ECLI:NL:TADRARL:2025:122 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 25-047/AL/MN

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2025:122
Datum uitspraak: 28-04-2025
Datum publicatie: 01-05-2025
Zaaknummer(s): 25-047/AL/MN
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Wat in het algemeen niet betaamt
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Raadsbeslissing. Klacht over eigen advocaat. Verweerder heeft zich in zijn Whatsappcontact met een kwetsbare cliënte op volstrekt ongepaste en onbetamelijke wijze gedragen. Hij heeft seksueel getinte opmerkingen gemaakt, naaktfoto’s van zichzelf geappt, geappt dat hij seks met klaagster wil en aangestuurd op een ontmoeting met klaagster om seks met haar te hebben. Ook heeft verweerder er bij klaagster op aangedrongen om de inhoud en aard van hun appcontact geheim te houden. De aard en ernst van dit klachtwaardige gedrag rechtvaardigen de oplegging van een zware maatregel. Daarbij wordt rekening gehouden met alle omstandigheden, waaronder de impact die de gedragingen van verweerder hebben gehad op klaagster. Ook weegt mee dat klaagster via de praktijkondersteuner van haar huisarts bij verweerder terecht is gekomen en dat verweerder pas in de gaten had dat hij fout zat toen hij de brief van de deken ontving over de ingediende klacht. Dat baart de raad zorgen. Tegelijkertijd heeft verweerder ter zitting erkend dat hij fout zat en heeft hij zijn excuses aan klaagster aangeboden. De raad gaat er dan ook van uit dat deze zeer ernstige fout eenmalig is en dat verweerder zich in zijn contact met (vrouwelijke) cliënten voortaan zal onthouden van dergelijke onbetamelijke gedragingen. Voorwaardelijke schorsing van vier weken.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem Leeuwarden
van 28 april 2025
in de zaak 25-047/AL/MN

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster
over
verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Op 14 oktober 2024 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2 Op 21 januari 2025 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk Z 2383098/MK/SD van de deken ontvangen.

1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 3 maart 2025. Daarbij waren de gemachtigde van klaagster en verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 01 tot en met 06.

2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.

2.1 Klaagster is in september 2021 via de praktijkondersteuner van haar huisarts in contact gekomen met verweerder in verband met het instellen van hoger beroep tegen een alimentatiebeschikking.

2.2 Op het kantoor van verweerder heeft een intakegesprek tussen verweerder en klaagster plaatsgevonden.

2.3 In de periode van 26 september 2021 tot en met 31 januari 2024 hebben klaagster en verweerder elkaar berichten gestuurd via WhatsApp. Op 15 oktober 2021, 25 november 2021 en 3 december 2021 nam het WhatsAppcontact seksueel getinte vormen aan waarbij verweerder ook naaktfoto’s van zichzelf aan klaagster heeft geappt.

3 KLACHT

3.1 Tijdens de zitting heeft de raad vastgesteld dat de klacht van klaagster, zakelijk weergegeven, inhoudt dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder dat hij:

a) naaktfoto’s van zichzelf aan haar heeft gestuurd en haar heeft gevraagd om ook naaktfoto’s aan hem te sturen;
b) herhaaldelijk heeft aangegeven seks met haar te willen hebben en heeft aangestuurd op ontmoetingen;
c) veelvuldig seksueel getinte opmerkingen naar haar toe heeft geuit;
d) veelvuldig naar haar heeft gebeld en haar heeft geappt, ook eenmaal midden in de nacht, waarbij ook privézaken zijn besproken;
e) herhaaldelijk heeft aangedrongen op geheimhouding over de inhoud van hun contacten;
terwijl klaagster zich in een sterk afhankelijke positie van hem bevond en als gevolg van die afhankelijkheidspositie hierdoor dwang heeft ervaren.

