ECLI:NL:TADRAMS:2025:84 Raad van Discipline Amsterdam 24-963/A/A 24-968/A/A
ECLI: | ECLI:NL:TADRAMS:2025:84 |
---|---|
Datum uitspraak: | 28-04-2025 |
Datum publicatie: | 02-05-2025 |
Zaaknummer(s): |
|
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Raadsbeslissing. Klacht over de advocaten van de wederpartij. Klager sub 4 is de advocaat van klagers sub 1, 2 en 3. De klacht tegen verweerders wordt gedeeltelijk gegrond verklaard. Verweerders hebben bewust nagelaten klager sub 4 een afschrift van hun e-mail van 25 januari 2024 aan de deskundige te doen toekomen en hebben zich met hun handelwijze onwelwillend opgesteld tegenover een collega-advocaat. Dat is tuchtrechtelijke verwijtbaar. Ook is het tuchtrechtelijke verwijtbaar dat verweerders niet uit zichzelf met klagers hebben gedeeld dat zij stukken met de deskundige hebben gedeeld en welke stukken dit (globaal) betroffen. Door dit niet te doen, hebben verweerders belemmerd dat de discussie over deze stukken tussen partijen kon worden gevoerd. De aard en ernst daarvan rechtvaardigen de oplegging van een maatregel. Waarschuwing voor beide verweerders. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 28 april 2025 in de zaken 24-963/A/A en 24-968/A/A
naar aanleiding van de klacht van:
klagers
gemachtigde: mr. M.J.P. Schipper
over
verweerders
gemachtigde: mr. B.P.C. Bijl
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 22 mei 2024 hebben klagers bij de deken van de Orde van Advocaten in het
arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) klachten ingediend over verweerders.
1.2 Op 23 december 2024 heeft de raad de klachtdossiers met kenmerken 2344519/JS/FS
en 2344524 van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 10 maart 2025. Daarbij
waren klagers en verweerders met hun gemachtigde aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal
opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van
de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 4.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier
en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Klagers sub 1, 2 en 3 zijn verwikkeld in een procedure bij de rechtbank Noord-Holland.
Klagers sub 1, 2 en 3 worden in de procedure bijgestaan door klager sub 4. De wederpartij
wordt bijgestaan door verweerders.
2.3 Het geschil tussen klagers sub 1, 2 en 3 en de cliënten van verweerders ziet
op een testament opgemaakt op 6 april 2018. De cliënten van verweerders stellen zich
in de procedure op het standpunt dat het testament nietig is, omdat sprake zou zijn
geweest van wilsonbekwaamheid van de erflaatster ten tijde van het testeren. Klagers
sub 1, 2 en 3 stellen zich op het standpunt dat dit niet het geval is.
2.4 Bij vonnis van 6 september 2023 heeft de rechtbank Noord-Holland een deskundigenonderzoek
gelast. De rechtbank heeft daartoe onder meer overwogen:
“4.16. Overigens stelt de rechtbank vast dat eisers in hun processtukken meermaals
citaten hebben opgenomen die niet terug te vinden zijn in het overgelegde medisch
dossier van de huisarts. Kennelijk beschikken zij dus over meer relevante gegevens
van de huisarts dan zij tot nu toe hebben overgelegd. Ter zitting hebben zij bovendien
toegelicht dat zij verder beschikken over het medisch dossier van het Medisch Centrum
Maxima vanaf 2012. Dat dossier is echter niet in het geding gebracht.
4.17. In het dossier van de huisarts is het CIZ-indicatiebesluit van 19 maart 2019
genoemd, maar het besluit zelf en de onderbouwing daarvan zijn (nog) niet beschikbaar.
zodat de rechtbank hieruit niet de wilsonbekwaamheid van erflaatster kan afleiden.”
2.5 Bij vonnis van 15 november 2023 heeft de rechtbank een deskundige benoemd.
In het vonnis van 15 november 2023 is, voor zover relevant, het volgende opgenomen:
“2.4 De rechtbank benadrukt dat partijen wettelijk verplicht zijn om mee te werken
aan het onderzoek door de deskundige. Dit betekent onder meer dat partijen alle relevante
(medische) gegevens en medische (zorg)dossiers betreffende erflaatster waarover zij
beschikken, ter beschikking moeten stellen aan de deskundige. (…)
2.5 Overwogen wordt verder dat de deskundige zo nodig de (huis)arts(en) raadplegen
kan die (blijkens de beschikbare medische gegevens) [erflaatster] heeft/hebben onderzocht.
2.6 Indien een partij desgevraagd of op eigen initiatief schriftelijke opmerkingen
en verzoeken aan de deskundige doet toekomen, dient zij daarvan terstond afschrift
aan de wederpartij te verstrekken.
(…) De rechtbank (…)
3.6 bepaalt dat [de cliënten van verweerders] haar procesdossier in afschrift aan
de deskundige dient te doen toekomen;
(…)
3.8 wijst de deskundige er op dat:
- de deskundige voor aanvang van het onderzoek dient kennis te nemen van de Leidraad
deskundigen in civiele zaken (…)
3.9 bepaalt dat partijen nadere inlichtingen en gegevens aan de deskundige dienen
te verstrekken indien deze daarom verzoekt (…)”
2.6 Bij e-mail van 25 januari 2024 hebben verweerders het procesdossier en medische
stukken waarover hun cliënten beschikten met de deskundige gedeeld. Deze e-mail, noch
de onderliggende stukken, zijn toen gedeeld met klagers.
