ECLI:NL:TADRSHE:2025:64 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 24-957/DB/LI

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2025:64
Datum uitspraak: 28-04-2025
Datum publicatie: 30-04-2025
Zaaknummer(s): 24-957/DB/LI
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Tijdverloop tussen gewraakte gedraging en indienen van de klacht
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Raadsbeslissing. Klacht over de eigen advocaat over de kwaliteit van de dienstverlening. Klager heeft zich op 3 april 2024 met een klacht over verweerder tot de deken gewend. Dat klager niet in staat was om eerder te klagen dan hij heeft gedaan, is naar het oordeel van de raad niet aannemelijk geworden. Dit betekent dat de klacht, voor zover deze ziet op het handelen of nalaten van verweerder van voor 3 april 2021, met toepassing van artikel 46g lid 1 aanhef en sub a Advocatenwet niet-ontvankelijk is. Voor zover de klacht ziet op handelen of nalaten van verweerder vanaf 3 april 2021 kan klager wel in de klacht worden ontvangen. De raad is van oordeel dat verweerder over deze voor klager belangrijke kwestie onvoldoende met hem heeft gecommuniceerd en dat hij niet heeft gehandeld met voortvarendheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. In zoverre is de klacht gegrond. De raad is voor het overige van oordeel dat de advisering en procesvoering zoals geschetst, niet getuigt van een kwaliteit van dienstverlening die onder de maat blijft van wat van een redelijk handelend en redelijk bekwaam advocaat mag worden verwacht. Dat verweerder zich niet aan de afspraken heeft gehouden, klagers dossier niet serieus heeft genomen en de verkeerde prioriteiten heeft gesteld is naar het oordeel van de raad uit de overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht niet gebleken. In zoverre is de klacht ongegrond. Waarschuwing

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch
van 28 april 2025

in de zaak 24-957/DB/LI

naar aanleiding van de klacht van:



klager

over:


verweerder


1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Op 3 april 2024 heeft klager tegen verweerder een klacht ingediend bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg (hierna: “de deken”).

1.2 Op 20 december 2024 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K24-077 van de deken ontvangen.

1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 17 maart 2025. Verschenen is klager. Verweerder is niet verschenen.

1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier.

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.

2.2 Verweerder heeft klager op verzoek van DAS Rechtsbijstand, hierna: “DAS”, vanaf februari 2019 bijgestaan in diverse fiscale geschillen tussen klager en de Belastingdienst.

2.3 Op het moment van verweerders inschakeling waren er vier dwangbevelen uitgereikt aan klager en was de executoriale verkoop van zijn personenauto aangezegd. Door tussenkomst van verweerder is de executoriale verkoop opgeschort en vervolgens definitief stopgezet.

2.4 Eind 2019 heeft de Belastingdienst een navorderingsonderzoek met betrekking tot de jaren 2016 en 2017 aangekondigd. Verweerder heeft klager ook in deze kwestie bijgestaan. De Belastingdienst heeft het navorderingsonderzoek eind 2020 gestaakt.

2.5 Bij brief van 20 mei 2021 heeft de Belastingdienst klager bericht dat zijn gegevens in de Fraude Signalering Voorziening (hierna: “FSV”) stonden. Verweerder heeft klager ook in deze kwestie bijgestaan. Bij brief van 16 mei 2023 heeft de Belastingdienst klager bericht dat het opslaan van klager in de FSV niet had mogen gebeuren en dat hij een financiële tegemoetkoming van € 375,00 zou ontvangen. Op 20 oktober 2023 is een verzoek tot inzage in de FSV toegewezen. Bij brief van 29 november 2023 heeft verweerder de Belastingdienst aansprakelijk gesteld.

2.6 Bij e-mail van 11 maart 2022 heeft verweerder DAS tussentijds op de hoogte gesteld van de stand van zaken. Van dit bericht is een afschrift verzonden aan klager. Bij e-mail van 28 maart 2022 heeft klager bij verweerder geïnformeerd naar de stand van zaken, waarna klager bij e-mail van 4 april 2022 aan verweerder heeft medegedeeld:

“Eén maand later, geen enkele reactie.
Indien ik binnen 8 werkdagen niets hoor, zie ik mij genoodzaakt ander advies/ondersteuning te raadplegen.
Kosten zullen verrekend worden.”

