ECLI:NL:TADRSHE:2025:65 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 24-730/DB/LI
ECLI: | ECLI:NL:TADRSHE:2025:65 |
---|---|
Datum uitspraak: | 28-04-2025 |
Datum publicatie: | 30-04-2025 |
Zaaknummer(s): | 24-730/DB/LI |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Raadsbeslissing. Verweerder heeft de aansprakelijkstelling meerdere keren gemeld bij de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar. Daarmee heeft hij gehandeld zoals dat van hem wordt verwacht. Verweerder heeft zich niet kwetsend uitgelaten over klager. Klacht in zoverre ongegrond. Klacht voor het overige niet-ontvankelijk omdat klager daarbij geen zelfstandig belang heeft. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort 's-Hertogenbosch
van 28 april 2025
in de zaak 24-730/DB/LI
naar aanleiding van de klacht van:
klager
gemachtigde: mr. C.M. Swagers
over:
verweerder
gemachtigde: [kantoorgenoot van verweerder]
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 20 maart 2024 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 9 oktober 2024 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K24-034 van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 17 maart 2025. Klager en zijn gemachtigde waren daarbij, met bericht van verhindering, niet aanwezig. Verweerder is verschenen, samen met zijn gemachtigde.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventaris genoemde bijlagen 1 tot en met 8.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Klager heeft op 14 december 2014 een schikking getroffen met een curator, [naam curator]. De curator werkte op dat moment onder de vlag van het advocatenkantoor waarbij verweerder ook werkzaam was. De curator is vervolgens elders kantoor gaan houden.
2.3 Eind 2018 heeft klager zich bij/over de curator beklaagd en een aansprakelijkstelling verstuurd aan verweerder. Verweerder heeft de zaak op 10 december 2018 bij de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar gemeld. Op 19 januari 2019 heeft de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar een standpunt ingenomen en aansprakelijkheid van de hand gewezen.
2.4 Op enig moment heeft verweerder een zaak behandeld van mevrouw M, de echtgenote van klager, op basis van een toevoeging. Verweerder heeft uitsluitend met klager, die als gevolmachtigde van mevrouw M optrad, contact gehad over de procedure. Op enig moment heeft verweerder zijn werkzaamheden beëindigd nadat de declaratie van de eigen bijdrage niet werd betaald.
2.5 Op 6 oktober 2023 heeft klager aan verweerder geschreven:
“(…) Ik realiseer mij dat de kwestie van uw oud kantoorgenoot op naam van [advocatenkantoor]
tot op de dag van vandaag niet werd opgelost. (…) U heeft als directeur van [het advocatenkantoor]
bij de BAV verzekering aangemeld onder de mededeling dat ter zake zeker dekking plaatsvindt.
Sindsdien taal noch teken. (…) Graag uw reactie over het vervolg na uw aanmelding.
(…).
2.6 Verweerder heeft dat bericht diezelfde dag doorgestuurd aan de curator:
“Daar hebben we die [klager] weer. Loopt die zaak nog? Ik heb van [de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar]
niks meer gehoord. Is er een regeling? Zo ja dan is de zaak toch afgewikkeld of niet?
Ik hoor het wel.”
2.7 Op 7 oktober 2023 heeft de curator aan verweerder geschreven:
“Dat kan er ook nog wel bij. Strikt genomen loopt deze zaak nog, zij het dat juist
van [klager] al lang niet meer is vernomen. De aansprakelijkheid is afgewezen en de
bal ligt bij [klager]. De regeling waar die halve zool het over heeft is de destijds
bij de rechtbank getroffen dading. Ik zou zeggen, probeer ‘m af te poeieren met de
stelling dat dit dossier is gesloten nu hij niet meer reageerde. Ik vrees dat ik dit
dossier uit het archief moet gaan halen, maar dat zien wij dan wel weer. De claim
slaat werkelijk nergens op, maar dat is een open deur.”
2.8 Op 9 oktober 2023 heeft verweerder aan de curator geschreven:
“Ik heb inmiddels ook een hoog opgelopen conflict met [klager] (aansprakelijkstelling).
Ook voor mij is er een klacht onderweg. Gedeelde smart…”
2.9 Op 12 oktober 2023 heeft verweerder naar de tussenpersoon van de verzekeraar
geschreven:
“(…) [De curator], die zijn praktijk voerde via een praktijkvennootschap-rechtspersoon,
was inderdaad een kantoorgenoot. [De curator] was echter niet in loondienst en maakte
ook geen deel uit van de maatschap die ik destijds voerde. [De curator] voerde zijn
praktijk volledig zelfstandig. Ik weet daarom, niet goed waarom ik bij deze kwestie
wordt betrokken door [klager] Hij kwalificeert mij als “kantoordirecteur” maar die
rol vervulde ik helemaal niet. (…)”
2.10 Op 2 januari 2024 heeft verweerder aan de tussenpersoon van de verzekeraar
geschreven:
“In de kwestie [naam] ben ik slechts doorgeefluik. [De curator] was de curator. Ik
heb hem in de cc gezet, zodat hij kan antwoorden. (…) [Mevrouw M] wacht ik wel af
wat er gaat komen.”
