ECLI:NL:TADRAMS:2025:109 Raad van Discipline Amsterdam 24-907/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2025:109
Datum uitspraak: 23-06-2025
Datum publicatie: 27-06-2025
Zaaknummer(s): 24-907/A/A
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Raadsbeslissing. Klacht over de kwaliteit van de dienstverlening door de (voormalig) eigen advocaat. Klager heeft op verschillende momenten en in diverse berichten zijn ongenoegen over het handelen van verweerder geuit. Dit heeft er evenwel niet toe geleid dat verweerder zijn handelen heeft aangepast. Hoewel verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld, zal de raad geen maatregel aan hem opleggen. De raad weegt hierin mee dat verweerder in 2023 is getroffen door een herseninfarct. Verweerder verkeert nu in een zodanige toestand dat de gemachtigde niet met hem heeft kunnen overleggen en daarom geen verweer namens hem heeft kunnen voeren. Verweerder is inmiddels uitgeschreven als advocaat.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 23 juni 2025
in de zaak 24-907/A/A
naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerder
gemachtigde: mr. W. de Vries

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 16 mei 2023 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder. Klager heeft de klacht hierna op 19 mei 2023, 19 juni 2023, 5 juli 2023 en op 13 juli 2023 aangevuld.
1.2 Op 9 december 2024 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 2237215/JS/BF van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 12 mei 2025. Daarbij waren klager (met als belangstellende zijn zakenpartner) en de gemachtigde van verweerder aanwezig. Verweerder is niet verschenen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 4.

2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Vanaf eind maart 2020 heeft verweerder klager en zijn zakenpartner (hierna: JvG) bijgestaan in verschillende procedures.
2.3 Verweerder heeft in de procedures samengewerkt met zijn kantoorgenoot (hierna: mr. T) omdat mr. T eerder voor een wederpartij van klager had opgetreden.
2.4 Op 25 november 2020 heeft de rechtbank Rotterdam (hierna: de rechtbank) vonnis gewezen in een procedure tussen klager en B. De rechtbank heeft B in dit vonnis veroordeeld om een bedrag van € 70.200,- euro aan achterstallig loon en een bedrag van € 15.000,- euro aan contractuele beëindigingsvergoeding aan klager te betalen.
2.5 In een e-mailbericht van 12 juli 2021 heeft mr. T klager en verweerder gevraagd om die dag om 11 uur een call te organiseren. Daarbij heeft mr. T aan verweerder gevraagd of hij daaraan voorafgaand zijn concept kon rondmailen. Verweerder heeft hierop dezelfde dag geantwoord met de vraag of het om 11:15 uur kon worden ingepland omdat hij zijn aantekeningen nog aan het uitwerken was. Mr. T heeft hier op 10:42 uur op gereageerd met:
“11.15 is ok, de timing is wat mij betreft wederom belabberd. Het kan niet zo zijn dat na 14 weken je nu pas aan concept begint.”
2.6 Dezelfde dag om 23:06 uur heeft mr. T in een e-mailbericht aan verweerder geschreven, voor zover relevant:
“Verder vind ik het erg onbeschoft dat je enkel voorrang hebt gegeven aan je eigen tijdplanning, vrijdagmiddag kort mailt en verder niet bereikbaar bent en vervolgens halverwege de avond een eerste concept mailt. Kennelijk hoef jij geen rekening te houden met mijn tijd of die van [klager]. Niet alleen onprofessioneel maar dus ook onbeschoft. (…)”
2.7 Op 14 juli 2021 heeft klager in een e-mailbericht aan verweerder geschreven, voor zover relevant:
“Het concept voor de betreffende grieven heeft mij (eer)gisteren ruimschoots te laat bereikt. Pas laat in de avond - en hier is het ook nog eens een uur later - kom je met een concept. Dit is zeer storend en wat mij betreft onacceptabel. Als je al zo laat iets toezend, bel dan in ieder geval even om je er van te vergewissen dat [mr. T] en ik het ook daadwerkelijk hebben zien binnenkomen. Ik lag al in bed en zag de betreffende e-mails pas die ochtend erop en had ruim onvoldoende tijd om er aandachtig naar te kijken en aanpassingen en opmerkingen te maken. Dit is niet de eerste maal dat dit zo gaat. Ik heb het gevoel dat het de laagste prioriteit heeft en telkens alles op het laatste moment gebeurt. Dit verschillende malen besproken en [mr. T] en ik hebben jou wat dat betreft verschillende malen om betering verzocht. We hebben nadrukkelijk aangegeven dat wij (en op de achtergrond ook [JvG]]) ruim de tijd willen hebben om het stukken die je schrijft door te nemen. Dit bepaald omdat wij meer dossierkennis hebben en derhalve om fouten te voorkomen. Je lijkt hier maling aan te hebben en dat is niet juist. Gisteren heb ik het stuk doorgelezen en was begonnen aan het maken van opmerkingen en aanpassingen. Er stonden redelijk veel fouten in wat betreft de feiten. Sommige belangrijker dan de andere, maar dat terzijde. Het punt is dat het voorkomen had kunnen worden wanneer we bijvoorbeeld reeds voor het weekeinde (of zelfs in het weekeinde) een concept hadden ontvangen. Nu was er absoluut te weinig tijd om nog iets zinnigs te doen. Dit kan niet nogmaals gebeuren. Het is vragen om ongelukken. Met klem verzoek ik je derhalve om dit niet nogmaals te laten gebeuren. Kunnen we afspreken dat we in de toekomst de stukken die je schrijft ruim (zeg een week) van te voren van je krijgen?”