3.2 De raad zal hierna bij de beoordeling op de klacht ingaan.


4 VERWEER

4.1 In zijn schriftelijke verweer Verweerder voert verweer tegen de klacht en doet in dat verband allereerst een beroep op de niet-ontvankelijkheid van de klacht. Volgens verweerder heeft klaagster op
28 december 2024, ruim drie jaar na het appcontact van 15 december 2021 dat door klaagster als dwingend is ervaren, over hem geklaagd.
Voor wat betreft zijn inhoudelijke verweer tegen de klacht voert verweerder aan dat de Whatsappberichten in de privésfeer lagen en derhalve geen invloed hebben gehad op zijn functioneren als advocaat. Tot slot betwist verweerder nadrukkelijk dat sprake is geweest van dwang.

4.2 De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5 BEOORDELING

Ontvankelijkheid

5.1 Voordat de raad kan toekomen aan een inhoudelijke behandeling van de klacht over verweerder moet de raad, gelet op het beroep van verweerder en ook ambtshalve, eerst vaststellen of klaagster haar klacht tijdig bij de deken heeft ingediend.

5.2 De raad is van oordeel dat klaagster tijdig over verweerder heeft geklaagd. Op 14 oktober 2024 heeft klaagster bij de deken geklaagd over de gedragingen van verweerder in WhatsAppberichten die voor het eerst hebben plaatsgevonden op 15 oktober 2021. Daarmee heeft klaagster binnen de termijn van drie jaar geklaagd, zoals bedoeld in artikel 46g lid 1 onder a Advocatenwet. Dat betekent dat klaagster ontvankelijk is en dat de raad haar klacht hierna inhoudelijk zal beoordelen.

Toetsingskader

5.3 Het in artikel 46 en volgende van de Advocatenwet geregelde tuchtrecht heeft betrekking op het handelen en nalaten van advocaten als zodanig en beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen. Ook wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid, bijvoorbeeld in privé, kan voor hem het advocatentuchtrecht blijven gelden. Indien hij zich in die andere hoedanigheid gedraagt op een wijze waardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad, zal in het algemeen sprake zijn van handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt. De advocaat zal in dat geval een tuchtrechtelijk verwijt gemaakt kunnen worden. Verder geldt dat privégedragingen van een advocaat alleen dan tuchtrechtelijk van belang zijn, indien er voldoende verband bestaat met de praktijkuitoefening, of als de gedraging voor een advocaat in het licht van zijn beroepsuitoefening absoluut ongeoorloofd moet worden geacht en het vertrouwen in de advocatuur ondermijnt.

De klacht is gegrond

5.4 De raad is van oordeel dat er voldoende verband bestaat tussen de praktijkuitoefening van verweerder en zijn gedragingen die klaagster hem verwijt. Klaagster heeft verweerder eind september benaderd om haar te helpen met het instellen van hoger beroep tegen een alimentatiebeschikking. Daarover heeft verweerder met klaagster een intakegesprek op zijn kantoor gevoerd. Vervolgens heeft vanaf 26 september 2021 Whatsappcontact tussen klaagster en verweerder plaatsgevonden dat aanvankelijk ging over stukken die klaagster bij haar vorige advocaat had opgevraagd maar nog niet volledig tot haar beschikking had. Verweerder heeft ter zitting verder ook niet meer betwist dat er een verband bestaat tussen zijn privégedragingen en zijn praktijkuitoefening.

5.5 Voor wat betreft de gedragingen van verweerder tijdens zijn Whatsappcontact met klaagster op 15 oktober 2021, 25 november 2021 en 3 december 2021 is de raad van oordeel dat verweerder zich op volstrekt ontoelaatbare en onbetamelijke wijze heeft gedragen ten opzichte van klaagster. De seksuele aard van de WhatsAppberichten van verweerder is niet passend in een advocaat-cliëntrelatie. Uit deze berichten blijkt dat verweerder naast seksueel getinte opmerkingen naaktfoto’s (waaronder een dickpic) van zichzelf aan klaagster heeft geappt, dat verweerder klaagster herhaaldelijk om naaktfoto’s van haarzelf heeft gevraagd en dat verweerder heeft aangestuurd op een ontmoeting met klaagster om seks met haar te hebben. Daarbij heeft verweerder zich onvoldoende rekenschap gegeven van de professionele distantie die hij als advocaat ten opzichte van zijn cliënte in acht diende te nemen. Verweerder heeft dit ter zitting ook erkend.
Verweerder had zich moeten onthouden van het sturen van dergelijke appjes of hij had zijn werkzaamheden als advocaat van klaagster moeten beëindigen zodra hij bemerkte dat hij als privépersoon in klaagster geïnteresseerd raakte. In dat verband vindt de raad het van belang dat klaagster via de praktijkondersteuner van haar huisarts bij verweerder terecht is gekomen vanwege een voor haar ongunstig uitgevallen alimentatiebeschikking waarvan klaagster in hoger beroep wilde gaan. Verweerder was dan ook bekend met de kwetsbaarheid en de juridische afhankelijkheid van klaagster. De door verweerder aangevoerde omstandigheden – een zware burn-out en een scheiding – maken het oordeel van de raad niet anders. Daarnaast doet het feit dat verweerder tussen de seksueel getinte appjes door ook zakelijke appjes met klaagster heeft gewisseld over de inhoud van haar zaak niet af aan de klachtwaardigheid van de Whatsappberichten van verweerder die allesbehalve zakelijk van inhoud waren.

