Zoekresultaten 81-90 van de 2136 resultaten

  • ECLI:NL:TADRARL:2025:18 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 24-570/AL/NN

    Raadsbeslissing. De klachten van de verzekeraars en van werknemers van de verzekeraars over de advocaat van de wederpartij van de verzekeraars. De klachten zijn deels gegrond. Nadat de verzekeraars aan letselschadebureaus hadden aangekondigd de samenwerking tijdelijk stop te zullen zetten en de gegevens van de bestuurder te zullen plaatsen in het Externe Verwijzingsregister, heeft de advocaat commissarissen, een bestuurder en twee werknemers van de verzekeraars in (gelijkluidende) brieven privé aansprakelijk gesteld mochten zij meewerken aan de door de verzekeraars aangekondigde voornemens en zijn zij gesommeerd om per omgaande € 1.7 miljoen te betalen. De advocaat heeft de deurwaarder de brieven laten betekenen, de brieven aan de commissarissen op het adres van (één van) de verzekeraars en de brieven aan de werknemers op hun privéadressen. Met zijn handelen heeft de advocaat de grenzen van de hem, als advocaat van de wederpartij, toekomende vrijheid wel overschreden waar het gaat om de werknemers van de verzekeraars en niet waar het gaat om de commissarissen en de bestuurder.

  • ECLI:NL:TAHVD:2025:12 Hof van Discipline 's Gravenhage 240207

    Klacht over eigen advocaat. Verweerder wordt verweten dat hij in een familierechtelijke kwestie ernstig is tekortgeschoten in de bijstand van klager (klachtonderdeel 1) en dat hij zonder klagers instemming hoger beroep heeft ingesteld, welk hoger beroep niet-ontvankelijk is verklaard doordat verweerder het hoger beroep had ingesteld namens klagers voormalige bewindvoerder (klachtonderdeel 2). De raad heeft klachtonderdeel 1 gegrond verklaard en klachtonderdeel 2 ongegrond verklaard. De raad heeft geoordeeld dat het - gelet op de ernst van het aan verweerder gemaakte tuchtrechtelijk verwijt en zijn antecedentenlijst - het beeld ziet van een advocaat die blijk geeft zich onvoldoende bewust te zijn van voor de advocatuur elementaire beginselen en regelgeving en die zich onvoldoende rekenschap geeft van de belangen die daarmee worden gediend. De raad heeft geoordeeld dat de maatregel van schrapping van het tableau de enige passende maatregel voor verweerder is. Het hof oordeelt dat - voor zover de klacht bij het hof voorligt en het ne bis in idem beginsel niet aan beoordeling in de weg staat – klachtonderdeel 1 gegrond is. Er is sprake geweest van een gebrek aan overleg en een gebrek in de communicatie met klager. Het hof acht schrapping nog niet gerechtvaardigd en legt – gelet op het tuchtrechtelijk verleden van verweerder – een schorsing van 16 weken op, waarvan 8 voorwaardelijk met als bijzondere voorwaarde een coachingstraject op de wijze als goed te keuren door de deken.

  • ECLI:NL:TADRARL:2025:19 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 24-679/AL/OV

    Raadsbeslissing. De klachten over de advocaat van de wederpartij in een familiezaak zijn ongegrond. Niet is gebleken dat verweerder willens en wetens informatie heeft achtergehouden en/of heeft gelogen. Wel heeft verweerder informatie onvolledig gepresenteerd. Hierdoor is evenwel geen (onevenredig) nadeel toegebracht aan de belangen van klager. Klager heet hij deze feiten kunnen aanvullen en/of rechtzetten in de procedure waarin hij door een advocaat werd bijgestaan. Verweerder heeft binnen een door hem aan klager gestelde termijn een verzoekschrift ingediend zonder in te gaan op wedervragen van klager. Dit niet de-escalerend handelen van verweerder is toch niet tuchtrechtelijk verwijtbaar vanwege het belang van zijn cliënte bij een snelle ingangsdatum van de verlangde gewijzigde kinderalimentatie en het door klager niet aanleveren van alle specifiek gevraagde informatie.

  • ECLI:NL:TADRSHE:2025:12 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 24-476/DB/OB