2.8 Verweerder heeft bij e-mailbericht van 19 juli 2021 als volgt gereageerd :
“Dat mijn concept te laat was om nog goed op te kunnen reflecteren is terecht. Ik neem aan dat aandachtpunt serieus en zal daar de komende processtukken rekening mee houden. Dat zijn voor – behoudens aanhouding/schorsing, heb (…) nog niet gesproken – volgende week woensdag 28 juli de conclusie van antwoord in de schadestaat-procedure. Aangezien de dag daarvoor het faillissementsverzoek van [B] wordt behandeld, wil ik dat stuk die dinsdag alvast hebben ingediend; dat betekent eind deze week ik een concept voorleg. Het daarop volgende processtuk is de memorie van antwoord in het appel van [B] (tenzij [B] natuurlijk failliet is verklaard). Die staat op de rol van dinsdag 10 augustus a.s. Wat betreft de prioritering van jouw belangen het volgende. Ik ben in staat om jou betrekkelijk ‘pijnloos’ bij te staan bij de gratie van een voor het overige goedlopende praktijk. In zoverre hebben betalende dossiers voorrang omdat die mij ook in staat stellen om jou bij te kunnen staan. Ik probeer het zoveel mogelijk zo te plooien dat dat elkaar niet in de weg zit.”
2.9 In een e-mailbericht van 26 juli 2021 heeft mr. T aan klager geschreven, voor zover relevant:
“[Klager], ik heb weinig tijd vanmiddag en [verweerder] wenst mij kennelijk niet meer telefonisch te woord te staan. Hij heeft eerdere verzoeken om een call rond de gang van zaken rond mvg genegeerd en komt alle afspraken die we maken over timing niet na. Ik heb dan ook geen behoefte om nu actief mee te denken over hoe verder. [Verweerder] weet zelf alles beter en als er maar uitstel komt is hij allang tevreden. Ik ben van mening dat hij jouw belangen op die manier verre van optimaal behartigt en telkens excuses zoekt voor uitstel of summiere juridische stellingnames. Je moet het zelf met hem regelen. Zou voorts ook nadenken over onder welke voorwaarden de gehele zaak geschikt kan worden. Helaas is al weer contact gezocht met (…) zonder strategie dus wederom kans op vergelijk gemist. Ik blijf voorlopig op afstand en verzoek je dringend eerst zelf met [verweerder] tot goede afspraken te komen. Ik kom er niet meer doorheen. (…)
2.10 In een e-mailbericht van 5 augustus 2021 heeft verweerder aan klager geschreven, voor zover relevant:
“Net weer gebeld, bij monde van de telefoniste: faillissement is afgewezen, de uitspraak wordt u toegezonden.
Dit is wel een tegenvaller, pas als ik de uitspraak heb ontvangen, weten we wat de motivering is en of het zinvol is om daartegen te appelleren. (…)
2.11 Op 6 augustus 2021 heeft verweerder een beschikking van de rechtbank aan klager gestuurd. Verweerder schrijft daarbij, voor zover relevant:
“Hierbij gaat dan de beschikking van de rechtbank Rotterdam, maar de inhoud waarvan ik jullie kortheidshalve verwijs. Lang verhaal kort, de rechtbank doet het af op het ontbreken van pluraliteit. (…) Ik ben zelf donderdagmiddag en vrijdag weg, dus als de instructie (aan mij) is om hoger beroep in te stellen, dan moet dat uiterlijk donderdagochtend eruit. (…)”
2.12 Op 9 augustus 2021 heeft klager aan verweerder en mr. T geschreven, voor zover relevant:
“In je analyse van het vonnis sla je een belangrijk punt over, te weten dat we de procedure verloren hebben, omdat je kennelijk tijdens de zitting niet goed geluisterd hebt naar de opdracht van de rechter. Het ging over de pluraliteit in zijn algemeenheid en niet zoals jij dacht enkel over de belastingdienst als steunvordering. Ik heb je zelfs nog gezegd dat ik het zoals jij de opdracht begreep een vreemde opdracht vond en wees je erop dat het logischer was dat ze pluraliteit in zijn algemeenheid bedoelde. Daarenboven had je de termijnen niet goed op je netvlies. En als je dan weet dat je al een termijn gemist hebt en niettemin uit coulance nog tot 12.00 uur krijgt, laat je ook die termijn verlopen.”
2.13 Verweerder heeft hier dezelfde dag op gereageerd met, voor zover relevant:
“In de eerste plaats baal ik er zelf enorm van dat dat ik de instructie van de rechter op de zitting niet goed heb begrepen. Ik kan hier niets anders op zeggen dan: sorry, ik heb die instructie op dat moment niet goed begrepen. Zoals ik eerder liet weten, was de zitting zelf een bijzonder korte aangelegenheid. Omdat door (…) kort voor de zitting een verweerschrift was ingediend, was ik in de veronderstelling dat alleen ik op het punt van de pluraliteit diende te teageren. Pas later realiseerde ik mij dat “u dient u uit te laten” ook aan (…) was gericht. Het was mij dan ook niet duidelijk waar (en waarom) dat stuk van haar van donderdagavond vandaan kwam. Wat daar verder van zij op de vrijdagochtend daarop; omdat het mondelinge termijnen waren heb ik gemeend de laatste input van [JvG] en (…) nog te verwerken en heb die mondelinge termijn inderdaad met 18 minuten overschreden. Ik wijs erop dat ik zowel [JvG] als (…) die ochtend kort voor twaalven nog aan de telefoon had; ik kan dan ook niet tegelijkertijd een stuk indienen. ’t Is flauw van de rechter om vervolgens die reactie niet buiten beschouwing te laten, waar zij zelf ook de uitspraak met twee dagen aanhoudt.”
2.14 In een e-mailbericht van 24 augustus 2021 heeft verweerder aan klager geschreven dat hij nominaal kennis heeft genomen van het verweerschrift en hij verzoekt klager daarom te bewilligen in een aanhouding van de zaak.
2.15 Hierna heeft klager dezelfde dag om 11:24 uur aan mr. T geschreven, voor zover relevant:
“[Verweerder] heeft zich onvoldoende voorbereid voor de zitting van vanmiddag. Aanhouding is daarmee onoverkomelijk. Ik zou de zaak zelf wel kunnen bepleiten, maar dat mag weer niet.
