij het verwezenlijken daarvan, alsdan zouden kunnen (blijven) dragen en de eventuele gevolgen daarvan alsdan zouden accepteren (vergewisplicht)
5.35. In dit verband hebben klagers aangevoerd dat zij ondernemersrisico’s hebben genomen, omdat zij van het accountantskantoor hadden vernomen dat het financieel heel goed ging. Volgens klagers is op basis daarvan besloten het bedrijfspand te kopen en te belasten met een te zware financiering. Daarbij hebben klagers erop gewezen dat zij vanaf het begin van 2022 deze financiering al niet konden dragen en dat de bank in september 2022 daarover al aan de bel heeft getrokken. Volgens klagers zijn zij niet geïnformeerd over de risico’s en het domino-effect dat een faillissement van de BV zou hebben en heeft betrokkene geen invulling gegeven aan zijn vergewisplicht. De gevolgen van zijn nalaten zijn verstrekkend, mogelijk zelfs richting klager in privé, aldus klagers.
5.36. Betrokkene heeft naar voren gebracht dat hij of andere medewerkers van het accountantskantoor niet betrokken zijn geweest bij de oprichting van de vastgoed BV en de Holding en ook niet bij de aankoop en financiering van het bedrijfspand. Volgens betrokkene hebben klagers hem daarover niet om advies gevraagd en was het ook niet aan betrokkene als samenstellend accountant om daarover te adviseren. Betrokkene heeft verder aangevoerd dat klagers zich hebben laten adviseren door derden, waaronder een lid van de Raad van Toezicht, en dat de lasten en risico’s van de financiering voor klagers duidelijk moeten zijn geweest, omdat het ging om een gebruikelijke financiering.
5.37. Deze klachtonderdelen zijn ongegrond, omdat klagers niet aannemelijk hebben gemaakt dat betrokkene of andere medewerkers van het accountantskantoor betrokken zijn geweest bij de aankoop en financiering van het bedrijfspand op de manier zoals door klagers is gesteld. Omdat advisering over deze aankoop en financiering niet behoorde tot de aan betrokkene verstrekte samenstellingsopdracht, en er ook geen andere feiten en omstandigheden zijn gesteld op grond waarvan betrokkene zich deze kwestie moest aantrekken, kan betrokkene niet worden verweten dat hij klagers niet uit eigen beweging heeft geïnformeerd over of gewaarschuwd voor de mogelijke gevolgen daarvan.
Klachtonderdeel 28: de door de BV intern opgestelde (liquiditeits-)prognose zomaar (een-op-een) aan bank doorgestuurd
5.38. Ten aanzien van dit klachtonderdeel hebben klagers naar voren gebracht dat er een (liquiditeits)prognose moest worden opgesteld om financiering voor de betaling van de aanslag vpb 2021 te kunnen verkrijgen. Volgens klagers heeft betrokkene dat aan de controller overgelaten en heeft hij deze prognose één op één overgenomen en op 5 september 2022 aan de bank gestuurd. Klagers vinden dit onbegrijpelijk mede gezien het gebrek aan kennis van en inzicht in de administratie van klagers en het feit dat betrokkene een onjuiste jaarrekening 2021 had opgesteld. Naar stelling van klagers had betrokkene de prognose niet zomaar mogen (laten) doorsturen vanwege de problemen bij de administratie en had betrokkene deze kritisch moeten bestuderen en bespreken. Ook had betrokkene een maatregel moeten treffen om te voorkomen dat hij in verband kon of zou worden gebracht met cijfers die niet volledig, onjuist of misleidend zouden zijn, aldus klagers.
5.39. Betrokkene heeft aangevoerd dat de assistent-accountant de prognose op verzoek van klager per e-mail naar de bank heeft gestuurd. Volgens betrokkene is daarbij duidelijk vermeld dat deze prognose is opgesteld door de controller van de BV. Daarbij heeft betrokkene erop gewezen dat klagers aan het verkennen waren of aanvullend krediet kon worden verkregen en dat het enige doel van deze e-mail was te illustreren dat krediet nodig was vanwege de snelle groei. Volgens betrokkene had klager daar al eerder contact over gehad met de bank.