    Raadsbeslissing. Klacht over de advocaat van de wederpartij. Verweerder heeft gedragsregel 20 lid 1 en gedragsregel 21 lid 1 geschonden doordat hij op 2 mei 2023 twee brieven en op 4 mei 2023 en brief aan de Ondernemingskamer heeft gestuurd, zonder daarvan een afschrift te sturen aan de wederpartij. Met de hiervoor vastgestelde schendingen van de gedragsregels 20 lid 1 en gedragsregel 21 lid 1 heeft verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. Dat verweerder – na ingrijpen van de Ondernemingskamer – alsnog afschriften aan de wederpartij heeft verzonden, de wederpartij in de gelegenheid is gesteld om op de stukken te reageren en verweerder voor zijn handelen zijn excuses heeft aangeboden doet aan het onbetamelijke van verweerders handelen niet af. De raad neemt hierbij onder meer in aanmerking dat verweerder blijkens zijn brief van 2 mei 2023 aan de Ondernemingskamer bewust heeft gehandeld en de kennelijke bedoeling heeft gehad om de wederpartij in de procedure op achterstand te plaatsen en daarmee in haar processuele belangen te schaden. Klachtonderdeel 1 is op gegrond van het voorgaande gegrond. Klaagsters verwijten verweerder dat hij zonder machtiging de wettelijke geheimhoudingsplicht van artikel 2:351 lid 4 BW heeft doorbroken, hetgeen in strijd is met de kernwaarde integriteit en met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt. Met zijn opmerking dat een wettelijk verbod hem “niet boeit” onderstreept verweerder dat hij zich weinig aantrekt van de regels die zijn opgesteld ter bescherming van de belangen van (overige) betrokkenen bij deze procedure, aldus klaagsters. De raad stelt vast dat het onderdeel van klachtonderdeel 2, dat ziet op de schending van de wettelijke geheimhoudingsplicht van artikel 2:351 lid 4 BW, reeds is beoordeeld in de tuchtprocedure die heeft geleid tot de in randnummer 2.18 genoemde beslissing van de raad van 26 februari 2024 (kenmerk 23-717/DB/OB/D). Gelet op het bepaald in artikel 47b lid 1 Advocatenwet is klachtonderdeel 2 in zoverre niet-ontvankelijk. Voor zover klachtonderdeel 2 ziet op het verwijt dat verweerder heeft gezegd dat een wettelijk verbod hem “niet boeit” is de raad van oordeel dat, als de raad al feitelijk zou kunnen vaststellen dat die uitlating is gedaan, het ter zake aan verweerder gemaakte tuchtrechtelijke verwijt, naast hetgeen waarvoor verweerder reeds bij beslissing van tuchtrechtelijk is veroordeeld, onvoldoende zelfstandige betekenis heeft. In zoverre is klachtonderdeel 2 ongegrond. Op grond van de ernst van het vastgestelde tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen en het feit dat verweerder reeds meerdere malen tuchtrechtelijk is veroordeeld acht de raad oplegging van een voorwaardelijke schorsing voor de duur van zes weken passend en geboden.

  • ECLI:NL:TAHVD:2025:6 Hof van Discipline 's Gravenhage 240056 240057D

    In deze zaken gaat het om de klacht van klager en het dekenbezwaar van de deken, die er in de kern op neerkomen dat verweerder voortdurend nalaat adequaat te reageren op e-mails en verzoeken die hij als advocaat ontving. Net als de raad acht het hof zowel de klacht als het dekenbezwaar gegrond. Door de raad is aan verweerder de maatregel van schrapping opgelegd. Verweerder richt zijn hoger beroep met name tegen deze opgelegde maatregel. Gelet op de feiten en omstandigheden zoals die in hoger beroep zijn komen vast te staan, oordeelt het hof dat met een langdurige schorsing kan worden volstaan.

  • ECLI:NL:TADRSHE:2025:13 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 24-427/DB/OB

    Raadsbeslissing. Klacht over de kwaliteit van de dienstverlening van de eigen advocaat. Vaststaat dat klager niet door verweerder is bijgestaan. Uit de overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht, is de raad niet gebleken van enig rechtstreeks belang van klager bij de klacht. De raad zal klager dan ook niet-ontvankelijk verklaren. Klaagster is wel door verweerder bijgestaan en kan in de klacht worden ontvangen. In het licht van de door verweerder geschetste omstandigheden waaronder de regeling moest worden getroffen, is het verzuim om klaagster te wijzen op het risico dat zij op de zwarte lijst zou worden geplaatst naar het oordeel van de raad van onvoldoende gewicht om verweerder het tuchtrechtelijk verwijt te maken dat hij in de advisering steken heeft laten vallen. Klaagster heeft verder geklaagd dat zij niet heeft ingestemd met de getroffen minnelijke regeling. Dat klaagster niet heeft ingestemd met de getroffen regeling heeft verweerder uitdrukkelijk weersproken en blijkt ook niet uit de stukken. Integendeel, uit de stukken blijkt dat klaagster bij e-mail van 7 november 2020 heeft ingestemd met de regeling. Klaagster verwijt verweerder dat hij zich op het laatste moment als advocaat heeft onttrokken. Verweerder heeft ook dit klachtonderdeel weersproken. De raad stelt bij dit klachtonderdeel voorop dat het een advocaat vrij staat om de werkzaamheden te beëindigen. Als de vertrouwensbasis is vervallen, is hij daartoe zelfs gehouden. Een advocaat mag zich niet op een ontijdig moment terugtrekken. De raad stelt vast dat verweerder dat ook niet heeft gedaan. Verweerder heeft tijdig aan klaagster medegedeeld dat hij na afloop van de procedure in kort geding geen opdracht meer van klaagster zou aannemen. Beide klachtonderdelen ongegrond.