2.7 Op 21 februari 2024 om 10:13 uur heeft de deskundige per e-mail het volgende
aan verweerder sub 2 geschreven:
“Ik heb medische informatie bij het CIZ opgevraagd. In de bijlage hun reactie. Kunt
u mij in deze ondersteunen en een ‘wettelijke basis’ voor de informatie verschaffen?”
2.8 Om 17:35 uur heeft verweerder sub 2 per e-mail het volgende aan de deskundige
geantwoord:
“In het vonnis van 15 november 2023 heeft de rechtbank in rechtsoverweging 2.5 geoordeeld
dat u zo nodig de artsen kan raadplegen die blijkens de beschikbare medische gegevens
[erflaatster] hebben onderzocht. Het CIZ en de stukken die zij hebben opgesteld vallen
daaronder. Op grond van het vonnis is het CIZ daarom gehouden om aan uw verzoek mee
te werken.”
2.9 Om 17:41 uur heeft de deskundige vervolgens per e-mail het volgende aan verweerder
sub 2 bericht:
“Nu geeft het CIZ aan dat er geen medisch adviseur (een arts) bij het dossier betrokken
is. Bij 2.5 wordt specifiek over (huis)arts(en) gesproken. Mogelijk beroepen zij zich
hierop. Kan ik het vonnis in copy aan het CIZ sturen en naar 2.5 verwijzen?”
2.10 Om 18:13 uur heeft verweerder sub 2 per e-mail het volgende aan de deskundige
geschreven, met verweerder sub 1 en klager sub 4 in de cc, en met daarbij gevoegd
de stroom van eerdere e-mails van die dag:
“U kunt het vonnis met het CIZ delen en naar rechtsoverweging 2.5. verwijzen. Ons
inziens is het CIZ gehouden om uw verzoek op basis daarvan in te willigen.”
2.11 Op 26 februari 2024 om 14:50 uur heeft klager sub 4 per e-mail, voor zover
relevant, het volgende aan de deskundige en verweerders geschreven:
“Zojuist zag ik onderstaand bericht [het onder 2.10 bedoelde bericht, raad]. het
bericht van [verweerder sub 2] is deels onjuist. Dit bericht dient ertoe dat te corrigeren.
In het vonnis is geoordeeld dat u zo nodig de artsen kunt raadplegen die blijkens
de beschikbare medische gegevens [erflaatster] hebben onderzocht. Er staat niet meer
dan dat. Dat het CIZ gehouden is om aan uw verzoek mee te werken is onjuist. Het CIZ
is geen partij geweest in de procedure. De rechter heeft het CIZ in de procedure waarvan
u het vonnis mag delen ook geen verplichtingen opgelegd en ook niet kunnen opleggen.
Uiteraard kunt u de vraag stellen, maar het is aan het CIZ om daarin een eigen afweging
te maken, in welk kader de geheimhoudingsplicht voorop zal staan.
Verder is voor mij niet inzichtelijk welke contacten er zijn geweest tussen de deskundige
en [verweerder sub 2] en of zijn kantoorgenoten. Graag word ik daarvan per omgaande
exact op de hoogte gesteld. (...)”
2.12 Op 26 februari 2024 om 15:05 uur heeft verweerder sub 1 het volgende aan
de deskundige en klager sub 4 geschreven:
“De rechtbank heeft aanleiding gezien om een deskundige te bevelen onderzoek te
doen naar de geestvermogens van [erflaatster]. Logischerwijs dient de deskundige kennis
te kunnen nemen van alle relevante (medische) informatie. Dat is met zoveel woorden
bepaald. CIZ dient medewerking te verlenen. Mocht het CIZ medewerking weigeren dan
zal ik de rechtbank verzoeken het een en ander nog een keer op te helderen.”
2.13 Op 26 februari 2024 om 15:38 uur heeft klager sub 4 per e-mail, voor zover
relevant, het volgende aan de deskundige en verweerders geschreven:
“Het feit dat de rechtbank heeft gemeend een deskundige te moeten benoemen ondanks
het gebrek aan medische informatie, laat de geheimhoudingsplicht van het CIZ, die
in beginsel aan de orde is, onverlet. Zoals gemeld was het CIZ geen partij in de procedure
en kan de rechtbank in deze procedure, ook na een eventueel nader verzoek van u, aan
het CIZ geen verplichtingen opleggen.”
2.14 Op 28 maart 2024 is het concept deskundigenbericht, waarin de deskundige
tot het oordeel komt dat sprake was van wilsonbekwaamheid van erflaatster, met partijen
gedeeld.
2.15 Op het concept deskundigenrapport is door klager sub 4 gereageerd bij brief
van 16 april 2024. Klager sub 4 heeft een kopie van de brief van 16 april 2024 aan
verweerder sub 2 toegestuurd. In de begeleidende brief van dezelfde datum aan verweerder
sub 2 heeft klager sub 4 het volgende geschreven:
“Bij deze treft u aan de reactie van cliënten op het concept deskundigenbericht.
In de vragen en opmerkingen is ook een aantal punten verwerkt waarop ik graag uw reactie
richting mij zou willen ontvangen en wel binnen een week na dagtekening dezes.
