ECLI:NL:TADRARL:2025:124 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 24-732/AL/MN

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2025:124
Datum uitspraak: 06-05-2025
Datum publicatie: 06-05-2025
Zaaknummer(s): 24-732/AL/MN
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Fouten
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Raadsbeslissing. De raad verklaart een klacht over de advocaat van de wederpartij ongegrond.


Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem Leeuwarden
van 6 mei 2025
in de zaak 24-732/AL/MN

naar aanleiding van de klacht van:


klager

over

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Op 4 april 2024 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2 Op 9 oktober 2024 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 2335747 van de deken ontvangen.

1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 13 december 2024. Daarbij waren klager en verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier. Ook heeft de raad kennisgenomen van de e-mail met bijlagen van klager van 28 november 2024 en de e-mail met bijlagen van verweerder van 29 november 2024.

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.

2.1 Verweerder staat sinds 2020 de ex-echtgenote van klager bij in een alimentatiegeschil.

2.2 Het hof Arnhem-Leeuwarden heeft in een beschikking van 8 november 2018 bepaald dat de cliënte van verweerder ter zake van een finaal verrekenbeding een bedrag van € 96.152,- aan klager dient te voldoen en de helft van de gezamenlijke schulden dient te dragen. In deze beschikking werd tevens een kinder- en partneralimentatie vastgesteld.

2.3 In een beschikking van 29 juli 2021 heeft de rechtbank Midden-Nederland beslist dat klager per 14 mei 2020 een kinderalimentatie van € 25,- per maand per kind dient te betalen en met ingang van 1 januari 2021 geen partneralimentatie meer hoeft te betalen. Ook heeft de rechtbank bepaald dat klager - kort gezegd - met ingang van 1 januari 2022 een bedrag van € 527,15 per kind per maand aan kinderalimentatie respectievelijk een bijdrage in de kosten van levensonderhoud en een bedrag van € 1.118,- aan partneralimentatie dient te betalen.

2.4 Klager heeft hoger beroep ingesteld tegen deze beschikking, althans tegen de vastgestelde bijdrages per 1 januari 2022. De zitting heeft plaatsgevonden op 6 juni 2023, ter gelegenheid waarvan de advocaat van klager een processtuk heeft overgelegd

2.5 In een beschikking van het hof Arnhem-Leeuwarden van 18 juli 2023 is de beschikking van de rechtbank gewijzigd in die zin dat klager - kort gezegd - met ingang van 1 september 2023 een lagere partneralimentatie dient te betalen.

2.6 In een e-mail van 27 maart 2024 heeft verweerder aangekondigd een kortgedingprocedure tot toepassing van lijfsdwang te starten omdat klager weigert de vastgestelde alimentatie te betalen. Verweerder heeft in die e-mail ook geschreven dat hij overweegt om namens zijn cliënte een procedure ex artikel 3:180 BW te starten teneinde verkoop van de woning van klager te bewerkstelligen. De conceptdagvaarding is door verweerder meegestuurd.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a) feiten te stellen waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen;

b) zijn belangen onnodig of onevenredig te schaden door onder andere het starten van een kort geding tot het toepassen van lijfsdwang;
c) geen minnelijke oplossing voor ogen te houden.

4 VERWEER

4.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5 BEOORDELING

Maatstaf

5.1 De klacht heeft betrekking op het handelen van de advocaat van de wederpartij van klager. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline komt aan deze advocaat een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem, in overleg met zijn cliënt, goeddunkt. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar kan onder meer worden ingeperkt als de advocaat a) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, b) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat deze in strijd met de waarheid zijn dan wel c) (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend.

5.2 In familiekwesties geldt op deze maatstaf nog een aanvulling, namelijk dat de advocaat in familiekwesties in het algemeen moet waken voor onnodige polarisatie tussen de ex-echtelieden. Van een advocaat mag een bepaalde mate van terughoudendheid worden verwacht, juist omdat ook andere belangen in die procedure een grote rol kunnen spelen, met name belangen van kinderen.

5.1 Daarbij geldt verder dat de advocaat de belangen van zijn cliënt moet behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.