2.11 Op 14 maart 2024 heeft verweerder aan de tussenpersoon van de verzekeraar
geschreven:
“Ik zou heel graag verschoon willen blijven van dergelijke e-mails van [klager]. Het
kost mij iedere keer veel tijd om de zaak boven water te halen en de nodige actie
te ondernemen.
Het is mij ook onduidelijk of dit wel een zaak is waar de maatschap [naam] bij betrokken
is. [De curator] voerde zelfstandig de praktijk en droeg bij aan de kosten van de
maatschap, maar was vanaf 1 januari 2016 onder de polis van [de maatschap] verzekerd.
Later is [de curator] gaan werken onder de vlag van [naam] Advocaten. Dat kantoor
bestaat inmiddels niet meer.
In de e-mail van 2 januari 2024 geeft u aan dat deze zaak is aangemeld bij [de verzekeraar].
Daarna heb ik niets meer gehoord. Ik denk dat het nu tijd is dat [de verzekeraar]
een standpunt richting [klager] inneemt, zodat ik verder van e-mails als de onderstaande
verschoond blijf.”
2.12 Op 18 maart 2024 heeft de tussenpersoon van de verzekeraar aan onder meer
verweerder geschreven:
“In december 2023 ontving [de tussenpersoon van de verzekeraar] een aantal mails in
schadekwesties. (...) Ik heb deze kwestie [naam] in januari 2024 aangemeld bij [de
verzekeraar]. Ik constateer thans dat een terugkoppeling is uitgebleven. Ik zal uw
laatste mails voorleggen aan [de verzekeraar], maar ook [de verzekeraar] zal [klager]
niet adequaat kunnen beantwoorden omdat ook daar geen stukken voorhanden zijn. (…)”
2.13 Op 20 maart 2024 heeft klager aan verweerder geschreven:
“Kennelijk wenst u de zaak te frustreren. Ik verzoek u omgaand de betreffende BAV
gegevens ter beschikking te stellen zodat ik overleg kan plegen over de verschillende
vorderingen op u c.q. uw kantoor c.q. [de curator] per datum 14 december 2014!! UW
KANTOOR HEEFT ONRECHTMATIG GEHANDELD DOOR EENZIJDIG GELDEN TOE TE EIGENEN. Uw reactie
is dan ook onbegrijpelijk en onnavolgbaar. IK VERNEEM VANDAAG 20 MAART NOG DE GEVRAAGDE
GEGEVENS BIJ GEBREKE WAARVAN DE VOLLEDIGE CORRESPONDENTIE AAN DE DEKEN ZAL WORDEN
VERSTREKT EN EEN FORSE KLACHT ZAL WORDEN INGEDIEND! Ik beraad mij alsdan over verdere
stappen jegens het kantoor. Verder constateer ik dat u kennelijk iedereen deelgenoot
wenst te maken van deze kwestie hetgeen eveneens als onbegrijpelijk en onnavolgbaar
valt te kwalificeren.”
En
“in AANVULLING op het eerder bericht verwijs ik u naar de uitspraak van de Raad van
Discipline datum 7 JUNI 2021 met kenmerk DBLI 2020-614. U dient aanvullend uw toonzetting
en woordkeuze aan mij aan te passen in het kader van optreden als een professioneel
handelend advocaat! IK verneem uiterlijk vandaag woensdag 20 maart 2024 TE 17 uur
van u.”
En
”UW UITLATING “wederom geeft u er blijk van de zaken niet te begrijpen en geeft u
een verkeerde voorstelling van zaken” mag u mij omgaand even uitleggen!
U dient een afschrift te sturen van de aanmelding bij de BAV verzekeraar aan mij
Indien ik niet vandaag uw reactie ontvang volgt een klacht en aangifte. De kwestie
speelt sinds december 2014!!]”
2.14 Op 21 maart 2024 heeft klager aan verweerder geschreven:
“Vanwege uw gedrag en uitlatingen heb ik mij genoodzaakt gezien om bij de Deken een
klacht in te dienen.
Bij uw onprofessioneel grensoverschrijdend gedrag en uitlatingen in strijd met de
jurisprudentie en gedragsregels worden ongevraagd en in strijd met de daartoe geldende
privacywetgeving derden betrokken. Zie uw uitlatingen van uw bericht van 20 maart
te 15:53 uur (…) Ik wens tekst en uitleg van u over uw gedrag en uitlatingen over
de kwestie met uw voormalig kantoorgenoot. Een aangifte wegens oplichting en mogelijke
afpersing houd ik in beraad.”
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende.
a) Verweerder heeft een aansprakelijkstelling onvoldoende voortvarend gemeld bij zijn beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar, waardoor klager jarenlang aan het lijntje is gehouden;
b) Verweerder heeft de zaak van mevrouw M eenzijdig en tussentijds beëindigd zonder enige noodzaak daartoe. Verweerder heeft nimmer enig contact gehad met mevrouw M en heeft uitsluitend aangedrongen op betaling van de declaratie;
c) Verweerder heeft klager naar maatstaven van bejegening en fatsoensnormen, onbeschoft bejegend en hem schriftelijke verwijten gemaakt. Daarmee heeft verweerder niet integer gehandeld.