1. Uit het concept rapport van de deskundige leid ik af dat u deze op 25 januari
een brief met bijlagen heeft gezonden. Ik heb daarvan geen kopie ontvangen. Wat is
de reden daarvan?
2. Uit het concept rapport van de deskundige leid ik af dat u hem stukken heeft
toegezonden die nog geen deel uitmaken van de procedure en die mij niet bekend waren.
Wat is de reden daarvan en wat is de reden dat u mij daarvan niet een kopie heeft
gezonden c.q. anderszins over heeft geïnformeerd?
3. In mijn brief aan de deskundige maak ik melding van een mailwisseling waarin
ik kenbaar heb gemaakt dat ik uit een mailbericht van u dat aan mij in kopie werd
gezonden heb moeten afleiden dat er correspondentie tussen u beiden gaande was waar
ik niet eerder in was betrokken. Ik heb u beiden gevraagd mij daarover per omgaande
nader te informeren en heb ook van u geen reactie ontvangen. Wat is de reden daarvan?
4. U heeft de deskundige voorgelicht in die zin dat deze volgens u aan het CIZ zou
kunnen melden dat deze op grond van het vonnis verplicht zijn informatie te verstrekken,
althans woorden van die strekking gebruikt. Als advocaat weet u c.q. behoort u te
weten dat derden die geen partij zijn in een procedure geen verplichtingen kunnen
worden opgelegd in een vonnis. Wat maakt dat u desondanks de deskundige op deze wijze
heeft voorgelicht?”
2.16 Op 22 april 2024 heeft verweerder sub 1 op de vragen van klager sub 4 gereageerd.
Voor zover relevant, heeft verweerder sub 1 het volgende aan klager sub 4 geschreven:
“Vraag 1: (...) Bij tussenvonnis van 15 november 2023 heeft de rechtbank partijen
opgedragen om alle relevante (medische) gegevens en medische (zorg)dossiers betreffende
erflaatster waarover zij beschikken, ter beschikking te stellen aan de deskundige
(Ro. 2.4.). Bij e-mail van 25 januari 2024 heeft [verweerder sub 2] op mijn verzoek
alle medische gegevens die wij in bezit hebben en het procesdossier (Ro. 3.6.) met
de deskundige gedeeld. U heeft van deze e-mail met stukken geen kopie gekregen omdat
het medische gegevens betreft ten aanzien waarvan geen verplichting bestaat om die
met u te delen.
Vraag 2: (...) Op mijn verzoek heeft [verweerder sub 2] alle medische stukken gedeeld
waarover wij beschikken. Zie voor het verdere antwoord op uw vraag de beantwoording
van vraag 1.
Vraag 3: (...) Anders dan de e-mail van 25 januari 2024 waarmee [verweerder sub
2] het proces- en medische dossier met de deskundige deelde is er geen correspondentie
geweest waarvan u niet op de hoogte bent gebracht.
Vraag 4: (...) Uw opvatting deel ik niet en daarom volsta ik met dit antwoord.”
2.17 Op 22 mei 2024 hebben klagers de onderhavige klacht tegen verweerders ingediend.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerders tuchtrechtelijk
verwijtbaar hebben gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Verweerders wordt
verweten:
1) in strijd met de waarheid aan de deskundige te hebben meegedeeld dat deze
het CIZ kon melden dat het CIZ gehouden was om informatie te verstrekken op basis
van het tussen partijen gewezen vonnis;
2) het mailverkeer met de deskundige niet met klager sub 4 te delen en niet te
reageren op het uitdrukkelijke verzoek van klager sub 4 om toezending daarvan, dan
wel om gemotiveerde melding over de contactmomenten en de wijzen daarvan;
3) na te laten om medische relevante stukken die zij deelden met de deskundige
en waarop het deskundigenoordeel is gegrond, te delen met klagers;
4) na het schriftelijk opvragen van de medische stukken door klager sub 4 zich
op het standpunt te stellen dat deze onder de geheimhouding zouden vallen, terwijl
een dergelijke geheimhoudingsplicht hoogstens voor de zorgverlener geldt en niet voor
de advocaat wanneer deze informatie van cruciaal belang is voor de zaak;
5) na te laten om een afschrift van hun brief van 25 januari 2024 aan de deskundige,
te doen toekomen aan klager sub 4;
6) de vraag, waarom de deskundige medische stukken zijn toegezonden die nog geen
deel uitmaakten van de procedure en klagers niet bekend waren, te omzeilen door zich
achter elkaar te verschuilen.
3.2 Klagers leggen aan hun klacht het volgende ten grondslag.
Klachtonderdeel 1)
3.3 Verweerder sub 2 heeft bij e-mail van 26 februari 2024 aan de deskundige
meegedeeld dat deze het CIZ kon melden dat het CIZ gehouden was om informatie te verstrekken
op basis van het tussen partijen gewezen vonnis. Deze mededeling van verweerder sub
2 is volgens klagers in strijd met de waarheid, nu het CIZ geen partij was bij het
vonnis en om die reden uit dat vonnis voor het CIZ geen verplichtingen kunnen voortvloeien.