[Verweerder] komt met onderstaand concept. Hierin vragen we niets en geven enkel. Is dat verstandig? Of moeten we thans maar blij zijn dat we überhaupt uitstel kunnen krijgen en geen risico’s nemen.”
2.16 In een e-mailbericht van 3 februari 2022 heeft klager aan verweerder geschreven, voor zover relevant:
“Het antwoord op het initiële verzoek van (…) ligt al op jouw bordje vanaf deze zomer. Je hebt haar als antwoord op haar rappel excuses aangeboden en gezegd dat je plots overspoeld werd en er daarom nog een aandacht aan had kunnen besteden, en zei toe er spoedig op terug te komen. Je voegde daar te onrechte aan toe dat je ook nog op mijn input zat te wachten, maar die had je reeds. Je antwoord niet. Ook niet toen ze met een procedure dreigde. Het gevolg is dat ik (onnodig) een procedure aan mijn broek heb. En nu zit je weer maanden stil. Het is verdorie een brief(je). (…) Kom op [verweerder], dit briefje had er in juli (ruim 5 maanden geleden!) al eruit gemoeten.”
2.17 Verweerder heeft hierop dezelfde dag per e-mail gereageerd met, voor zover relevant:
“Hierbij gaat mijn concept-brief aan [B]; ik heb zoveel mogelijk gebruik gemaakt van de tekst van [D]. Het lijkt mij niet productief om ook nog eens in te gaan op de verschillende hele en halve verwijten aan mijn adres.”
2.18 Op 29 april 2022 heeft verweerder in een e-mailbericht aan klager geschreven, voor zover relevant:
“Zoals vanmiddag kort telefonisch besproken, staat in het hoger beroep van [zaaksnaam B], het pleidooi over 2 weken, om 13:30 uur in Den Haag. Ik heb het dossier in mijn tas gepakt om het spreekwoordelijk even af te stoffen. Wij bespraken dat wij dan a.s. dinsdag contact hebben om de voorbereiding van het pleidooi te bespreken. Ik noteerde voor mijzelf al dat (…) zich zal onttrekken en ik hem dan weer opvolg als advocaat.”
2.19 Bij beschikking van 12 juli 2022 heeft het Gerechtshof Den Haag (hierna: Het Hof) het vonnis van de rechtbank van 25 november 2020 vernietigd. B is veroordeeld om aan klager een bedrag van € 15.000,- euro aan contractuele beëindigingvergoeding te betalen. De overige vorderingen van klager zijn afgewezen.
2.20 In een e-mailbericht van 28 oktober 2022 heeft klager aan verweerder geschreven, voor zover relevant:
“Bijgaand mijn opzet voor de memorie van grieven. Ik heb mijn best gedaan om alles grieven te uiten.
Mogelijk zie jij er nog meer. Ik twijfel bijvoorbeeld of er geriefd moet worden t.a.v. de waardering van het getuigenbewijs van [JvG], omdat de rechtbank niet aangeeft waar zij dit hoe heeft gewaardeerd, maar hier slechts een algemene opmerking over maakt. Dat geld ook voor het bewijs van het verhoor (…) en mezelf. Misschien moet ik dat dan bij anticipatie op de te komen verweren aan de orden brengen? (…)
Wat betreft jouw concept grieven, wil die eind volgende week uiterlijk hebben. We hebben nog maar één kans en nog maar vier weken. Geef me ajb een opdracht als er iets niet goed is of als er nog iets bij moet. Zoals ik gezegd ga ik nu verder met het opsommen en toelichten van zo ver mogelijk alle werkzaamheden die ik kan onderbouwen. Je hebt daarvan maandagochtend het eerste deel, zodat jij kan aangeven of ik op de goede weg ben.
Spreken we dit zo af?”
2.21 Verweerder heeft hierop op 31 oktober 2022 per e-mail gereageerd met, voor zover relevant:
“Goeiemorgen, en dank voor jouw mails van afgelopen vrijdag. Ik zit vandaag en morgen aan een andere zaak, waar ik woensdag moet ‘dienen’; ik pak de memorie van grieven dan vanaf woensdag a.s. op en zal je dan begin volgende week een concept aanleveren.
Qua grieven, denk ik dat de belangrijkste grief in de eiswijziging zit, omdat daar de meeste winst mee is te behalen. Qua omvang van de grieven, zou ik er naar streven om binnen die 25 pagina’s aan te voeren wat wij willen zeggen en daarbij met name verwijzen naar onderbouwing in producties.
Ik kom separaat bij je terug op het voorlopig getuigenverhoor in hoger beroep.”
2.22 Op 9 november 2022 heeft de rechtbank de door klager te betalen schadevergoeding op nihil vastgesteld.
2.23 In een e-mailbericht van 12 december 2022 om 12:28 uur heeft mr. T aan verweerder geschreven, voor zover relevant:
“Ik heb nadrukkelijk met jou afgesproken, geen uitstel maar gewoon de 20ste inleveren. Daar heb je toen niet tegen geprotesteerd. Je hebt niets gezegd over vakantie. En kennelijk vind je het niet relevant of ik ook nog ruimte heb in mijn agenda. Ik moet mij weer aan al jouw vrije dagen en vakanties voegen. Dat ga ik dus niet doen.
Ik heb aangegeven dat ik uiterlijk 16 dec mijn inbreng zou kunnen sturen, ook daar heb je niet op gereageerd. Dus ik ben niet van plan mijn planning en werkzaamheden aan te passen aan het, zoals altijd relaxte, schema van jou.
Dus ik hoor graag wat van mij verwacht wordt en als de memorie alleen gaat over het aanvullen van de bewijsmiddelen dan heb ik denk ik weinig toegevoegde waarde.”
2.24 Hierna heeft mr. T dezelfde dag om 18:20 uur aan verweerder en klager geschreven, voor zover relevant:
“Ik begrijp dat uitstel is afgesproken met (…) voor nemen van Mvg. Dat is tegen de voorwaarde die ik met [verweerder] afgesproken om gewoon de 20ste te dienen. Heb geen tijd en geen zin om mij daarna nog aan deze zaak te committeren zeker nu nog het houden van vaart erin en druk kennelijk niet functioneel wordt gezien.