  • ECLI:NL:TAHVD:2025:7 Hof van Discipline 's Gravenhage 230203 230204

    Advocaat én curator. Conflict van plichten?Klager heeft, toen partijen bijna een schuldeisersakkoord hadden gesloten, abusievelijk een ‘e-maillint’, met gedurende circa drie jaar tussen klager en zijn cliënten gewisselde e-mails, naar de curatoren/verweerders gestuurd. De eerste van de e-mails uit het lint waren voor verweerders bedoeld. Het lint bevatte verder ook e-mails met vertrouwelijke correspondentie tussen klager en zijn cliënten, die niet voor verweerders bedoeld waren. Verweerders hebben van het lint kennisgenomen en vervolgens van de informatie gebruik gemaakt. Het hof oordeelt allereerst dat de in de uitspraak geschetste omstandigheden maken dat verweerders niet onzorgvuldig of onbetamelijk hebben gehandeld door kennis te nemen van de vertrouwelijk informatie in ‘het e-maillint’.Na kennisneming stonden verweerders voor een conflict van plichten, namelijk enerzijds de (maatschappelijke) plicht van de curator om in het belang van de failliete boedel te handelen en anderzijds de plicht om de kernwaarde vertrouwelijkheid voor advocaten te respecteren.In hun rol van curator zijn verweerders gehouden om het publieke belang bij een deugdelijke en eerlijke afwikkeling van een faillissement te waarborgen. In dat verband hebben verweerders de rechter-commissaris geïnformeerd. De wetenschap dat zij de boedel met de regeling die nagenoeg tot stand was gekomen (mogelijk) zouden benadelen, konden verweerders in hun rol van curator eenvoudigweg niet naast zich neerleggen. De hoedanigheid van advocaat bracht voor verweerders mee dat zij de vertrouwelijkheid tussen klager en zijn cliënt moesten waarborgen. De vraag die in deze context voorligt, is of verweerders binnen dit conflict van plichten zodanig hebben gehandeld dat zij daardoor het vertrouwen in de beroepsgroep hebben geschaad.Anders dan de raad beantwoordt het hof deze vraag ontkennend.

  • ECLI:NL:TADRSHE:2025:8 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 24-572/DB/OB 24-573/DB/OB 24-574/DB/OB

    Raadsbeslissing. De klachten zijn niet-ontvankelijk op grond van artikel 46g, eerste lid en onder a, van de Advocatenwet

  • ECLI:NL:TAHVD:2025:9 Hof van Discipline 's Gravenhage 240038D

    De deken verwijt verweerder dat hij heeft gebankierd met derdengelden. De raad heeft het bezwaar van de deken gegrond verklaard en aan verweerder een schorsing opgelegd. Verweerder is tegen die beslissing in beroep gekomen. Het hof onderschrijft het oordeel van de raad dat verweerder stelselmatig, namelijk voor drie cliënten en van in ieder geval 2016 tot en met 2021, en met grote bedragen heeft gebankierd met derdengelden en dat derdengelden langdurig zonder noodzaak zijn geparkeerd op zijn derdenrekening. Evenals de raad acht het hof het langdurig bankieren met derdengelden door verweerder zeer ernstig. Gelet op de maatregelen die de tuchtrechter in eerdere zaken over bankieren met derdengelden heeft opgelegd , acht het hof echter de door de raad opgelegde maatregel van een onvoorwaardelijke schorsing voor de duur van 12 weken te fors. Het hof legt aan verweerder de maatregel van schorsing voor de duur van 8 weken op. Deze maatregel acht het hof passend, omdat sprake is geweest van ongeoorloofd bankieren en parkeren van gelden gedurende enkele jaren, bij verschillende cliënten en met grote bedragen.

  • ECLI:NL:TADRSHE:2025:10 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 24-514/DB/LI

    Raadsbeslissing. Klacht over de advocaat van de wederpartij bij het leggen van pandhoudersbeslag. Het schenden van artikel 21 Rv door het niet vermelden in het verzoekschrift ex artikel 496 lid 2 Rv dat de echtheid van de handtekeningen van de pandakte werd betwist, kan verweerder worden aangerekend. Een verzoek tot het leggen van pandhoudersbeslag is verstrekkend. Er wordt daarom meer verwacht van een advocaat dan dat hij enkel als doorgeefluik fungeert voor de cliënt. Dit betreft een uitzonderingssituatie op het algemene uitgangspunt dat een advocaat kan uitgaan van de juistheid en volledigheid van de informatie die hij van zijn cliënt ontvangt. Klacht gegrond.Meegewogen wordt dat verweerder het verzoekschrift door een collega heeft laten opstellen en vervolgens heeft ingediend zonder zich van de inhoud daarvan te vergewissen en dat verweerder geen oog heeft voor de gevolgen van zijn handelen. De raad vreest dat verweerder in de toekomst op dezelfde onbetamelijke manier zal handelen. Verweerder heeft niet de moeite genomen om de klacht op adequate wijze te bestuderen aan de hand van zijn dossier. Het tuchtrecht wordt door verweerder dus niet voldoende serieus genomen. Schorsing van 4 weken, waarvan 2 weken voorwaardelijk.