Een redelijk handelend advocaat behoort te weten dat uit een vonnis, waarin een persoon
of rechtspersoon niet als partij is betrokken, geen verplichtingen kunnen voortvloeien
en behoort ook niet in strijd daarmee te verklaren richting een deskundige.
Klachtonderdeel 2)
3.4 Er is sprake geweest van mailverkeer tussen de deskundige en verweerders,
waarin klager sub 4 pas op een later moment is betrokken. Klager sub 4 heeft verweerders
toen uitdrukkelijk gevraagd naar het eerdere mailverkeer en daarop is in het geheel
niet gereageerd. Dit niet reageren en het niet toezenden van het eerdere mailverkeer
of gemotiveerd melden dat er niet meer mail- of ander verkeer is geweest met de deskundige,
is volgens klagers tuchtrechtelijk verwijtbaar.
Klachtonderdeel 3)
3.5 Op 28 maart 2024 is het concept-deskundigenbericht ontvangen, waarin de deskundige
tot het oordeel komt dat sprake is geweest van wilsonbekwaamheid. Uit het deskundigenrapport
blijkt dat het deskundigenoordeel is gegrond op stukken die voor een gedeelte in de
procedure zijn ingebracht en dus bekend waren bij klagers, maar ook voor een gedeelte
uit stukken die niet in de procedure waren ingebracht. Het betreft dan de stukken
van het Maxima Medisch Centrum. Van deze stukken c.q. de beschikbaarheid daarvan is
tijdens de mondelinge behandeling zijdens verweerders melding gemaakt, maar de stukken
maakten, zoals ook blijkt uit het vonnis van 15 november 2023 geen deel uit van de
procedurestukken. Naar het zich laat aanzien, zijn deze stukken voor de deskundige
van doorslaggevend belang geweest om te concluderen dat sprake zou zijn van wilsonbekwaamheid.
De inhoud van de stukken is dan ook essentieel in onderhavige casus.
3.6 Verweerders bleken deze stukken op 25 januari 2024 aan de deskundige ter
beschikking te hebben gesteld. Deze zijn niet in kopie aan klager sub 4 toegestuurd.
Er is ook geen melding gemaakt van het verstrekken ervan aan de deskundige. Dit is
in strijd met de verplichtingen die verweerders hadden op grond van het vonnis, de
“Leidraad deskundigen civiele zaken” en artikel 198 lid 1 Rv, waaruit volgt dat de
advocaat die de door de rechtbank benoemde deskundige informeert, een kopie van zijn
bericht en de bijlagen aan de wederpartij stuurt. Het is voor beide partijen van belang
om alle benodigde gegevens waarop een deskundigenbericht en een uitspraak wordt gegrond
te kennen. Verweerders hebben dan ook het beginsel van fair trial en van hoor en wederhoor
geschonden.
Klachtonderdeel 4)
3.7 Verweerders hebben zich vervolgens bij het schriftelijk opvragen van de stukken
op het standpunt gesteld dat deze onder de geheimhouding zouden vallen. Die geldt
volgens klager echter hoogstens voor de zorgverlener, maar niet voor de advocaat die
dergelijke gegevens van zijn cliënt verkrijgt en vervolgens gebruikt in een procedure
om zijn stellingen mee te staven waarbij die gegevens cruciaal zijn voor de beoordeling.
Klachtonderdeel 5)
3.8 Verweerders hebben niet alleen nagelaten om klager sub 4 een kopie van de
medische stukken toe te sturen, verweerders hebben zelfs nagelaten om klager sub 4
een afschrift van de brief van 25 januari 2024 te doen toekomen. Daardoor is klager
sub 4 de mogelijkheid ontnomen om eerder in te grijpen. Het weglaten van informatie
en het niet betrekken van klager sub 4 in de wel zeer belangrijke correspondentie
omtrent de medische gegevens en deskundige, zelfs nadat klager sub 4 verweerders erop
heeft gewezen, is volgens klagers niet in lijn met de zorgvuldigheid die verweerders
behoren te betrachten.
Klachtonderdeel 6)
3.9 In antwoord op de vraag, waarom de deskundige stukken zijn toegezonden die
nog geen deel uitmaakten van de stukken in de procedure en klagers derhalve niet bekend
waren, heeft verweerder sub 1 gemeld dat verweerder sub 2 dit heeft gedaan op verzoek
van verweerder sub 1. Op deze wijze werd een antwoord op de vraag van klager sub 4
omzeild.
3.10 Verweerder sub 2 wordt verweten dat hij in het kader van de civiele procedure
een brief met bijlagen die hij heeft gezonden aan de deskundige, niet heeft gedeeld
met klagers terwijl hij daartoe wel verplicht was. Verweerder sub 1 wordt verweten
dat hij in zijn brief van 22 april 2024 dergelijk handelen ook nog eens heeft gerechtvaardigd
door te stellen dat dit op zijn verzoek is gebeurd.
4 VERWEER
4.1 Verweerders hebben tegen de klacht verweer gevoerd en het volgende aangevoerd.
Klachtonderdeel 1)
4.2 Verweerders stellen zich op het standpunt dat klagers geen rechtstreeks belang
hebben bij dit klachtonderdeel. De deskundige heeft aan verweerder sub 2 verzocht
om een reactie op de afwijzing van het verzoek om informatie aan het CIZ. Die e-mail
was slechts aan verweerder sub 2 gericht. Verweerder sub 2 heeft daarop gereageerd
met klager sub 4 in de cc en de opvatting dezerzijds met de deskundige gedeeld. De
deskundige heeft de reactie van verweerder sub 2 met het CIZ gedeeld.