Ik zal deze week aanleveren wat handig is voor jullie en dan stop ik verder mijn werkzaamheden.”
2.25 In een e-mailbericht van 6 januari 2023 heeft klager aan JvG met verweerder in de cc als reactie op een door verweerder toegestuurd concept memorie van grieven geschreven, voor zover relevant:
“Ik kan beter ook niet reageren, maar moet wel. Dit concept is echt heel slecht. Barst van de fouten. Feiten die onvolledig en in strekking onjuist zijn. Nauwelijks grieven. Raakt de kern niet. Lijkt wel of je aan de zijde van [A] staat. Bel me zsm!”
2.26 Op 7 februari 2023 heeft verweerder klager per e-mail een adviesbrief in de schadestaat procedure gestuurd. In deze e-mailbrief staat, voor zover relevant:
“Al met al is mijn advies daarom: niet appelleren; ik denk niet dat dat in jouw belang is! (…) Mocht je niettemin wèl hoger beroep willen instellen tegen het vonnis in de schadestaatprocedure, dan lijkt het mij – mede gelet op mijn bovenstaande beknopte overwegingen – overigens beter als jij daarvoor een andere advocaat instrueert.”
2.27 Op 8 februari 2023 heeft JvG een e-mail aan verweerder gestuurd, met klager in de cc. In deze e-mail staat, voor zover relevant:
“Veel dingen had je kunnen oppakken, maar doe je gewoon niet. Je staat niet voor je cliënt, luistert niet naar je cliënt, kijkt weg als je cliënt ‘geweld’ wordt aangedaan in de rechtszaal, hebt je eigen agenda, maakt fout op fout, handelt veelvuldig in strijd met de regels voor de advocatuur en zo kan ik nog wel even doorgaan. Maar dat is blijkbaar standaard in jullie wereldje. Jullie advocaten voelen je beter dan andere mensen, voelen zich verheven en denken overal mee weg te komen. Jullie plakken een sticker op een persoon, liegen in de rechtbank, schenden op grove wijze de advocaten wet, plegen misdrijven, maar zijn geen haar beter.”
2.28 Verweerder heeft hierop dezelfde dag per e-mail gereageerd (met klager in de cc) met, voor zover relevant:
“Vriend, je kan m’n rug op met die grote waffel van je. Ik ben gewoon niet volledig voorgelicht; bij herhaling heeft [klager] gezegd niets meer van (…) (onder zich) te hebben en dat blijkt mij nu gewoon niet te kloppen. (…) .”
2.29 Verweerder heeft in een e-mailbericht van 8 februari 2023 om 13:10 uur aan klager geschreven:
“Wij spraken elkaar zonet. Jij instrueerde mij om vandaag hoger beroep in te stellen tegen het vonnis in de schadestaatprocedure. De appeltermijn loopt morgen af. Vandaag ben ik buiten kantoor, als je wilt dat het vandaag gebeurt, dan moet je iemand anders instrueren.”
2.30 In een e-mailbericht van 8 februari 2023 om 16:25 uur heeft klager aan verweerder geschreven, voor zover relevant:
“Dank dat je terug belde. Ik begrijp dat de termijn dus niet vandaag maar morgen verloopt en dat er dus tijd is om nog hoger beroep in te stellen en de appeldagvaarding te doen betekenen. Je zei toe dat morgen(ochtend) in orde te maken. Daarvoor mijn dank.”
2.31 In een e-mail van 9 februari 2023 heeft verweerder aan klager een concept appeldagvaarding en een voorschotdeclaratie aan klager gestuurd. Verweerder heeft daarbij geschreven, voor zover relevant:
“In vervolg op jouw onderstaande mail en ons telefoongesprek van gisteren, gaan hierbij de (concept) appeldagvaarding en mijn voorschotdeclaratie. Ik verzoek je vriendelijk om mij zo snel mogelijk jouw eventuele opmerkingen op de hoger beroep dagvaarding door te geven, zodat ik die zo mogelijk nog kan verwerken. Met inachtneming van het navolgende (…), heb ik gedagvaard op een termijn van 3 maanden, die toevallig precies uitkomt op dinsdag 9 mei.
Tevens verzoek ik je om mijn voorschotdeclaratie - inclusief de BTW component - per omgaande te willen voldoen.
(…)
Ik heb je eerder geadviseerd om om een aantal redenen NIET in hoger beroep te gaan tegen dit/het vonnis in de schadestaatprocedure. Wij hebben daar gisteren kort over gesproken, maar jij was het niet met mij eens en van mening dat mijn advies niet deugde. Wat daar allemaal van zij: nogmaals, ik adviseer je om dit hoger beroep NIET in te stellen. Afgezien van alle mogelijke juridische scherpslijperij, heropen/verleng je hiermee een debat dat je had kunnen afsluiten en dat je inmiddels ook hebt geschikt/afgewikkeld. Ik denk dat de 'second best uitkomst' (mijn woorden) van de schadestaat-procedure voor jou het beste is, wat daar redelijkerwijs van had mogen verwachten. In dat opzicht heeft het instellen van hoger beroep voor jou een groter risico; ik vraag mij af of jij er veel mee hebt te winnen. Het punt van de proceskosten, is in dit opzicht naar mijn mening een bijzaak. Daarnaast biedt het door jou instellen van appèl aan [zaaksnaam B] de gelegenheid om incidenteel te appelleren en het schadebedrag hoger te laten vaststellen; dat meerdere zal (…) dan weer willen verrekenen met wat hij in het andere hoger beroep meer aan jou moet betalen. Je speelt (…) hiermee dus ook in de kaart (als je het mij vraagt). Je dient er ook rekening mee te houden dat [zaaksnaam B] zal anticiperen, zodat het hoger beroep eerder gaat lopen dan de (rol)datum waartegen is gedagvaard. Gelet op bet bovenstaande, breng ik deze hoger beroepdagvaarding ALLEEN uit ter sauvering termijn en op jouw uitdrukkelijke instructie en ik zal dit hoger beroep - als jij dat doorzet - NIET inhoudelijk (willen) behandelen. Daarvoor zal jij dan een andere advocaat moeten instrueren die de zaak dan bij het hof aanbrengt, dan wel na anticipatie zich voor jou zal stellen.”