Klachtonderdeel a)

5.2 Klager verwijt verweerder dat hij in een conceptdagvaarding onjuistheden heeft geschreven. Klager is van mening dat verweerder (onder meer) een onjuist bedrag aan kinderalimentatie heeft genoemd en in strijd met de waarheid heeft geschreven dat klager inkomsten in het buitenland heeft en dat klager zijn alimentatieverlichting niet is nagekomen.

5.3 De raad is van oordeel dat verweerder met geen van deze genoemde stellingen en uitlatingen zijn aan hem toekomende (grote) vrijheid van handelen te buiten is gegaan. Niet is gebleken dat verweerder wist of had moeten weten dat deze informatie onjuist zou zijn en verweerder mocht zonder nader onderzoek afgaan op de juistheid van deze informatie die hij van zijn cliënte had ontvangen. Bovendien overweegt de raad dat klager en zijn advocaat in de aangekondigde procedure tegen de vermeende onjuiste feiten of onjuiste standpunten verweer had kunnen voeren. Het behoort verder niet tot de taak van de tuchtrechter om over de juistheid van standpunten in een civielrechtelijk geschil een oordeel te geven. Dat is voorbehouden aan de civiele rechter, tenzij duidelijk is dat de verwerende advocaat de hierboven genoemde maatstaf heeft overtreden. Daarvan is de raad echter niet gebleken. Dat betekent dat dit klachtonderdeel ongegrond wordt verklaard.

Klachtonderdeel b)

5.4 Klager stelt verder dat verweerder zijn belangen onnodig of onevenredig heeft geschaad De raad volgt klager ook niet in dit verwijt. Uit de stukken blijkt dat klager zich niet hield aan de in het arrest van het hof vastgestelde alimentatieverplichting. Het stond verweerder daarom vrij om (namens zijn cliënte) een kort geding te starten om de nakomen van deze verplichting af te dwingen. Verweerder heeft daarmee zijn vrijheid als advocaat van de wederpartij niet overschreden. Daarbij acht de raad mede van belang dat minder vergaande maatregelen om deze nakoming af te dwingen niet tot een oplossing hadden geleid. Klager kon bovendien in die procedure zijn bezwaren tegen de vordering van de cliënte van verweerder naar voren brengen. Het voorgaande betekent dat dit klachtonderdeel ongegrond wordt verklaard.

Klachtonderdeel c)

5.5 Klager verwijt verweerder ten slotte dat hij geen enkele keer is ingegaan op de uitnodigingen van de advocaat van klager om in overleg te gaan. Verweerder heeft hierover aangevoerd dat er wel ruimte is geweest voor een minnelijke regeling, maar dat de standpunten van de beide partijen te ver uiteen liggen.

5.6 De raad overweegt hierover het volgende. Gedragsregel 5 bepaalt dat een advocaat voor ogen moet houden dat een regeling in der minne veelal de voorkeur verdient boven een proces. Deze gedragsregel houdt geen absolute verplichting in om tot een minnelijke oplossing te komen; het gaat erom dat een advocaat zich voldoende inzet om tussen partijen tot een oplossing te komen. Een wederpartij kan dus niet verlangen dat een advocaat in elke situatie tracht een regeling in der minne te treffen. Dit is ter vrije beoordeling van de advocaat en zijn cliënt. Als zij menen dat een regeling in der minne niet haalbaar is, kan de advocaat niet door de wederpartij dan wel door de gedragsregels worden verplicht alsnog een regeling in der minne te beproeven. Als het niet lukt om een regeling te bereiken en de cliënt wil procederen, is het alleszins gerechtvaardigd dat de advocaat aan die wens van zijn cliënt tegemoetkomt. Gelet op de inhoud van het klachtdossier en de uitleg van verweerder op dit punt, is de raad van oordeel dat niet is gebleken dat verweerder zich - in strijd met deze gedragsregel – onvoldoende heeft ingezet om tot een minnelijke oplossing te komen. Dat betekent dat van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen geen sprake is. Dit klachtonderdeel wordt daarom ongegrond verklaard.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart de klacht ongegrond.

Aldus beslist door mr. O.P. van Tricht, voorzitter, mrs. P. Rijnsburger en S.H.G. Swennen, leden, bijgestaan door mr. W.B. Kok als griffier en uitgesproken in het openbaar op
6 mei 2025.

Griffier Voorzitter

Verzonden op : 6 mei 2025