4.3 De rechtbank heeft bepaald dat de deskundige de artsen mag raadplegen die
erflaatster hebben onderzocht. De strekking hiervan is volgens verweerders duidelijk;
de arts moet medewerking verlenen. En in het verlengde daarvan: het vonnis van 15
november 2023 vormt voor de betreffende arts een rechtvaardigingsgrond voor het doorbreken
van zijn beroepsgeheim. De door verweerders gedane mededeling is dan ook niet in strijd
met de waarheid. Sterker nog, deze mededeling geeft volgens verweerders de intentie
van de rechtbank weer.
4.4 Evenmin zijn klagers daardoor onnodig of onevenredig geschaad zonder dat
daarmee een redelijk doel werd gediend. Een, in ieder geval, te rechtvaardigen doel
is uitvoering geven aan het tussenvonnis, zodat de deskundige een gedegen rapport
kon opstellen. Met informatie van het CIZ. Dat de uitkomst hiervan klagers niet aanstaat
is volgens verweerders niet relevant in de beoordeling van de klachten.
Klachtonderdelen 2), 3) en 5)
4.5 Tussen de cliënten van verweerders en klagers sub 1, 2 en 3 is een civiele
procedure aanhangig waarin de rechtbank heeft bepaald dat partijen hun medisch dossier
met de deskundige moeten delen. Hierbij is van belang dat de rechtbank reeds heeft
overwogen dat niet alle medische stukken in het geding zijn gebracht door partijen.
Volgens verweerders heeft de rechtbank daarmee weloverwogen geoordeeld dat de medische
stukken louter met de deskundige moeten worden gedeeld. De rechtbank heeft uitdrukkelijk
niet overwogen dat de stukken ook met de rechtbank of met klagers gedeeld moeten worden.
Het geschil is ter beoordeling van de feitenrechter en het is daarom niet aan de tuchtrechter
om daarover te oordelen.
4.6 Al het mailverkeer dat verweerders met de deskundige hebben gehad, is met
klager sub 4 gedeeld. Slechts de e-mail waarmee het proces- en medisch dossier met
de deskundige zijn gedeeld, is niet met klager sub 4 gedeeld. Daartoe bestond blijkens
het tussenvonnis geen verplichting. Als de medische stukken voor klagers zo relevant
zijn dan stonden hen in de civiele procedure meerdere mogelijkheden open om deze te
bemachtigen. Van die mogelijkheden hebben zij geen gebruik gemaakt.
4.7 De “Leidraad deskundigen in civiele zaken” waarnaar klagers verwijzen is
volgens verweerders op generlei wijze van invloed op het juridisch kader in de onderhavige
klachtprocedure. Klagers beroepen zich in algemene zin op het beginsel van fair trial.
Voor dat argument is in deze procedure volgens verweerders geen plaats. Voor zover
klagers menen dat uit artikel 198 lid 2 Rv zou volgen dat een advocaat een kopie van
de medische stukken die door hem met de deskundige worden gedeeld, aan de advocaat
van de wederpartij dient toe te zenden, geldt volgens verweerders dat dit onjuist
is.
Klachtonderdeel 4)
4.8 Ook voor dit klachtonderdeel geldt volgens verweerders dat klagers er geen
belang bij hebben. Zij zijn door het standpunt zijdens verweerders niet rechtstreeks
in hun belangen geschaad. Het staat verweerders vrij om de belangen van hun cliënten
te behartigen op een wijze die hen, in overleg met hun cliënten, goeddunkt. Die vrijheid
kan worden beperkt wanneer zij feiten poneren waarvan zij weten of redelijkerwijs
kunnen weten dat deze in strijd met de waarheid zijn. Dit laatste is niet aan de orde.
4.9 Overigens heeft verweerder sub 1 zich niet op een geheimhoudingsverplichting
beroepen, maar hij heeft simpelweg herhaald wat de rechtbank heeft overwogen, namelijk
dat de medische stukken slechts met de deskundige (en aldus niet met klagers en de
rechtbank) gedeeld moeten worden.
Klachtonderdeel 6)
4.10 Volgens verweerders valt niet in te zien in welk rechtens te respecteren
belang klagers zouden zijn geraakt. Zij hebben volgens verweerders dan ook geen belang
bij dit klachtonderdeel. Het is volgens verweerders bovendien niet duidelijk tegen
wie dit klachtonderdeel is gericht. Als de klacht is gericht tegen verweerder sub
2, geldt dat verweerder sub 2 zich niet achter zijn collega heeft ‘verscholen’ omdat
zijn collega, verweerder sub 1, degene was die de e-mail aan klager sub 4 stuurde.
Als de klacht is gericht tegen verweerder sub 1 geldt dat hij zich niet achter zijn
collega verweerder sub 2 heeft ‘verscholen’.