2.32 In een brief van 15 februari 2023 heeft verweerder aan klager, per adres van JvG, laten weten dat hij zich als advocaat onttrekt in de lopende procedures. In deze brief staat onder meer:
“In het hoger beroep in de schadestaat/zaaknummer rechtbank (…)
Ik heb jou eerder geadviseerd om dit hoger beroep niet in te stellen. Jij was/bent het daar niet mee eens.; jij schreef mij dat ik geen inhoudelijk advies had gegeven en slechts had volstaan met wat platitudes. Onder verwijzing naar mijn e-mail van donderdag 9 februari heb ik op jouw uitdrukkelijke instructie de hoger beroep dagvaarding laten uitbrengen tegen het vonnis in de schadestaatprocedure van 9 november 2022. Ik heb gedagvaard voor de roldatum van dinsdag 9 mei a.s. Ik heb in die e-mail eveneens aangegeven dat ik dat hoger beroep niet inhoudelijk zal (willen) behandelen, zodat jij daarvoor een andere advocaat zal moeten instrueren.” (…)
“In het hoger beroep in de declaratiezaak/zaaknummer gerechtshof (…)
Op de rol van 17 januari is de memorie van grieven genomen, met daarbij een zeer uitgebreide onderbouwing (producties) van jouw werkzaamheden voor (…). Ik hoop voor je dat dat het gerechtshof voldoende aanknopingspunten geeft om jou een substantieel hoger bedrag toe te wijzen dan de rechtbank heeft gedaan. (…). “In lijn met het bovenstaande zal ik mij ook in dit hoger beroep als advocaat onttrekken, het betreffende H-formulier gaat hierbij.” (…)
“Jouw dossiers zond ik – bij gebrek aan jouw meest recente (kantoor)adres – aan het adres van (…) Jij zei mij op 31 januari in Rotterdam dat jij daar in de buurt een nieuwe kantoorruimte had betrokken.”
2.33 Op 15 februari 2023 heeft verweerder een declaratie aan klager gestuurd.
2.34 Op 9 maart 2023 heeft de nieuwe advocaat van klager (hierna: mr. M) een e-mail aan verweerder en zijn praktijkassistente gestuurd met daarin, voor zover relevant:
Graag alle (proces)stukken in de lopende procedures waarin [verweerder] zich heeft onttrokken. U kunt dit toezenden aan onderstaand adres.”
2.35 Op 10 maart 2023 heeft verweerder mr. M een e-mail gestuurd met daarin, voor zover relevant:
“Hierbij zend ik u een aantal stukken/dossiermappen (…) Van het geanticipeerde appèl (…) tegen het schadestaatvonnis van de rechtbank Rotterdam van 9 november 2022, heb ik geen separaat dossier. Het anticipatie-exploot heb ik (per e-mail) aan [klager] toegezonden. De originele appeldagvaarding stuur ik eerst op nadat mijn betreffende voorschotdeclaratie is voldaan. (…) Mocht u nog vragen hebben, dan weet u mij bereikbaar.”
2.36 Op 9 mei 2023 heeft JvG aan verweerder geschreven, voor zover relevant:
“Begin oktober 2022 hebben [klager en ik met jouw afspraken gemaakt ten aanzien van het hoger beroep in de declaratiezaak van [klager] tegen […]. Je begon toen voorzichtig over een voorschotnota. Ik heb je toen gezegd dat ik dat wel wilde betalen, mits we konden afspreken dat jij eind oktober 2022 een eerste concept MvG klaar zou hebben en dat je zo spoedig mogelijk om een voorlopig getuigenverhoor zou verzoeken. Jij ging daarmee akkoord. Een verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor heb je nooit de deur uitgedaan en het eerste concept MvG kwam pas begin 2023, eerst nadat [klager en ik deze zelf hadden opgesteld en naar je hebben opgestuurd omdat van jouw zijde deze uitbleef. Je bent onze afspraak derhalve op alle punten niet nagekomen. Om die reden ben ik van mening dat je verplicht bent de door mij betaalde €7.500,- per omgaande terug te betalen.
Graag zie ik het onverschuldigd betaalde bedrag tegemoet op rekening van (…) Mocht het betreffende bedrag niet uiterlijk vrijdag 13 mei aanstaande op mijn rekening zijn bijgeschreven, dan laat je me geen keuze dan me tot de deken te wenden.”
2.37 Op 11 mei 2023 heeft mr. M een e-mailbericht aan verweerder gestuurd waarin hij schrijft nog niet beschikking te hebben over de volledige dossiers. Mr. M verzoekt verweerder daarom om op korte termijn alle stukken door te sturen.
2.38 Verweerder heeft op voorgaand bericht gereageerd met, voor zover relevant:
“A.s. dinsdag is (mijn praktijkassistente) (…) er ook; wij zullen ons dan van uw onderstaande verzoek kwijten. Gelet op uw voorlaatste zin ga ik ervan uit dat dat vlot genoeg is?(…)”
2.39 In een e-mailbericht van 16 mei 2023 heeft verweerder aan mr. M geschreven, voor zover relevant:
“In verband met uw onderstaande e-mail, bericht ik u als volgt. Ik begrijp dat u ook het appèl tegen het vonnis in de schadestaatprocedure behandelt.
Tegen dat vonnis heb ik op 9 februari jl. op uitdrukkelijke instructie van [klager] de appeldagvaarding uitgebracht. Zoals ik u eerder heb gemaild, heeft uw client echter niet mijn voorschot nota voor de te dien aangaande te verrichten werkzaamheden en verschotten betaald.