2.7 Op 1 september 2022 heeft de Belastingdienst een verleend uitstel van betaling ingetrokken. Verweerder heeft namens klager een procedure gevoerd bij de Belastingdienst, die heeft geresulteerd in een beslissing van 24 augustus 2023, waarin het beroep gegrond is verklaard.

2.8 Bij e-mail van 1 september 2022 heeft klager verweerder, onder verwijzing naar klagers e-mail van 5 augustus 2022, bericht:

“Nu graag respons en commentaar betreffend deze”.


2.9 Op 28 september 2022 heeft klager verweerder als volgt bericht:

“(…) Op volgend item, zowat het belangrijkste, geen reactie bekomen:
Als in uw e-mail van 12 juli vermeld, wat is de stand van zaken betreffende het plan van aanpak?
Wij hebben weken terug al onze en gevraagde informatie verstrekt (…).
Ik lees met interesse de genomen en de te nemen acties sindsdien.”

2.10 Op 16 november 2022 heeft verweerder aan klager een e-mail gestuurd, waarop klager bij e-mail van 17 november 2022 als volgt heeft gereageerd:

“Uw schrijven, een opsomming/herhaling wat we allen reeds weten en sinds juli 2022 is ingevuld. (…) Het aanspannen van een kort geding of dergelijke om bovenstaande te ontkrachten en recht te krijgen is voor de hand liggend. Blijven wachten op antwoord van de directeur en dit zien als procedure lijkt ons “wenselijk denken” voordat verdere stappen genomen worden en onproductief.
Wij zien, na meer dan drie en een half jaar een proactieve respons tegemoet, dit voor eind november, tenzij dit niet in uw mogelijkheden ligt. Indien het laatste zich voordoet, gelieve dit te melden zodat alternatieve maatregelen kunnen worden genomen.”

2.11 Medio december 2023 heeft verweerder contact gehad met mevrouw [O] van de Belastingdienst, die aan verweerder heeft toegezegd om uiterlijk op 21 januari 2024 een overzicht te verstrekken van de aanslagen en verrekeningen over de fiscale jaren 2016-2018. Dit overzicht is uiteindelijk verstrekt op 29 februari 2024. Na ontvangst van het overzicht heeft klager zijn onvrede over verweerders optreden aan verweerder kenbaar gemaakt.