4.11 Verweerder sub 1 heeft een (oncollegiale) e-mail van klager sub 4 onverplicht
beantwoord. Niet valt in te zien wat hier klachtwaardig aan is. Laat staan dat klagers
op enigerlei wijze zijn benadeeld. Verweerder sub 1 heeft de vrijheid om in overleg
met cliënten hun belangen te behartigen op een wijze die hem passend dunkt. Niet gesteld
en gemotiveerd is waarom klagers in dit verband onnodig of onevenredig in hun belangen
zijn geschaad zonder dat daarmee een redelijk doel werd gediend.
5 BEOORDELING
Maatstaf
5.1 Het algemene uitgangspunt is dat advocaten veel vrijheid hebben om te doen
wat in het belang van hun cliënt nodig is. Partijdigheid is niet zonder reden een
belangrijke kernwaarde voor advocaten (artikel 10a Advocatenwet). Toch is die vrijheid
niet onbeperkt. Advocaten mogen zich bijvoorbeeld niet onnodig kwetsend uitlaten over
de wederpartij. Ook mogen zij niet bewust onjuiste informatie geven. Tot slot hoeven
zij in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat zij voor hun cliënt willen
bereiken met de middelen waarvan zij zich bedienen, opweegt tegen het nadeel dat zij
daarmee aan de wederpartij toebrengen. Wel moeten zij zich onthouden van middelen
die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot noemenswaardig
voordeel van hun cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.
Advocaten dienen verder de belangen van hun cliënt te behartigen aan de hand van het
feitenmateriaal dat hun cliënt hen verschaft. In het algemeen mogen zij afgaan op
de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen zijn zij gehouden de juistheid
daarvan te verifiëren.
Belang bij de klachten
5.2 De raad hecht er waarde aan om voorafgaand aan de beoordeling van de individuele
klachtonderdelen in te gaan op het verweer van verweerders dat klagers geen belang
hebben bij hun klachten, omdat zij volgens verweerders niet hebben aangetoond dat
het beweerdelijk verwijtbaar handelen van verweerders de belangen van klagers nodeloos
heeft geschaad en dit handelen geen redelijk belang van de cliënten van verweerders
diende. Verder voeren verweerders in dit kader aan dat de civiele rechter in het onderliggende
geschil de klachten al uitvoerig heeft beoordeeld.
5.3 De raad stelt voorop dat het klachtrecht uit de Advocatenwet niet is bedoeld
voor eenieder, maar slechts voor degene die door het handelen of nalaten van een advocaat
in zijn of haar belang is getroffen of kan worden getroffen. Het gaat hier om een
klacht die is ingediend tegen de advocaten van de wederpartij. Het handelen van advocaten
van de wederpartij kan gevolgen hebben voor de zaak zelf, alsmede voor de belangen
van klagers en kan deze belangen in potentie schaden. De raad is daarom van oordeel
dat de klagers voldoende belang hebben bij hun klachten. Deze belangen worden niet
per definitie door de civiele rechter gewaarborgd, omdat deze zich primair richt op
de juridische geschillen en niet op de vraag of het handelen van een advocaat zelf
tuchtrechtelijk verwijtbaar is. De raad neemt ook in overweging dat het klachtrecht
is bedoeld om een tuchtrechtelijke beoordeling van het handelen van advocaten mogelijk
te maken, los van de uitkomst van een civiele procedure. Dit biedt bovendien een extra
waarborg voor de kwaliteit en integriteit van de advocatuur.
Klachtonderdeel 1)
5.4 Klachtonderdeel 1 ziet op de inhoud van de e-mails van verweerder sub 2 aan
de deskundige van 21 februari 2024. Volgens klagers heeft verweerder sub 2 in deze
e-mails in strijd met de waarheid richting de deskundige verklaard, hetgeen hij als
redelijk handelend advocaat had behoren te weten.
5.5 De raad is van oordeel dat verweerder sub 2 (alsmede verweerder sub 1) op
dit punt niet buiten de grenzen is getreden van de vrijheid die hij als advocaat van
de wederpartij heeft. Het is de taak van verweerders om de belangen van hun cliënten
zo goed mogelijk te vertegenwoordigen. Verweerders hebben, in het belang van hun cliënten,
aan de deskundige medegedeeld dat het vonnis met het CIZ gedeeld kon worden, dat de
deskundige daarnaar kon verwijzen en dat CIZ gehouden was om aan het verzoek van de
deskundige mee te werken. Klagers zijn het met dat standpunt niet eens, maar dat betekent
niet dat verweerders tuchtrechtelijk verwijtbaar hebben gehandeld door onware mededelingen
te doen, zoals klagers stellen. Verweerders mogen een juridisch mogelijk minder goed
houdbaar standpunt innemen, als dat in het belang is van hun cliënten. Louter feitelijk
is dit standpunt evenmin; er is nog ruimte voor (juridische) interpretatie. Dit klachtonderdeel
wordt daarom ongegrond verklaard.
Klachtonderdelen 2), 3) en 5)
5.6 Met deze klachtonderdelen verwijten klagers verweerders dat zij bepaalde
stukken niet met hen hebben gedeeld. Het gaat dan om het mailverkeer dat verweerders
hebben gevoerd met de deskundige (klachtonderdeel 2), de medische stukken die verweerders
hebben gedeeld met de deskundige (klachtonderdeel 3) en een afschrift van de brief
/ e-mail van 25 januari 2024 van verweerders aan de deskundige (klachtonderdeel 5).