Deze voorschotnota gaat hier volledigheidshalve bij, zou u het daartoe willen leiden dat deze per omgaande wordt voldaan? Bij gebreke waarvan ik mij ten aanzien van dit dossier op mijn retentierecht zal beroepen. (…)”
2.40 Hierop volgend heeft verweerder per brief van (eveneens) 16 mei 2023 de dossiers van klager aan mr. M gestuurd, behalve het dossier van de schadestaatprocedure. Verweerder heeft zich ten aanzien van dat dossier op zijn retentierecht beroepen Verweerder heeft daarbij geschreven, voor zover relevant:
“Onder verwijzing naar mijn e-mail aan u van eerder vandaag 14:06 uur (volledigheidshalve bijgaand), bericht ik u als volgt.
Hierbij zend ik u de dossiers in eerste aanleg in de declaratiezaak (…) U verzocht mij ook om de stukken in eerste aanleg van de schadestaatprocedure en het appèl daarvan (gerechtshof Den Haag, zaaknummer: 200.323.222/01). Ik maak uit het roljournaal op dat u - op instructie van uw cliënt - daarin doorprocedeert. Ik schreef u eerder dat mijn voorschotdeclaratie (2023008) voor het instellen dat hoger beroep nog niet was voldaan.
Per 17:30 uur vandaag heb ik daarvan nog geen betaling ontvangen. Ik beroep mij daarom op mijn retentierecht op deze stukken; ik zal u deze na betaling van de voorschotdeclaratie te vermeerderen met de bijkomende verzendkosten ad € 6,95 (geen BTW) en derhalve in totaal€ 732,95 aan u doen toekomen. Met mijn dienstverlening ten titel van maatschappelijk werk aan [klager] is het nu wel genoeg geweest.
Ik vertrouw erop u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd. Mocht u nog vragen hebben, dan weet u mij bereikbaar.
2.41 Op 16 mei 2023 heeft klager een klacht tegen verweerder ingediend bij de deken.
2.42 In een e-mailbericht van 15 juni 2023 heeft mr. M via de deken verzocht of verweerder de stukken uit de schadestaat procedure per ommegaande aan mr. M wil verstrekken.
2.43 Op 21 juni 2023 heeft klager verweerder aansprakelijk gesteld voor alle geleden en nog te lijden schade als gevolg van gemaakte (beroeps)fouten.
2.44 In juli 2023 is verweerder getroffen door een hersenbloeding, waarna hij arbeidsongeschikt is geraakt.
2.45 Op 5 maart 2024 is verweerder uitgeschreven van het tableau.

3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder dat hij:
a) zich niet heeft gedragen zoals van een behoorlijk advocaat mag worden verwacht, door zich ongepast uit te laten tegen derden en zich ongepast uit te laten over klager;
b) afspraken niet is nagekomen en niet heeft gereageerd zodra hij daar op aangesproken werd;
c) plots – zonder aankondiging, overleg en dwingende reden – zijn taak heeft neergelegd;
d) ongevraagd, zonder overleg en reden, vertrouwelijke dossiers naar een derde heeft gestuurd;
e) geen toevoeging heeft aangevraagd, waarvoor klager wel in aanmerking kwam;
f) niet tijdig concept processtukken heeft opgesteld, processtukken zonder goedkeuring van klager heeft ingediend, processtukken te laat en tegen de uitdrukkelijke instructies van klager heeft ingediend;
g) onvoldoende heeft gesteld en betwist en onvoldoende voorbereid ter zitting is verschenen;
h) geen behoedzaam gebruik heeft gemaakt van het retentierecht, geen overleg heeft gepleegd met de opvolgend advocaat, niet heeft gewezen op de mogelijkheid het gedeclareerde bedrag bij de deken te deponeren en niet direct gevolg heeft (kunnen) geven aan gestelde voorwaarden;
i) heeft geweigerd klager te informeren over de melding van een claim aan de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar;
j) heeft geweigerd de gegevens van de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar aan klager te verstrekken;
k) niet in staat is om dossiers compleet en ordentelijk over te dragen.

4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft (deels) verweer tegen de klacht gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.


5 BEOORDELING
5.1 Deze klacht gaat over de kwaliteit van de dienstverlening van de advocaat. Er is pas sprake van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen als de kwaliteit duidelijk onder de maat is geweest. De tuchtrechter houdt bij de beoordeling rekening met de vrijheid die een advocaat heeft bij de wijze waarop hij een zaak behandelt. Ook houdt de tuchtrechter rekening met de keuzes waarvoor een advocaat bij de behandeling van de zaak kan komen te staan. Die (keuze)vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door bepaalde eisen die aan het werk van de advocaat worden gesteld. Als algemene professionele standaard geldt dat de advocaat te werk moet gaan zoals van een redelijk bekwame en redelijk handelende beroepsgenoot mag worden verwacht.
Algemeen verweer van de gemachtigde van verweerder
5.2 Verweerder is sinds 22 juli 2023 als gevolg van een herseninfarct niet meer in staat om zijn praktijk uit te voeren. Hij is inmiddels uitgeschreven als advocaat. De gemachtigde heeft gelet op deze psychische toestand van verweerder geen overleg met verweerder kunnen voeren over de aard en strekking van deze klachtzaak.
Klachtonderdeel a)
5.3 Klager verwijt verweerder in dit klachtonderdeel dat hij zich ongepast heeft uitgelaten. Zo heeft verweerder in een e-mailbericht van 8 februari 2023 aan JvG geschreven: “Vriend, je kan m’n rug op met die grote waffel van je.” Eerder sprak verweerder ook negatief over klager tegen de heer JvG. Hij schreef toen: “JvG, wat [klager] schrijft is niet God’s woord voor een ouderling, of diepe wijsheid; ik vind veelal regelrechte bullshit.”