2.12 Bij e-mail van 25 maart 2024 heeft verweerder klager als volgt bericht:

“Gezien de inhoud van onderstaand e-mailbericht, heb ik enige tijd genomen om mij te beraden over mijn positie als uw advocaat. De afgelopen jaren heb ik u in velerlei kwesties bijgestaan en zijn er ook resultaten geboekt (executoriale verkoop auto laten stopzetten; navorderingsonderzoeken tot een goed einde gebracht; overleg met Ontvanger en Inspecteur). Ik verwijs daarbij onder meer naar mijn e-mailbericht aan DAS en u van 11 maart 2022 (zie bijlage), dat ik opnieuw bijvoeg.
Ook heb ik u steeds duidelijk gemaakt dat het overleg met de Belastingdienst vaak zeer stroperig verloopt en vaak heel lang duurt (….). Het duurt vaak maanden en maanden, vooraleer de Belastingdienst reageert, als zij al reageert.
Dezerzijds is vervolgens inzage verzocht in uw FSV-dossier en bij beslissing van 20 oktober 2023 (zie bijlage) is inzage verkregen en het FSV-traject afgerond. Ook heb ik vanwege de FSV-registratie een verzoek tot schadevergoeding bij de Belastingdienst ingediend, het FSV-schadetraject (deze procedure loopt nog). Voorts heb ik een procedure gevoerd bij de Directeur van de Belastingdienst, mede om inzage te krijgen in openstaande aanslagen en met name hoe de Belastingdienst de diverse aanslagen had verrekend met te ontvangen teruggaven IB en OB. Dat overzicht is uiteindelijk ook verstrekt en wel 29 februari 2024. (zie bijlage)
Ter zake dat overzicht doet u nu voorkomen of u en de heer [K] dat al lang wisten (dat is niet het geval, bijvoorbeeld gezien de 3 door de heer [K] aan mij verstrekte verklaringen met bijlagen, die ik in de procedure bij de Directeur heb overgelegd) en dat deze procedure in feite niet nodig was. Dat betwijfel ik zeer en als het wel allemaal zo voor de hand lag, dan had u immers zelf een soortgelijk overzicht kunnen opstellen, als nu van de Belastingdienst ontvangen. De Belastingdienst heeft daar echter zeer veel tijd voor nodig gehad om dit uitgebreide overzicht op te stellen. In uw onderstaande e-mailbericht voegt u uw e-mail aan mij van 14 december 2023 (13.34 uur) bij, maar laat na mijn e-mailbericht meteen daarna aan u van 13.42 (zie bijlage) toe te voegen en hierin maak ik duidelijk waarom het overzicht voor mij als uw advocaat van belang is, namelijk om voor eens en altijd uw belastingpositie te kunnen bepalen voor het fiscale jaar 2016 en alle jaren daarna.
Er is dus geen sprake van dat er “energie is verprutst aan de verkeerde problematiek” en dat vind ik een kwetsende opmerking. Dat mevrouw [O] van de Belastingdienst in haar reactie van 29 februari 2024 niet ingaat op de FSV-problematiek, ligt voor de hand, nu het FSV-traject is afgerond en een verzoek tot schadevergoeding bij de afdeling Schadebehandeling van de Belastingdienst te Den Haag is ingediend. Dat is dus een andere procedure. U haalt dus (wederom) procedures door elkaar. (…)
Ik proef onvoldoende vertrouwen aan uw kant en zij mij dan ook genoodzaakt mij als uw advocaat terug te trekken. Op dit moment loopt enkel nog het verzoek tot schadevergoeding bij de Belastingdienst en dat verzoek kan door u c.q. DAS worden opgepakt en afgewikkeld. (…)”

2.13 Op 3 april 2024 heeft klager tegen verweerder een klacht ingediend bij de deken.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende:

Verweerder heeft klagers belangen niet naar behoren behartigd, doordat er aan de zijde van verweerder sprake was van een gebrek aan initiatief, hij zich niet aan de afspraken hield, klagers dossier niet serieus nam en de verkeerde prioriteiten stelde.

4 VERWEER

4.1 Verweerder heeft verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5 BEOORDELING

5.1 Ontvankelijkheid

De raad overweegt dat ingevolge het bepaalde in artikel 46g lid 1 aanhef en sub a Advocatenwet een klacht niet-ontvankelijk wordt verklaard indien het klaagschrift wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop de klager heeft kennis genomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het nalaten of handelen van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft.

5.2 Klager heeft zich op 3 april 2024 met een klacht over verweerder tot de deken gewend. Dat klager niet in staat was om eerder te klagen dan hij heeft gedaan, is naar het oordeel van de raad niet aannemelijk geworden. Dit betekent dat de klacht, voor zover deze ziet op het handelen of nalaten van verweerder van voor 3 april 2021, met toepassing van artikel 46g lid 1 aanhef en sub a Advocatenwet niet-ontvankelijk is.

5.3 Voor zover de klacht ziet op handelen of nalaten van verweerder vanaf 3 april 2021 kan klager wel in de klacht worden ontvangen.

5.4 Toetsingskader

De klacht heeft betrekking op de kwaliteit van de dienstverlening door verweerder. Gezien het bepaalde bij artikel 46 Advocatenwet heeft de tuchtrechter mede tot taak de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd. Bij de beoordeling van de kwaliteit van de dienstverlening moet rekening worden gehouden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes - zoals over procesrisico en kostenrisico - waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (vergelijk Hof van Discipline 5 februari 2018 ECLI:NL:TAHVD:2018:32). De raad zal de klacht aan de hand van deze maatstaf beoordelen. Daarbij wordt opgemerkt dat binnen de beroepsgroep voor wat betreft de vaktechnische kwaliteit geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele standaarden. De raad toetst daarom of verweerder heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht.