5.7 Op grond van het procesdossier en hetgeen partijen op de zitting hebben toegelicht,
kan de raad het volgende vaststellen. Het contact tussen de deskundige en verweerders
is aangevangen met een telefoonoproep van de deskundige aan verweerder sub 2 op enig
moment vóór 25 februari 2024. De deskundige heeft in dit telefoongesprek gevraagd
om het dossier. Verweerders hebben vervolgens op 25 februari 2024 een beveiligde e-mail
met daarin een link naar de onderliggende (medische) stukken aan de deskundige gestuurd.
Van deze begeleidende e-mail, noch van de onderliggende stukken, is een afschrift
aan klager sub 4 gestuurd. De deskundige heeft vervolgens op 21 februari 2024 via
e-mail contact opgenomen met verweerder sub 2. Verweerder sub 2 heeft met een e-mailbericht
gereageerd, de deskundige heeft daar opnieuw op gereageerd en vervolgens heeft verweerder
sub 2 nog een keer gereageerd. Dit laatste e-mailbericht heeft verweerder sub 2 ook
in cc aan klager sub 4 gezonden. Klager sub 4 heeft zich daarop in de communicatie
gemengd en op 26 februari 2024 (onder meer) aan verweerders verzocht de contacten
met de deskundige inzichtelijk te maken. Verweerders zijn op dat moment niet op dit
verzoek ingegaan.
5.8 Op 28 maart 2024 hebben partijen het concept deskundigenbericht van de deskundige
ontvangen, waaruit voor klagers voor het eerst blijkt dat er op 25 februari 2024 stukken
aan de deskundige zijn gezonden door verweerders. Eind april 2024 stelt klager sub
4 opnieuw vragen aan verweerders waarom hij geen (afschrift van) de brief en de stukken
van 25 februari 2024 heeft ontvangen en waarom niet is gereageerd op zijn verzoek
de communicatie met de deskundige inzichtelijk te maken. Hierop hebben verweerders
gereageerd. Uit deze reactie blijkt evenwel niet dat er vóór 25 februari 2024 telefonisch
contact is geweest met de deskundige.
5.9 De raad overweegt als volgt. Verweerders hebben naar het oordeel van de raad
tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld doordat zij geen afschrift van (minstgenomen)
de begeleidende e-mail van 25 februari 2024 aan klagers hebben gestuurd. Ook van een
e-mail waarin slechts wordt medegedeeld dat stukken aan een deskundige worden toegestuurd,
dient een advocaat immers aan zijn wederpartij afschrift te doen. Het verweer van
verweerders dat het niet mogelijk was om een afschrift van de e-mail aan klagers te
doen toekomen, omdat deze een link naar vertrouwelijke medische informatie bevatte,
gaat naar het oordeel van de raad niet op. Verweerders hadden dit bezwaar gemakkelijk
kunnen ondervangen door, bijvoorbeeld, de link voor klagers weg te lakken of anderszins
onzichtbaar te maken. Dat verweerders na ontvangst van het concept deskundigenbericht
alsnog op de hoogte zijn geraakt van de toezending van de e-mail van 25 februari 2024
van verweerders aan de deskundige, doet verder aan het onbetamelijke van het handelen
van verweerders niet af. De raad neemt daarbij onder meer in aanmerking dat verweerders
op zitting hebben toegelicht dat het hier “een processtrategie” betrof, zodat verweerders
dus bewust zullen hebben gehandeld met de kennelijke bedoeling om de wederpartij in
de procedure op een achterstand te plaatsen en daarmee wellicht in haar processuele
belangen te schaden. Bovendien hebben verweerders zich met deze handelwijze onwelwillend
opgesteld tegenover een collega-advocaat.
5.10 Het tuchtrechtelijk verwijt dat aan verweerders kan worden gemaakt, gaat
echter niet zonder meer zo ver dat zij ook een afschrift van de onderliggende medische
stukken die zij met de deskundige hebben gedeeld, direct hadden moeten delen met klagers.
Naar verweerders hebben toegelicht betrof het hier vertrouwelijke medische gegevens
van erflaatster, waar, naar zij meenden, niet lichtvaardig mee mag worden omgegaan.
Verweerders hebben, naar zij stellen, eerst afgewacht of de deskundige deze informatie
zou betrekken bij zijn deskundigenoordeel, alvorens – na tussenkomst van de rechtbank
– deze stukken met klagers te delen. Deze handelwijze acht de raad niet tuchtrechtelijk
verwijtbaar.
5.11 Met betrekking tot het verwijt van klagers dat verweerders het mailverkeer
dat zij hadden met de deskundige niet met klagers hebben gedeeld, overweegt de raad
als volgt. De raad kan vaststellen dat verweerder sub 2 op 21 februari 2024, in reactie
op e-mails van de deskundige, e-mails heeft teruggestuurd, waarvan één (de eerste
reactie) niet in cc aan klager sub 4. Het tijdsverloop tussen de eerste reactie (om
17.35 uur) en de tweede reactie (om 18.13 uur), die wel in cc aan klager sub 4 is
gestuurd, is minder dan drie kwartier. Het feit dat verweerder sub 2 het inkopiëren
van klager sub 4 in de cc zodanig snel heeft gecorrigeerd, maakt dat er geen aanleiding
is om tot het oordeel te komen dat verweerders de grenzen van het betamelijke op dit
punt hebben overschreden.