5.4 De raad stelt in de beoordeling van klachtonderdeel a) voorop dat het klachtrecht in de zin van de Advocatenwet toekomt aan diegene die door het beklaagde handelen of nalaten van de advocaat rechtstreeks in zijn belang is, of kan worden getroffen. De raad stelt vervolgens vast dat het door klager genoemde citaat van verweerder in zijn e-mailbericht van 8 februari 2023, is gericht aan JvG, en niet aan klager. Klager heeft ten aanzien van dit deel van klachtonderdeel a) daarom geen rechtstreeks belang en klachtonderdeel a) is daarom in zoverre niet-ontvankelijk.
5.5 Voor wat betreft het andere door klager genoemde (laakbare) citaat van verweerder over klager, stelt de raad vast dat klager dit verwijt niet nader heeft onderbouwd met stukken, zoals overlegging van het betreffende e-mailbericht, en dat dit verwijt ook verder uit niets blijkt. Klachtonderdeel a) is voor het overige daarom ongegrond. Mocht verweerder deze uitlating evenwel hebben gedaan, dan overweegt de raad dat het een advocaat in zijn algemeenheid niet siert om zich op een dergelijke wijze (over zijn cliënt) uit te laten, maar dat de uitlating naar het oordeel van de raad niet van dien aard is dat sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen. Klachtonderdeel a) is ook daarom voor het overige ongegrond.
Klachtonderdelen b), f), h) en k)
5.6 De raad ziet in de inhoud van de klachtonderdelen b), f), h) en k) aanleiding voor een gezamenlijke beoordeling. De raad stelt vast dat deze klachtonderdelen er in de kern op neerkomen dat klager verweerder verwijt dat hij onduidelijk met hem heeft gecommuniceerd, niet adequaat heeft gereageerd op zijn berichten en dat hij zich (in zijn bijstand aan klager) pro actiever had moeten opstellen.
5.7 De raad is van oordeel dat deze klachtonderdelen slagen. De raad verwijst hiervoor onder meer naar de e-mailberichten tussen klager en verweerder in de periode van 12 juli 2021 tot en met 26 juli 2021, waarin verweerder op 19 juli 2021 zelf ook tegenover klager heeft erkend dat een door hem aangeleverd concept te laat was. De kantoorgenoot van verweerder, mr. T, heeft hierna op 26 juli 2021 aan klager geschreven dat hij “er niet meer doorheen komt” bij verweerder, en ook dat hij van mening is dat verweerder de belangen van klager “verre van optimaal” behartigt.
5.8 Blijkens de inhoud van de overgelegde e-mailwisseling van 9 augustus 2021 tussen klager en verweerder, heeft verweerder hierna ook een door de rechter toegekende extra termijn gemist, welk handelen verweerder in zijn e-mailbericht van 9 augustus 2021 eveneens heeft erkend. Daarnaast blijkt uit de communicatie tussen klager en verweerder dat klager al vanaf oktober 2022 bij verweerder om een concept memorie van grieven heeft verzocht en dat verweerder deze concept memorie van grieven pas maanden later, in januari 2023, heeft gestuurd.
5.9 De raad stelt op grond van de inhoud van het klachtdossier vast dat klager op verschillende momenten en in diverse berichten zijn ongenoegen over het handelen van verweerder heeft geuit en ook dat mr. T dit heeft gedaan. Dit heeft er evenwel niet toe geleid dat verweerder zijn handelen heeft aangepast. De raad is daarom van oordeel dat de klachtonderdelen b) en f) in zoverre gegrond zijn.
5.10 Ook voor wat betreft klachtonderdelen h) en k), waarin klager verweerder verwijt dat hij geen behoedzaam gebruik heeft gemaakt van zijn retentierecht en dat hij de dossiers niet op de juiste wijze heeft overgedragen, is de raad van oordeel dat deze klachtonderdelen gegrond zijn. Uit de overgelegde correspondentie komt naar voren dat verweerder lang heeft gewacht met het overdragen van de dossiers aan de opvolgend advocaat. Mr. M verzocht al vanaf maart 2023 bij verweerder om overdracht van de dossiers, maar verweerder heeft de dossiers uiteindelijk pas in mei 2023 verstrekt waarbij hij zich voor wat betreft het “schadestaat dossier” heeft beroepen op zijn retentierecht. Zoals ook door klager is aangevoerd, is de hoofdregel dat wanneer de declaratie van de oorspronkelijk advocaat niet is voldaan en deze zich op zijn retentierecht beroept, de oorspronkelijk advocaat niettemin verplicht is het dossier af te geven aan de opvolgend advocaat. Van een retentierecht op een dossier mag slechts behoedzaam gebruik worden gemaakt. Dat betekent dat de advocaat de voormalig cliënt moet wijzen op de mogelijkheid om het bedrag van de openstaande declaratie onder de deken te storten, ofwel aan de deken een andere regeling te vragen. De tuchtrechter verwacht van de advocaat op dit punt een actieve houding. Naar het oordeel van de raad heeft verweerder zich ook in dit geval te passief opgesteld en had hierin een actievere opstelling van hem mogen worden verwacht. Ook dit valt hem tuchtrechtelijk te verwijten.
5.11 De raad concludeert op grond van het voorgaande dat verweerder slordig is geweest in zijn communicatie richting klager en op verschillende momenten een lakse en passieve houding heeft getoond. Verweerder heeft hiermee volgens de raad niet gehandeld zoals van hem als een redelijk en bekwaam handelend advocaat mocht worden verwacht.
5.12 Gelet op het voorgaande is de raad van oordeel dat de klachtonderdelen b), f), h) en k) gegrond zijn.
Klachtonderdeel c)
5.13 In dit klachtonderdeel verwijt klager verweerder dat hij zich ‘zomaar’ zou hebben onttrokken, waardoor klager op kosten is gejaagd.
