ECLI:NL:TADRARL:2025:121 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 25-011/AL/GLD

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2025:121
Datum uitspraak: 28-04-2025
Datum publicatie: 01-05-2025
Zaaknummer(s): 25-011/AL/GLD
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Wat in het algemeen niet betaamt
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Raadsbeslissing. Klacht over advocaat van de wederpartij. Verweerster heeft een H16-formulier rechtstreeks aan (de partner van) klager heeft gemaild in plaats van aan de gemachtigde van klager. Daarmee heeft verweerster gedragsregel 25 lid 1 geschonden en dat is tuchtrechtelijk verwijtbaar. Klacht gegrond. Vanwege de door verweerster gestelde en niet weersproken omstandigheden en de beperkte ernst van het verzuim van klaagster – het H16-formulier bevat slechts een procedurele mededeling – ziet de raad af van oplegging van een waarschuwing en volstaat de raad in dit geval met de constatering van het gegronde tuchtrechtelijke verwijt zonder oplegging van een maatregel.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem Leeuwarden
van 28 april 2025
in de zaak 25-011/AL/GLD

naar aanleiding van de klacht van:

klager
over
verweerster

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Op 22 juli 2024 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.

1.2 Op 8 januari 2025 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K 24/81 van de deken ontvangen.

1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 3 maart 2025. Daarbij was verweerster aanwezig. Klager en zijn gemachtigde zijn ondanks behoorlijke oproeping niet verschenen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 01 tot en met 05.

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.

2.1 Klager is met zijn zus verwikkeld geweest in een geschil over de nalatenschap van hun moeder. Verweerster heeft de zus van klager hierin bijgestaan. Na het overlijden van de zus van klager in 2023 staat verweerster een van de dochters van de zus, mevrouw C., in het geschil met klager bij. De andere dochter van de zus van klager, mevrouw B., heeft een eigen advocaat. Klager wordt in het geschil bijgestaan door zijn gemachtigde.

2.2 In 2024 is de advocaat van mevrouw B. een bodemprocedure gestart bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (hierna: het gerechtshof). Klager en mevrouw C. zijn in deze procedure geïntimeerden. De gemachtigde van klager heeft zich in het hoger beroep niet namens klager gesteld.

2.3 Op 29 juni 2024 heeft verweerster een H16-formulier (hierna: het H16-formulier) aan klager en de advocaat van mevrouw B. gemaild dat zij in het kader van de bodemprocedure aan het gerechtshof had gestuurd. Verweerster heeft het e-mailadres van de partner van klager, mevrouw H., gebruikt om het formulier aan klager te sturen.

2.4 Op 12 juli 2024 heeft de gemachtigde van klager verweerster gemaild:
‘Ik constateer dat u een rolbericht niet naar mij maar naar een derde heeft gestuurd.
Kunt u mij dat uitleggen. Op voorhand laat ik u weten dat de omstandigheid dat ik mij niet heb gesteld in de betreffende procedure geen rechtvaardiging is. (…)’

2.5 Dezelfde dag heeft verweerster daarop gereageerd:
‘Ik stuur een bericht aan de rechtbank in een procedure waar u zich niet heeft gesteld. Volgens u is het feit dat u zich niet heeft gesteld in de procedure geen rechtvaardiging dat ik u geen stukken hoef te doen toekomen.
Gedragsregel 25 zegt: “De advocaat stelt zich met een partij betreffende een aangelegenheid, waarin deze naar hij weet door een advocaat wordt bijgestaan, niet anders in verbinding dan door tussenkomst van die advocaat…”
U heeft zich niet gesteld voor [klager] in deze hoger beroepsprocedure. Ik heb nimmer van u het bericht ontvangen dat u ook in hoger beroep voor [klager] in deze kwestie optreedt. Mijns inziens moet ik u dan niet de processtukken doen toekomen doch [klager].
U stuurt steeds de mails, net als nu, in cc naar [mevrouw H.], zodat ik haar het bericht heb gestuurd. (…)’

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet.

Klager verwijt verweerster dat zij zich rechtstreeks heeft gewend tot zijn partner mevrouw H., terwijl zij wist dat klager wordt bijgestaan door een advocaat. Bij twijfel had verweerster de gemachtigde van klager kunnen informeren. De omstandigheid dat de gemachtigde van klager in correspondentie de partner van klager soms in cc opneemt, geeft verweerster niet vanzelfsprekend het recht dat ook te doen.

Volgens klager doet het er niet toe dat hij geen eigen e-mailadres heeft en is het gebrek aan een e-mailadres geen rechtvaardiging voor verweerster om hem via zijn partner rechtstreeks te benaderen.