5.40. De Accountantskamer overweegt dat het, gelet op het gemotiveerde verweer van betrokkene, op de weg van klagers lag om hun standpunt nader te onderbouwen. Omdat klagers dat niet of althans niet in voldoende mate hebben gedaan, kan niet worden geconcludeerd dat betrokkene tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door de prognose door te sturen naar de bank. Het klachtonderdeel is ongegrond.
Klachtonderdeel 29: de verantwoordelijkheid voor de ontstane situatie (zomaar) op klagers en in het bijzonder de controller af te schuiven en de controller verweten "de kantjes ervan af te (hebben ge)lopen"
5.41. Klagers hebben naar voren gebracht dat betrokkene de controller op 17 november 2022 heeft verweten dat hij de kantjes ervan afliep. De remedie van betrokkene was volgens klagers een andere medewerker afvaardigen en het laten uitvoeren van een quickscan, wat klagers veel geld heeft gekocht. Verder hebben klagers aangevoerd dat dit verwijt aan het adres van klagers slecht is gevallen en zonder grond is gemaakt. Volgens klagers leverde het accountantskantoor zelf juist niet waarvoor het was aangezocht en is het accountantskantoor verantwoordelijk voor de problemen van klagers.
5.42. Betrokkene heeft weersproken dat hij de controller heeft verweten de kantjes ervan af te lopen. Het arbeidsethos van de controller was volgens betrokkene ook geen reden tot zorg. Wel was de controller veel ziek, vermoedelijk vanwege de druk, en kon hij vanwege de snelle groei van de onderneming de administratie moeilijk zelf blijven doen.
5.43. De Accountantskamer kan niet vaststellen wat betrokkene heeft gezegd over de werkhouding van de controller, omdat partijen een andere herinnering hebben aan dit gesprek. Daarom kan niet worden geconcludeerd dat betrokkene zich klachtwaardig jegens de controller heeft uitgelaten. Het klachtonderdeel is ongegrond.
Klachtonderdeel 31: ten aanzien van het hiervoor beschreven complex van feiten en omstandigheden niet juist gehandeld
Klachtonderdeel 32: aangaande het hiervoor beschreven complex van feiten en omstandigheden niet gehandeld zoals van een redelijk handelend en redelijk bekwaam accountant, in gelijke omstandigheden, verwacht mag worden, in strijd gehandeld met de voor hem geldende wet- en regelgeving, in strijd gehandeld met de voor hem geldende beroepsregels, waaronder onder andere Standaard NV COS 4410, en in strijd gehandeld met de voor hem geldende fundamentele beginselen, onder andere: objectiviteit, professionaliteit, integriteit en vakbekwaamheid en zorgvuldigheid.
5.44. De Accountantskamer is van oordeel dat deze klachtonderdelen naast de hiervoor genoemde klachtonderdelen geen zelfstandige betekenis hebben. Deze klachtonderdelen zijn ook niet (zelfstandig) toegelicht en onderbouwd en worden gezien als een conclusie van de eerdere klachtonderdelen, waarin klagers hun verwijten hebben uitgewerkt. Deze klachtonderdelen zijn daarom als zelfstandige klachtonderdelen ongegrond.
5.45. De slotsom is dat de klacht in al haar onderdelen ongegrond zal worden verklaard.
6. De beslissing
De Accountantskamer:
- verklaart de klacht ongegrond.
Aldus beslist door mr. J.W. Frieling, voorzitter, mr. A.M. van Amsterdam en mr. mr. J.L.M. Groenewegen (rechterlijke leden) en drs. E.R. van der Wösten RA en D.J. ter Harmsel AA (accountantsleden), in aanwezigheid van mr. E.N.M. van de Beld, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 27 juni 2025.
_________ __________
secretaris voorzitter
Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________
Op grond van artikel 43 Wtra kan tegen deze uitspraak binnen 6 weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld door middel van het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (adres: Postbus 20021, 2500 EA Den Haag). Het beroepschrift moet de gronden van het beroep bevatten en moet zijn ondertekend.
[1] A45 Standaard 4410
[2] Artikel 2:384 lid 3 BW