ECLI:NL:TADRSHE:2025:97 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 25-264/DB/NN/W

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2025:97
Datum uitspraak: 17-06-2025
Datum publicatie: 17-06-2025
Zaaknummer(s): 25-264/DB/NN/W
Onderwerp: Tuchtprocesrecht, subonderwerp: Wraking
Beslissingen: Wraking
Inhoudsindicatie: Wraking kennelijk ongegrond

Beslissing van de wrakingskamer van de
Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch als plaatsvervanger van de wrakingskamer van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 17 juni 2025

in de zaak 25-264/DB/NN/W

naar aanleiding van het verzoek om wraking van na te noemen tuchtrechter, ingediend door:

verzoeker

1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Verzoeker heeft eerder een klacht ingediend tegen mr. K. Deze klacht is door de Raad van discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden (hierna: de raad) ongegrond verklaard (RvD Arnhem-Leeuwarden 25 september 2023, ECLI:NL:TADRARL:2023:249). Deze beslissing is onder meer genomen door mr. S.M. Bosch-Koopmans als lid-advocaat. Verzoeker heeft tegen deze beslissing hoger beroep ingesteld. De beslissing is vervolgens door het Hof van Discipline bekrachtigd (HvD 12 juli 2024, ECLI:NL:TAHVD:2024:200).

1.2 Op 14 juli 2024 heeft verzoeker een nieuwe klacht ingediend tegen mr. K. Deze klacht is daarna doorgezonden aan de raad en in behandeling genomen onder zaaknummer 24-828/AL/NN. Bij voorzittersbeslissing van 13 januari 2025 is deze tweede klacht tegen mr. K. kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Verzoeker heeft daartegen verzet ingesteld. Het verzet zou mondeling worden behandeld op 16 mei 2025. Daaraan voorafgaand is aangekondigd dat mr. Bosch-Koopmans als lid-advocaat deel uit zou gaan maken van de raad.

1.3 Op 18 april 2025 heeft verzoeker een wrakingsverzoek ingediend tegen mr. Bosch-Koopmans (hierna: de gewraakte tuchtrechter).

1.4 Het wrakingsverzoek is in behandeling genomen door de wrakingskamer van de raad van discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch, verder te noemen de wrakingskamer, als plaatsvervanger van de wrakingskamer van de raad van discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden.

1.5 Op 28 april 2025 heeft de gewraakte tuchtrechter medegedeeld niet in de wraking te berusten en een verweerschrift ingediend.

1.6 Op 28 april 2025 en op 2 mei 2025 heeft verzoeker een schriftelijke reactie op het verweerschrift ingediend.

1.7 Op 6 mei 2025 heeft de gewraakte tuchtrechter een schriftelijke reactie ingediend op de reacties van verzoeker van 28 april 2025 en 2 mei 2025.

1.8 De wrakingskamer heeft bij zijn beslissing acht geslagen op het verzoek tot wraking van 18 april 2025, inclusief de bijlagen 1 tot en met 6, het verweerschrift van de gewraakte tuchtrechter van 28 april 2025 en de reacties van 28 april 2025, 2 mei 2025 en 6 mei 2025.

2. GRONDEN VAN HET WRAKINGSVERZOEK

2.1 Verzoeker meent dat sprake is van feiten en omstandigheden die de rechterlijke onpartijdigheid en zorgvuldigheid in de zaak aantasten. In dat verband wijst verzoeker op het volgende.

2.2 De gewraakte tuchtrechter was in 2023 betrokken bij de beoordeling van de eerdere klacht van verzoeker tegen mr. K. Verzoeker voert aan dat zijn belangen bij de afhandeling van deze eerdere klacht onzorgvuldig zijn beoordeeld door achtereenvolgens de deken, de raad en het hof.

2.3 Omdat de gewraakte tuchtrechter in 2023 als lid van de raad betrokken was bij de, naar het oordeel van verzoeker, onzorgvuldige beoordeling van diens eerdere klacht tegen mr. K. en de gewraakte tuchtrechter nu opnieuw betrokken is bij de beoordeling van de nieuwe klacht van verzoeker tegen mr. K., roept dit volgens verzoeker de schijn op dat de gewraakte tuchtrechter niet objectief en onpartijdig tot een oordeel zal kunnen komen.”

3. VERWEER

3.1 De gewraakte tuchtrechter stelt zich op het standpunt dat verzoeker geen redenen heeft aangevoerd waaruit zou volgen dat zij jegens verzoeker enige vooringenomenheid zou koesteren of dat daarvoor een terechte vrees bestaat. De gewraakte tuchtrechter zal objectief en onpartijdig tot een oordeel kunnen komen. Zij wijst erop dat de kern van het wrakingsverzoek er bovendien in is geleden dat er tijdens de eerdere klachtbehandeling procedurele fouten zijn gemaakt. Het middel van wraking is niet bedoeld om die punten alsnog aan de orde te stellen. De beslissing in de eerste klachtzaak is onherroepelijk.