5.6 Uit het bovenstaande volgt dat de raad de klacht gegrond zal verklaren.

6 MAATREGEL

6.1 Verweerder heeft zich in zijn Whatsappcontact met een kwetsbare cliënte op volstrekt ongepaste en onbetamelijke wijze gedragen. Hij heeft seksueel getinte opmerkingen gemaakt, naaktfoto’s van zichzelf geappt, geappt dat hij seks met klaagster wil en aangestuurd op een ontmoeting met klaagster om seks met haar te hebben. Ook heeft verweerder er bij klaagster op aangedrongen om de inhoud en aard van hun appcontact geheim te houden. Deze gedragingen raken aan de kernwaarde integriteit. De aard en ernst van dit klachtwaardige gedrag rechtvaardigen de oplegging van een zware maatregel.

6.2 Bij de oplegging van de maatregel houdt de raad rekening met alle omstandigheden van deze klachtzaak, waaronder de impact die de gedragingen van verweerder hebben gehad op klaagster zoals die uit de klacht en de namens klaagster op de zitting voorgelezen brief duidelijk is geworden. Ook weegt de raad mee dat klaagster via de praktijkondersteuner van haar huisarts bij verweerder terecht is gekomen en dat verweerder, volgens zijn eigen verklaring, pas in de gaten had dat hij fout zat toen hij de brief van de deken ontving over de ingediende klacht. Dat baart de raad zorgen.
Tegelijkertijd heeft verweerder ter zitting erkend dat hij fout zat en heeft hij zijn excuses, via de gemachtigde van klaagster, aan klaagster aangeboden. De raad gaat er dan ook van uit dat deze zeer ernstige fout eenmalig is en dat verweerder zich in zijn contact met (vrouwelijke) cliënten voortaan zal onthouden van dergelijke onbetamelijke gedragingen. Daarom volstaat de raad in dit geval met een voorwaardelijke schorsing voor de duur van vier weken.

7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1 Omdat de raad de klacht gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klaagster betaalde griffierecht van € 50,- aan haar vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klaagster dient daartoe binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door te geven.

7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

a) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
b) € 500,- kosten van de Staat.

7.3 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder a en b genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:
- verklaart de klacht gegrond;
- legt aan verweerder de maatregel van een schorsing voor de duur van vier weken op;
- bepaalt dat deze maatregel niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de raad van discipline later anders mocht bepalen op de grond dat verweerder de navolgende algemene voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als algemene voorwaarde dat verweerder zich binnen de hierna te melden proeftijd niet opnieuw schuldig maakt aan een in artikel 46 van de Advocatenwet bedoelde gedraging;
- stelt de proeftijd op een periode van twee jaar, ingaande op de dag dat deze beslissing onherroepelijk wordt;
- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klaagster;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3.

Aldus beslist door mr. G.F. van den Berg, voorzitter, mrs. M.M. Kuyp, M. Lont en
M.M. Mok en G.W. Roest, leden, bijgestaan door mr. A.E. van Oost als griffier en uitgesproken in het openbaar op 28 april 2025.


Griffier Voorzitter

Verzonden op : 28 april 2025