5.12 Ten slotte wordt overwogen dat verweerders – ondanks verzoeken van klager
sub 4 daartoe – geen melding hebben gemaakt van het telefoongesprek met de deskundige.
Nu dit telefoongesprek volgens verweerders echter zonder inhoud was en de deskundige
daarin enkel heeft gevraagd om toezending van het dossier, kan ook op dit punt niet
worden vastgesteld dat verweerders de grenzen van het betamelijke hebben overschreden.
5.13 Op grond van het voorgaande wordt geconcludeerd dat de klachtonderdelen
2 en 3 ongegrond zijn en dat klachtonderdeel 5 gegrond is.
Klachtonderdeel 4)
5.14 Los van de vraag of verweerder sub 1 zich op zijn geheimhoudingsplicht heeft
beroepen – verweerder sub 1 betwist dat – kan worden vastgesteld dat verweerders niet
uit zichzelf met klagers hebben gedeeld dát zij stukken met de deskundige hebben gedeeld
en welke stukken dit (globaal) betroffen. Door dit niet te doen, hebben verweerders
belemmerd dat de discussie over deze stukken tussen partijen kon worden gevoerd. Dit
kan verweerders tuchtrechtelijke worden aangerekend. Klachtonderdeel 4) is daarom
gegrond.
Klachtonderdeel 6)
5.15 Klager sub 4 heeft in een e-mail van 16 april 2024 opheldering gevraagd
over de reden dat hij geen kopie van de brief van 25 januari 2024 en de onderliggende
stukken heeft ontvangen. Daarop heeft verweerder sub 1 op 22 april 2024 gereageerd
dat daartoe geen verplichting bestaat, omdat het om medische gegevens ging. Dat de
vraag van klager sub 4 hier wordt omzeild of dat verweerders zich achter elkaar verschuilen,
is niet gebleken. De raad volgt klagers dan ook niet in dit verwijt. Klachtonderdeel
6) wordt ongegrond verklaard.
6 MAATREGEL
6.1 Verweerders hebben nagelaten klager sub 4 een afschrift van hun e-mail van
25 januari 2024 aan de deskundige te doen toekomen. Dat is tuchtrechtelijke verwijtbaar.
Ook is het tuchtrechtelijke verwijtbaar dat verweerders niet uit zichzelf met klagers
hebben gedeeld dat zij stukken met de deskundige hebben gedeeld en welke stukken dit
(globaal) betroffen.
6.2 De aard en ernst daarvan rechtvaardigen de oplegging van een maatregel. Bij
de bepaling van de maatregel houdt de raad rekening met alle omstandigheden, waaronder
het blanco tuchtrechtelijk verleden van verweerders, maar ook met de omstandigheid
dat verweerders weinig reflectief vermogen hebben getoond in het onbetamelijke van
hun handelen. Op grond daarvan ziet de raad aanleiding om aan beide verweerders een
waarschuwing op te leggen.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moeten verweerders
op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klagers betaalde griffierecht
van ieder € 50,- (in totaal € 100,-) aan hen vergoeden binnen vier weken nadat deze
beslissing onherroepelijk is geworden. Klagers geven binnen twee weken na de datum
van deze beslissing hun rekeningnummer schriftelijk aan verweerders door.
7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerders daarnaast ieder
op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 50,- reiskosten van klagers (waarvan verweerders ieder de helft betalen);
b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
c) € 500,- kosten van de Staat.
7.3 Verweerders moet het bedrag van € 50,- aan reiskosten binnen vier weken nadat
deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klagers. Klagers geven binnen
twee weken na de datum van deze beslissing hun rekeningnummer schriftelijk aan verweerders
door.
7.4 Verweerders moeten ieder het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2
onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk
is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A,
Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling
raad van discipline" en het zaaknummer.
BESLISSING
In de zaak 24-963/A/A over verweerder sub 1
De raad van discipline:
- verklaart de klachtonderdelen 4) en 5) gegrond;
- verklaart de klachtonderdelen 1), 2), 3) en 6) ongegrond;
- legt aan verweerder sub 1 de maatregel van waarschuwing op;
- veroordeelt verweerder sub 1 tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan
klagers;
- veroordeelt verweerder sub 1 tot betaling van de reiskosten van € 25,- aan
klagers, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;
- veroordeelt verweerder sub 1 tot betaling van de proceskosten van € 1.250,-
aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór
bepaald in 7.4;
In de zaak 24-968/A/A over verweerder sub 2
De raad van discipline:
- verklaart de klachtonderdelen 4) en 5) gegrond;
- verklaart de klachtonderdelen 1), 2), 3) en 6) ongegrond;
- legt aan verweerder sub 2 de maatregel van waarschuwing op;
- veroordeelt verweerder sub 2 tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan
klagers;
- veroordeelt verweerder sub 2 tot betaling van de reiskosten van € 25,- aan
klagers, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;
- veroordeelt verweerder sub 2 tot betaling van de proceskosten van € 1.250,-
aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór
bepaald in 7.4;
Aldus beslist door mr. K.M. van Hassel, voorzitter, mrs. I.J. de Laat en M. Kemmers, leden, bijgestaan door mr. K.J. Verschueren als griffier en uitgesproken in het openbaar op 28 april 2025.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 28 april 2025