3.2 Klager verzoekt daarnaast om een schadevergoeding van € 21.945,77 te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 15 december 2014.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING
Toetsingskader
5.1 Verweerder heeft in deze kwestie niet opgetreden als advocaat van of tegen klager. Hij is door klager aangesproken als verantwoordelijke binnen het advocatenkantoor en als (voormalig) collega van de curator. Ook heeft hij met klager, als gevolmachtigde van mevrouw M, gecorrespondeerd. Voor de beoordeling van klachtonderdelen a) en c) zal de raad daarom het hierna te volgen toetsingskader hanteren. Het toetsingskader dat de raad hanteert voor klachtonderdeel b), wordt weergegeven in overweging 5.4.
5.2 Het tuchtrecht is bedoeld om te waarborgen dat advocaten hun beroep behoorlijk uitoefenen. Het tuchtrecht kan ook gelden als een advocaat niet optreedt als advocaat. Dat is het geval als er voldoende aanknopingspunten zijn tussen het beroep van advocaat en zijn doen en laten in de andere hoedanigheid. Dan is het advocatentuchtrecht volledig van toepassing. Als deze aanknopingspunten er niet zijn, dan beperkt de tuchtrechter de beoordeling tot de vraag of de advocaat het vertrouwen in de advocatuur heeft geschaad.
Klachtonderdeel a)
5.3 Vastgesteld wordt dat verweerder al in december 2018 een melding heeft gedaan bij (de tussenpersoon van) de verzekeraar. Dat heeft geleid tot een afwijzing van de aansprakelijkstelling op 19 januari 2019 door de verzekeraar. Verweerder heeft daarmee voldaan aan zijn verplichtingen. Als klager het niet met het oordeel van de verzekeraar eens was, lag het vanaf dat moment op zijn weg om al dan niet een juridische procedure te starten. Klager heeft zich vervolgens pas op 6 oktober 2023, ruim viereneenhalf jaar later opnieuw gewend tot verweerder. Uit de correspondentie met de tussenpersoon van de verzekeraar volgt dat verweerder ook daarvan opnieuw een melding heeft gedaan. Verweerder heeft daarmee gehandeld zoals dat van hem wordt verwacht. Klachtonderdeel a) is ongegrond.
Klachtonderdeel b)
5.4 Alleen de persoon of de rechtspersoon die door het handelen of nalaten van een advocaat direct in zijn belang wordt of kan worden getroffen, heeft het recht om hierover een klacht in te dienen. Voor zover wordt geklaagd over het handelen van verweerder ten opzichte van mevrouw M, kan slechts mevrouw M (of de deken) daarover klagen. Aan klager komt geen zelfstandig belang toe, ook al heeft hij in die procedure opgetreden als gevolmachtigde van mevrouw M. Klachtonderdeel b) is niet-ontvankelijk.
Klachtonderdeel c)
5.5 Het is de raad niet gebleken dat verweerder zich onheus jegens klager heeft
opgesteld. Vooropgesteld moet worden dat klager een schikking heeft getroffen met
de curator ten bate van de boedel. Deze curator was slechts werkzaam op hetzelfde
kantoor als verweerder. Verweerder is inhoudelijk verder niet bij de kwestie betrokken
geweest, behalve voor zover hij meldingen bij de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar
heeft gedaan na de aansprakelijkstellingen van klager. Uit het dossier volgt dat verweerder
klager daarin op zakelijke wijze te woord heeft gestaan. Voor zover de klacht ziet
op de volgende uitlatingen:
- “Daar hebben we die [klager] weer. Loopt die zaak nog?”
- “Ik heb inmiddels ook een hoog opgelopen conflict met [klager] (…) Gedeelde
smart…”
beschouwt de raad deze bewoordingen op zichzelf niet als kwetsend, mogelijk hooguit
als onhandig maar daarmee wordt de norm van artikel 46 Advocatenwet niet overtreden.
Daarbij betrekt de raad bovendien dat deze uitlatingen zijn gedaan richting de curator
met het doel om stoom af te blazen van de irritatie die zij beiden ondervonden van
klagers e-mails. Die uitlatingen zijn zodoende als intern te beschouwen tussen twee
(voormalig) kantoorgenoten, die niet het doel hadden om klager openlijk in een kwaad
daglicht te stellen. Klachtonderdeel c) is ongegrond.
Conclusie
5.6 Op grond van het voorgaande, zal de raad de klacht in zijn geheel ongegrond verklaren. Omdat de klacht ongegrond is, bestaat ook geen aanleiding om verweerder te veroordelen tot het betalen van een schadevergoeding aan klager.
BESLISSING
De raad van discipline verklaart de klacht ongegrond.
Aldus beslist door mr. E. Loesberg, voorzitter, mrs. A.J.C. Perdaems en M.J. Hoekstra,
leden, bijgestaan door mr. M.A.A. Traousis als griffier en uitgesproken in het openbaar
op 28 april 2025.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 28 april 2025