5.14 De raad overweegt dat als beoordeeld moet worden of een advocaat tuchtrechtelijk heeft gehandeld door zijn opdracht neer te leggen en zich terug te trekken uit de zaak, mede acht moet worden geslagen op gedragsregel 14 lid 3. Daarin is bepaald dat, als een advocaat besluit een hem verstrekte opdracht neer te leggen, hij dat op zorgvuldige wijze dient te doen en er voor zorg dient te dragen dat zijn cliënt(e) daarvan zo min mogelijk nadeel ondervindt.
5.15 De raad stelt vast dat in de voorliggende zaak uit de aan de onttrekking voorafgaande correspondentie tussen klager en verweerder veel onderlinge irritatie naar voren komt. Voor klager moet het hoe dan ook duidelijk zijn geweest dat verweerder en hij, in zowel de aanpak van de zaak, als ook de wijze van communicatie, niet op één lijn zaten. Dat verweerder zich uiteindelijk op 15 februari 2023 als advocaat van klager heeft onttrokken, kan voor klager dan ook geen verrassing zijn geweest. Daarbij heeft verweerder dit schriftelijk en op de juiste wijze in een e-mailbericht met daarbij een toelichting aan klager, aan klager kenbaar gemaakt. Hierin valt verweerder geen tuchtrechtelijk verwijt te maken. Klachtonderdeel c) is daarom ongegrond.
Klachtonderdeel d)
5.16 In klachtonderdeel d) verwijt klager verweerder dat hij zijn dossiers zonder toestemming van klager heeft toegezonden aan een derde.
5.17 De raad stelt vast dat verweerder de dossiers op 15 februari 2023 aan het kantooradres van JvG heeft gestuurd. JvG was blijkens de verdere inhoud van het klachtdossier volledig op de hoogte van de inhoud van alle procesdossiers. Hij was (als zakenpartner) steeds betrokken bij de betreffende mailwisselingen tussen klager en verweerder en hij trok blijkens de verdere inhoud van het dossier in alles op met klager. Van het door verweerder verstrekken van de dossiers aan een “willekeurige” derde en het hiermee mogelijk schenden van de vertrouwelijkheid door verweerder, is daarom naar het oordeel van de raad geen sprake. Klachtonderdeel d) is daarom ongegrond.
Klachtonderdeel e)
5.18 In klachtonderdeel e) verwijt klager verweerder dat hij geen toevoeging voor hem heeft aangevraagd, terwijl klager hier wel om had verzocht.
5.19 De raad overweegt dat het aan de klager is om een tuchtklacht voldoende feitelijk en concreet te omschrijven en met bewijs te onderbouwen, zodat de tuchtrechter de feiten die de klager aan de klacht ten grondslag legt, kan vaststellen en beoordelen. Tegenover het verweer van verweerder heeft klager de klacht onvoldoende onderbouwd, terwijl in de overgelegde stukken ook geen aanknopingspunten kunnen worden gevonden voor de juistheid van klagers verwijt. Omdat de feitelijke grondslag ontbreekt, is klachtonderdeel e) naar het oordeel van de raad daarom ongegrond.
Klachtonderdeel g)
5.20 Klager verwijt verweerder in dit onderdeel dat hij onvoldoende heeft gesteld en betwist. Hij doet hierbij een beroep op het arrest van het Gerechtshof Den Haag van 12 juli 2022 in de loonvorderingszaak. In dat arrest is de loonvordering van klager afgewezen. Bijna alle overwegingen bevatten de woorden ‘niet gesteld’ en/of ‘niet betwist’.
5.21 De raad stelt vast dat dit verwijt ziet op de inhoud en de aanpak van het civielrechtelijke onderliggende geschil waarin klager en verweerder niet op één lijn zaten. De raad overweegt daarbij dat het niet aan de tuchtrechter is om daarover oordelen, tenzij verweerder een evident onjuist standpunt zou hebben ingenomen en hij daarmee niet zou hebben gehandeld zoals dit van hem in de gegeven omstandigheden als een redelijk handelend advocaat mocht worden verwacht. Daarvan is hier geen sprake. Klachtonderdeel g) is daarom eveneens ongegrond.
Klachtonderdelen i) en j)
5.22 Deze klachtonderdelen zien op verwijten over de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar. Verweerder heeft geweigerd klager te informeren over de melding van een claim aan de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar en hij heeft de gegevens van de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar niet aan klager verstrekt.
5.23 De raad stelt vast dat klager (zoals door hemzelf is aangevoerd) de betreffende verzekeringsgegevens uiteindelijk wel heeft verkregen. Gelet daarop is het belang voor klager voor wat betreft deze klachtonderdelen komen te vervallen. De klachtonderdelen i) en j) zijn daarom ongegrond.

6 MAATREGEL
6.1 Hoewel verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld, zal de raad geen maatregel aan hem opleggen. Verweerder is in juni 2023 getroffen door een hersenbloeding. Hij verkeert nu in een zodanige toestand dat de gemachtigde niet met hem heeft kunnen overleggen en daarom ook geen verweer namens hem heeft kunnen voeren. De gemachtigde heeft ter zitting naar voren gebracht dat verweerder niet meer in staat is om zijn werk als advocaat te kunnen verrichten. Hij is inmiddels uitgeschreven als advocaat en werkt nu in de groenvoorziening. Verweerder zal nooit meer kunnen terugkeren in de advocatuur. De raad ziet gelet op deze omstandigheden aanleiding om af te zien van het opleggen van een maatregel.

7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.


BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klachtonderdelen b), f), h) en k) gegrond;
- verklaart klachtonderdeel a) deels niet-ontvankelijk en deels ongegrond;
- verklaart de klachtonderdelen c), d), e), g), i) en j) ongegrond.
- bepaalt dat geen maatregel wordt opgelegd;
- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager;

Aldus beslist door mr. W. Aardenburg, voorzitter, mrs. M. Bootsma en J.C. Ellerman, leden, bijgestaan door mr. E.E. Wouters als griffier en uitgesproken in het openbaar op 23 juni 2025.


Griffier Voorzitter

Verzonden op: 23 juni 2025