3.2 De raad zal hierna bij de beoordeling op de klacht ingaan.

4 VERWEER

4.1 Verweerster voert verweer tegen de klacht en betwist dat zij tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. In dat verband voert verweerster aan dat zij het H16-formulier aan klager moest sturen, omdat klager op het H16-formulier als geïntimeerde is opgenomen en zijn gemachtigde zich in het hoger beroep nog niet had gesteld. Daarbij wijst verweerster erop dat het haar niet bekend is waar klager woont en dat klager geen eigen e-mailadres heeft, zodat zij het formulier per e-mail aan de partner van klager heeft gestuurd. Volgens verweerster staat de partner van klager in e-mails die de gemachtigde van klager stuurt bijna altijd in cc en is de partner van klager ook degene die aanwezig is bij zittingen en besprekingen.

Tot slot voert verweerster aan dat de gemachtigde van klager eerder een klacht over haar heeft ingediend die kennelijk ongegrond is verklaard en dat het daartegen ingestelde verzet ongegrond is verklaard.

4.2 De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5 BEOORDELING

Toetsingskader

5.1 De tuchtrechter dient bij de beoordeling van een over een advocaat ingediende klacht het aan de advocaat verweten handelen of nalaten te toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen, waaronder de kernwaarden zoals omschreven in artikel 10a Advocatenwet. De tuchtrechter is niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen wel van belang zijn, gezien ook het open karakter van de behoorlijkheidsnorm in artikel 46 Advocatenwet. Of sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld.

5.2 Uit gedragsregel 25 lid 1 volgt dat de advocaat zich met een partij over een aangelegenheid waarin deze naar hij weet door een advocaat wordt bijgestaan, niet anders in verbinding stelt dan door tussenkomst van die advocaat, tenzij deze laatste hem toestemming geeft rechtstreeks met die partij in verbinding te treden. Volgens lid 2 mag een aanzegging met rechtsgevolg wel rechtstreeks aan een partij worden gedaan, op de voorwaarde dat die aanzegging gelijktijdig aan de advocaat van die partij wordt gestuurd.

De klacht is gegrond

5.3 De raad stelt op grond van het klachtdossier en de op zitting door verweerster afgelegde verklaring vast dat verweerster het H16-formulier rechtstreeks aan (de partner van) klager heeft gemaild in plaats van aan de gemachtigde van klager. Daarmee heeft verweerster gedragsregel 25 lid 1 geschonden en dat is tuchtrechtelijk verwijtbaar. Het mag zo zijn dat de gemachtigde van klager zich in het hoger beroep niet namens klager had gesteld, zoals uit het roljournaal bleek, maar dan had verweerster bij de gemachtigde van klager vooraf moeten informeren of hij klager ook in het hoger beroep bijstaat of, als verweerster geen contact met de gemachtigde van klager kon krijgen zoals zij heeft gesteld, om voor de zekerheid een kopie van het H16-formulier aan de gemachtigde van klager te sturen. Dat mag van een behoorlijk handelende advocaat worden verwacht. In de procedure bij de rechtbank is klager immers ook door zijn gemachtigde bijgestaan en dat was verweerster bekend. De klacht is dan ook gegrond.

6 MAATREGEL

6.1 Verweerster heeft het H16-formulier, via de partner van klager, rechtstreeks aan klager gemaild in plaats van aan zijn advocaat en dat is klachtwaardig. Hoewel hiervoor in beginsel een waarschuwing passend zou zijn, ziet de raad daar in dit geval toch van af. Verweerster heeft tijdens de zitting de omstandigheden geschetst waaronder zij heeft gehandeld zoals zij heeft gedaan. Zo heeft verweerster erop gewezen dat haar uit het roljournaal was gebleken dat de gemachtigde van klager zich in het hoger beroep (nog) niet namens klager had gesteld en dat zij daarom ook niet wist of er verweer zou worden gevoerd.

Daarnaast heeft verweerster er, onder verwijzing naar de door haar overgelegde e-mails van de gemachtigde van klager, op gewezen dat de partner van klager altijd bij het geschil betrokken was en in cc is meegenomen in de communicatie van de gemachtigde van klager met haar en met de rechtbank. Ook heeft verweerster ter zitting onweersproken toegelicht dat het contact met de gemachtigde van klager moeizaam verloopt, dat de gemachtigde van klager voor haar niet bereikbaar is en dat hij haar niet terugbelt als zij zijn voicemail heeft ingesproken.

Vanwege deze omstandigheden, die verder niet (meer) door klager en zijn gemachtigde zijn weersproken, en de beperkte ernst van het verzuim van klager – het H16-formulier bevat slechts een procedurele mededeling – zal de raad in dit geval volstaan met de constatering van het gegronde tuchtrechtelijke verwijt zonder oplegging van een maatregel.

7 GRIFFIERECHT

7.1 Omdat de raad de klacht gegrond verklaart, moet verweerster op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager dient binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerster door te geven.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart de klacht gegrond;
- bepaalt dat geen maatregel wordt opgelegd;
- veroordeelt verweerster tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager.

Aldus beslist door mr. G.F. van den Berg, voorzitter, mrs. M. Lont en M.M. Mok, leden, bijgestaan door mr. A.E. van Oost als griffier en uitgesproken in het openbaar op
28 april 2025.

Griffier Voorzitter

Verzonden op : 28 april 2025