5.5 Klager verwijt verweerder dat hij klagers belangen niet naar behoren heeft behartigd, doordat er aan de zijde van verweerder sprake was van een gebrek aan initiatief, hij zich niet aan de afspraken hield, klagers dossier niet serieus nam en de verkeerde prioriteiten stelde. De raad begrijpt de klacht aldus dat klager verweerder (onder meer) een onvoldoende voortvarende aanpak verwijt. Verweerder heeft de klacht weersproken en in dat verband onder meer naar voren gebracht dat de oorzaak van de trage afwikkeling was gelegen in de trage reacties van de Belastingdienst en het feit dat door de FSV-registratie het overleg met de Belastingdienst niet wilde vlotten. Verweerder heeft daaraan toegevoegd dat het tempo van afhandeling wellicht hoger had gekund en daarvoor ook zijn excuses aan klager aangeboden, maar heeft benadrukt dat van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen geen sprake is.

5.6 De raad overweegt als volgt. De raad stelt vast dat klager in de periode van eind maart 2022 tot medio november 2022 meerdere malen bij verweerder heeft aangedrongen op actie en informatie over de stand van zaken. Dat verweerder op klagers herhaalde verzoeken heeft gereageerd is niet gebleken. De raad overweegt in dit verband dat een advocaat gehouden is de hem opgedragen werkzaamheden met de nodige voortvarendheid voor zijn cliënt te verrichten. Van een behoorlijk handelend advocaat mag voorts worden verwacht dat deze de cliënt naar behoren op de hoogte houdt van de voortgang van de zaak of van zaken die de voortgang belemmeren, hetgeen verweerder heeft verzaakt. Het moge zo zijn dat de Belastingdienst traag reageert, maar ontslaat de advocaat niet van de verplichting om voortvarend te reageren op berichten van zijn cliënt en die cliënt op de hoogte te houden van de voortgang. Van feiten en omstandigheden die voldoende rechtvaardiging vormden voor het uitblijven van een reactie op klagers verzoeken is naar het oordeel van de raad niet gebleken. De raad is op grond van het voorgaande van oordeel dat verweerder in de periode van eind maart 2022 tot medio november 2022 onvoldoende voortvarendheid heeft betracht en onvoldoende met klager heeft gecommuniceerd.

5.7 De raad concludeert op grond van het voorgaande dat verweerder over deze voor klager belangrijke kwestie onvoldoende met hem heeft gecommuniceerd en dat hij niet heeft gehandeld met voortvarendheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. In zoverre is de klacht gegrond. De raad is voor het overige van oordeel dat de advisering en procesvoering zoals geschetst, niet getuigt van een kwaliteit van dienstverlening die onder de maat blijft van wat van een redelijk handelend en redelijk bekwaam advocaat mag worden verwacht. Dat verweerder zich niet aan de afspraken heeft gehouden, klagers dossier niet serieus heeft genomen en de verkeerde prioriteiten heeft gesteld is naar het oordeel van de raad uit de overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht niet gebleken. In zoverre is de klacht ongegrond.

6 MAATREGEL

6.1 Verweerder heeft niet naar behoren gecommuniceerd met klager en heeft onvoldoende voortvarendheid betracht. De raad acht in deze een waarschuwing een passende maatregel.

7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1 Omdat de raad de klacht deels gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.

7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 50,- reiskosten van klager;
b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
c) € 500,- kosten van de Staat.

7.3 Verweerder moet het bedrag van € 50,- aan reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klager. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.

7.4 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:
- verklaart de klacht, voor zover deze ziet op handelen of nalaten van verweerder van voor 3 april 2021, op grond van het bepaalde in artikel 46g lid 1 aanhef en sub a Advocatenwet niet-ontvankelijk;

- verklaart de klacht ontvankelijk, voor zover deze ziet op handelen of nalaten van verweerder vanaf 3 april 2021, en gegrond, voor zover de klacht ziet op het verwijt dat verweerder onvoldoende met klager heeft gecommuniceerd en onvoldoende voortvarendheid heeft betracht, en voor het overige ongegrond;

- legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op;

- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager; op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.1;

- veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 50,- aan klager, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;

- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4.

Aldus beslist door mr. E. Loesberg, voorzitter, mrs. M.J. Hoekstra en A.J.C. Perdaems, leden, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber – van de Langenberg als griffier, en uitgesproken op 28 april 2025.

Griffier Voorzitter

Verzonden op: 28 april 2025