4. REPLIEK

4.1 Verzoeker betwist dat zijn wrakingsverzoek primair gaat over procedurele fouten. Dat is een onjuiste voorstelling van zaken. Het wrakingsverzoek gaat over aantoonbare onzorgvuldigheden en feitelijke fouten die hebben geleid tot een onvolledige, onjuiste uitspraak. In aanvulling op zijn wrakingsverzoek, voert verzoeker daarbij het volgende aan.

4.2 In de verzetprocedure zal de zorgvuldigheid van het eerdere oordeel van de gewraakte tuchtrechter, indirect of direct, opnieuw worden beoordeeld. Daardoor is geen sprake van een onafhankelijke beoordeling. De gewraakte tuchtrechter verklaart geen vooringenomenheid te koesteren, maar dat is onhoudbaar omdat zij de klacht eerder onzorgvuldig heeft behandeld. Ook haar reactie op het wrakingsverzoek laat zien dat zij wederom niet daadwerkelijke kennis heeft genomen van het onderliggende dossier en louter reactief heeft gehandeld.

4.3 Verzoeker vraagt de wrakingskamer om kennis te nemen van het volledige dossier. Het is volgens verzoeker nodig om alle relevante documenten integraal en objectief te wegen.

5. DUPLIEK

5.1 De gewraakte tuchtrechter heeft in reactie op de schriftelijke reacties van verzoeker van 28 april 2025 en 2 mei 2025 aangegeven geen aanleiding te zien voor een nadere inhoudelijke reactie.

6. BEOORDELING

Toetsingskader

6.1 Op grond van artikel 47 Advocatenwet en artikel 512 Wetboek van Strafvordering is wraking van een tuchtrechter mogelijk op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. De wrakingskamer zal onderzoeken of dergelijke feiten en omstandigheden door verzoeker zijn gesteld en aannemelijk zijn geworden.

6.2 Van dergelijke feiten en omstandigheden kan sprake zijn door de subjectieve instelling van de tuchtrechter ten opzichte van een partij of van het voorliggend geschil. Wraking is verder mogelijk als feiten en omstandigheden betreffende de persoon van de tuchtrechter, los van diens subjectieve instelling, een partij in objectieve zin grond geven te vrezen dat de tuchtrechter niet onpartijdig is. Bij dat laatste is ook van belang dat de schijn van partijdigheid wordt vermeden. Elke tuchtrechter wordt uit hoofde van zijn aanstelling vermoed onpartijdig te zijn. Dit is alleen anders als zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat de tuchtrechter in kwestie vooringenomen is tegen verzoeker, althans dat de vrees daarvoor bij verzoeker objectief gerechtvaardigd is.

Beoordeling

6.3 Het wrakingsverzoek komt er in de kern op neer dat verzoeker het niet eens is met de beslissing van 25 september 2023 die mede door de gewraakte tuchtrechter is genomen. De omstandigheid dat een rechter in een eerdere zaak van een betrokkene een voor die betrokkene onwelgevallige uitspraak heeft gedaan kan, naar vaste rechtspraak, niet worden gerekend tot feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden (zie bijvoorbeeld HvD 13 maart 2020, ECLI:NL:TAHVD:2020:50 en RvD Den Haag 8 april 2021, ECLI:NL:TADRSGR:2021:92). Als verzoeker het niet eens was met de beslissing, dan kon hij daartegen hoger beroep instellen. Dat heeft hij ook gedaan. Het wrakingsmiddel is niet bedoeld om die (hogerberoeps)procedure over te doen. De wrakingskamer zal het dossier dat heeft geleid tot de beslissing van 25 september 2023 daarom niet in de beoordeling betrekken. De wrakingskamer mag daarover ook geen oordeel geven.

Conclusie

6.4 De wrakingskamer komt dan ook tot de conclusie dat van objectief gerechtvaardigde vrees van vooringenomenheid kennelijk geen sprake is. Op grond van artikel 4 van het Wrakingsprotocol zal de wrakingskamer beslissen op het wrakingsverzoek zonder mondelinge behandeling. De wrakingskamer zal het wrakingsverzoek kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De wrakingskamer:

- verklaart het verzoek tot wraking kennelijk ongegrond;

- bepaalt dat de procedure in de hoofdzaak kan worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek.

Aldus beslist door mr. E. Loesberg, voorzitter en mrs. H.C. Struijk en M.J. Hoekstra, leden, bijgestaan door mr. M.A.A. Traousis als griffier en uitgesproken op 17 juni 2025.

Griffier Voorzitter

De beslissing is verzonden op 17 juni 2025