Zoekresultaten 131-140 van de 46260 resultaten

  • ECLI:NL:TAHVD:2025:256 Hof van Discipline 's Gravenhage 250324

    Beklag artikel 13 Advocatenwet ongegrond. Onvoldoende kans van slagen van de door klager gewenste procedure.

  • ECLI:NL:TGZCTG:2025:209 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2025/2774

    Klacht tegen een chirurg. Klager is sinds 2002 in behandeling vanwege een darmziekte. Oorspronkelijk is de diagnose colitis ulcerosa (ontsteking van de dikke darm) gesteld. Later is ook de verdenking op de ziekte van Crohn in de overwegingen betrokken, die niet alleen de dikke darm, maar het gehele spijsverteringskanaal van mond tot anus kan aantasten. Beide ziekten zijn zogenoemde inflammatoire darmziekten (Inflammatory Bowel Dieseases of IBD), die zich vaak kenmerken door een complexe problematiek. Vanaf september 2017 is klager behandeld door een multidisciplinair team (MDO) in het medisch centrum waar de chirurg werkzaam is. De chirurg maakte ook deel uit van het MDO en was hoofdbehandelaar van klager. Klager verwijt de chirurg onzorgvuldig handelen, het verstrekken van foutieve informatie en misdiagnostiek na maart 2019 . Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht kennelijk ongegrond verklaard. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klager.

  • ECLI:NL:TAHVD:2025:251 Hof van Discipline 's Gravenhage 240360W

    Verzoekster heeft haar wrakingsverzoek ingediend direct na hervatting van het onderzoek ter zitting en nog voordat de behandelend kamer op haar aanhoudingsverzoek heeft kunnen beslissen. Het wrakingsverzoek is in zoverre voorbarig. Dat de behandelend kamer met de wijze van behandeling van het aanhoudingsverzoek ter zitting vooringenomen zou zijn en/of hoor en wederhoor zou hebben geschonden, is de wrakingskamer niet gebleken. Het proces-verbaal is bedoeld als een zakelijke weergave en niet als een woordelijk verslag van hetgeen ter zitting is besproken. Het feit dat niet alles wat ter zitting is besproken in het proces-verbaal is opgenomen, is daarom geen aanwijzing dat er sprake is van (een schijn van) vooringenomenheid van de behandelend kamer.

  • ECLI:NL:TADRSHE:2025:166 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 24-944/DB/ZWB

    Verzet. De voorzitter heeft bij de beoordeling van de klacht de juiste maatstaf toegepast en voorts rekening gehouden met alle relevante feiten en omstandigheden van het geval. Ongegrond.

  • ECLI:NL:TADRAMS:2025:220 Raad van Discipline Amsterdam 25-721/A/A

    Voorzittersbeslissing. Klacht over de kwaliteit van dienstverlening van de eigen advocaat is in alle klachtonderdelen kennelijk ongegrond. Dat verweerster (ook) betrokken zou zijn geweest bij de correspondentie over de in te stellen vorderingen, wordt door klaagster niet nader onderbouwd en door verweerster nadrukkelijk betwist. Verweerster heeft daarbij terecht aangevoerd dat de voorzieningenrechter op basis van de ingestelde vorderingen ook “het minderde” (schorsing) in plaats van “het meerdere”(staking) had kunnen bevelen.

  • ECLI:NL:TGZCTG:2025:210 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2025/2775

    Klacht tegen een MDL-arts. Klager is sinds 2002 in behandeling vanwege een darmziekte. Oorspronkelijk is de diagnose colitis ulcerosa (ontsteking van de dikke darm) gesteld. Later is ook de verdenking op de ziekte van Crohn in de overwegingen betrokken, die niet alleen de dikke darm, maar het gehele spijsverteringskanaal van mond tot anus kan aantasten. Beide ziekten zijn zogenoemde inflammatoire darmziekten (Inflammatory Bowel Dieseases of IBD), die zich vaak kenmerken door een complexe problematiek. Vanaf september 2017 is klager behandeld door een multidisciplinair team (MDO) in het medisch centrum waar de MDL-arts werkzaam is. De MDL-arts maakte deel uit van het MDO en heeft klager in 2019 enkele malen gezien. Klager verwijt de MDL-arts nalatigheid en onzorgvuldig handelen. In het bijzonder verwijt hij haar enerzijds dat haar brief aan de huisarts feitelijke onjuistheden bevat en anderzijds dat zij zich na april 2019 afzijdig heeft gehouden en ten onrechte niet actief heeft uitgezocht waarom geen resultaten uit de onderzoeken kwamen. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht kennelijk ongegrond verklaard. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klager.

  • ECLI:NL:TAHVD:2025:252 Hof van Discipline 's Gravenhage 240341 240342

    Deze procedures betreffen een klacht over de eigen advocaten. Het hoger beroep in beide zaken richt zich tegen het in beide zaken door de raad ongegrond verklaarde klachtonderdeel dat niet is gebleken dat verweerders zich ten onrechte en op onzorgvuldige wijze zouden hebben teruggetrokken uit de zaken van klager. Verweerder heeft gehandeld zoals van een bekwaam en zorgvuldig handelend advocaat en tevens werkgever (van verweerster) verwacht mag worden. Het hof is van oordeel dat verweerders bij het besluit om de opdracht te beëindigen voldoende zorgvuldig hebben gehandeld. Verweerder heeft – nadat verweerster hem over de met klager ontstane situatie had geïnformeerd – hoor en wederhoor toegepast door het initiatief te nemen tot een telefoongesprek met klager). Verder heeft verweerder de in dat telefoongesprek gedane mededeling dat de werkzaamheden voor klager werden beëindigd diezelfde dag in een uitvoerig gemotiveerde brief mede namens verweerster aan klager toegelicht. Ten slotte is niet gebleken dat klager (processueel) nadeel heeft ondervonden als gevolg van die beëindiging. Bekrachtiging van de beslissing van de raad.

  • ECLI:NL:TADRSHE:2025:167 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 25-459/DB/OB

    Verzet. De voorzitter heeft bij de beoordeling van de klacht de juiste maatstaf toegepast en voorts rekening gehouden met alle relevante feiten en omstandigheden van het geval. Ongegrond.

  • ECLI:NL:TADRAMS:2025:221 Raad van Discipline Amsterdam 25-720/A/A

    Voorzittersbeslissing. De voorzitter stelt vast dat het vermeend klachtwaardig handelen van verweerder zou hebben plaatsgevonden in 2013. Verweerder stond klager toen als advocaat bij en hij heeft in die hoedanigheid namens klager een verzoek tot schadevergoeding bij het Hof ingediend. Dit verzoek is bij beschikking van 12 juli 2013 door het Hof afgewezen. Door in verband hiermee pas op 9 april 2025 een klacht in te dienen, heeft klager de in artikel 46g eerste lid onder a Advocatenwet genoemde wettelijke termijn van drie jaar ruimschoots overschreden. Omdat klager moet worden geacht op de hoogte te zijn geweest, dan wel redelijkerwijs kennis te hebben kunnen nemen, van het handelen of nalaten van verweerder waarop de klacht betrekking heeft, komt hem geen beroep toe op het bepaalde in artikel 46g lid 2 van de Advocatenwet. De klacht wordt daarom niet-ontvankelijk verklaard.

  • ECLI:NL:TGZCTG:2025:211 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2025/2849

    Herstelbeslissing van de beslissing van 26 november 2025 ECLI:NL:TGZCTG:2025:193