ECLI:NL:TNORARL:2021:6 Kamer voor het notariaat Arnhem-Leeuwarden C/05/377342 KL RK 20-115

ECLI: ECLI:NL:TNORARL:2021:6
Datum uitspraak: 12-03-2021
Datum publicatie: 25-03-2021
Zaaknummer(s): C/05/377342 KL RK 20-115
Onderwerp: Overig
Beslissingen: Klacht gegrond met ontzetting uit het ambt
Inhoudsindicatie:   De notaris heeft naar het oordeel van de kamer tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld met betrekking tot de derdengeldenrekening. De notaris heeft met zijn handelen bewust een bewaringstekort gecreëerd en dit niet ter stond aangezuiverd. Bovendien heeft de notaris het ontstane tekort niet onverwijld en volledig gemeld aan klager. Voorts zijn structurele onzorgvuldigheden geconstateerd ten aanzien van de financiële administratie. Op een gedeelte van deze onzorgvuldigheden is de notaris eerder door klager gewezen. Ook heeft de notaris het uitleenverbod geschonden.   De kamer heeft de notaris de maatregel van ontzetting uit het ambt opgelegd en dit als volgt gemotiveerd. Het gerechtshof Amsterdam heeft meermaals het uitgangspunt geformuleerd dat een inbreuk op de bewaringsplicht in beginsel leidt tot ontzetting uit het ambt, tenzij de omstandigheden van het specifieke geval aanleiding geven van dit uitgangspunt af te wijken. Naar het oordeel van de kamer zijn alleen al de feiten ten aanzien van het tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van de notaris met betrekking tot de derdengeldenrekening zo ernstig dat ontzetting uit het ambt, overeenkomstig het hiervoor genoemde uitgangspunt, op zijn plaats is. De kamer licht dit hierna toe. De kamer stelt voorop dat de notaris in de maatschappij een positie bekleedt die mede is gegrond op vertrouwen in zijn ambt. Voor dat vertrouwen is onder meer voorwaarde dat de notaris zeer zorgvuldig omgaat met de hem toevertrouwde gelden en deze te allen tijde daadwerkelijk beschikbaar heeft. Een notaris moet dus onmiddellijk en zonder enige beperking over deze derdengelden kunnen beschikken. Door gelden van de derdengeldenrekening te gebruiken voor privédoeleinden, terwijl de notaris wist dat hierdoor onmiddellijk een bewaringstekort zou ontstaan, heeft de notaris willens en wetens gehandeld in strijd met zijn wettelijke verplichtingen. Dit handelen heeft op meerdere momenten plaatsgevonden. Desondanks is de notaris niet tot inkeer gekomen. Ook structureel is sprake van onzorgvuldig beheer van derdengelden. Op meerdere punten voldoet de notaris met zijn financiële administratie niet aan de geldende wet- en regelgeving, die er op gericht is om de belangen van derden te beschermen. Dit klemt te meer nu klager in 2014 en 2015 reeds onderzoek heeft gedaan en de bevindingen daaruit in een norm-overdragend gesprek met de notaris heeft besproken. Desondanks heeft de notaris geen dan wel onvoldoende verbeteringen doorgevoerd en heeft klager in het onderzoek van 2020 deels dezelfde bevindingen geconstateerd als in de onderzoeken uit 2014 en 2015. De notaris heeft met zijn handelen de belangen van derden onvoldoende gewaarborgd en het vertrouwen van de maatschappij in het notariaat in ernstige mate geschaad. De notaris heeft weliswaar enkele verbetermaatregelen doorgevoerd, maar de kamer acht deze, gelet op de ernst van de verwijten, onvoldoende. Daarbij weegt de kamer mee dat het verweer en de houding van de notaris bij de behandeling van de klacht niet duiden op besef van zijn verantwoordelijkheid als notaris. De notaris lijkt het laakbare van zijn handelen niet althans onvoldoende in te zien, hetgeen de kamer hem ernstig aanrekent. Op grond van het voorgaande komt de kamer dan ook tot de slotsom dat ter bescherming van het maatschappelijk vertrouwen in de integere en zorgvuldige vervulling van het notarisambt het noodzakelijk is de notaris de maatregel van ontzetting uit het ambt op te leggen.  

KAMER VOOR HET NOTARIAAT IN HET RESSORT ARNHEM-LEEUWARDEN

Kenmerk:         C/05/377342 / KL RK 20-115

beslissing van de kamer voor het notariaat

op de klacht van

Bureau Financieel Toezicht,

gevestigd te Utrecht,

klager,

tegen

[ naam notaris ],

notaris te [ vestigingsplaats notaris ].

Partijen worden hierna respectievelijk klager en de notaris genoemd.

1.         Het verloop van de procedure

1.1.      Het verloop van de procedure blijkt uit:

-        de klacht, met bijlagen, ingekomen op 30 september 2020;

-        het verweer, met bijlagen, van de notaris van 28 oktober 2020;

-        de aanvulling op het verweer van de notaris van 29 december 2020.

1.2.      De zaak is behandeld op de mondelinge behandeling van 29 januari 2021. Klager heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. R. Wisse, C. Vos MSc CFE en drs. E. van Voorden RA. De notaris is in persoon verschenen. Allen hebben het woord gevoerd,

mr. Wisse aan de hand van door hem overgelegde spreekaantekeningen.

2.         De feiten

2.1.      Ingevolge artikel 110 en volgende Wet op het notarisambt (hierna: Wna) heeft klager van 8 april 2014 tot en met 20 juni 2014 onderzoek gedaan bij de notaris. Klager heeft de bevindingen van dat onderzoek neergelegd in de onderzoeksrapportage van 15 juli 2014 (hierna: de onderzoeksrapportage 2014).

2.2.      Vanwege de bevindingen in de onderzoeksrapportage 2014 heeft klager op

13 januari 2015 een vervolgonderzoek gedaan. Klager heeft de bevindingen van het vervolgonderzoek neergelegd in de onderzoeksrapportage van 23 maart 2015 (hierna: de onderzoeksrapportage 2015). Naar aanleiding van het vervolgonderzoek heeft er op 19 mei 2015 een zogeheten norm-overdragend gesprek plaatsgevonden tussen klager en de notaris. Klager heeft de uitkomsten van dit gesprek per brief van 27 mei 2015 aan de notaris bevestigd.

2.3.      Op 24 april 2020 heeft de notaris zijn eerste kwartaalcijfers 2020 bij klager ingediend. Hieruit bleek dat per 31 maart 2020 sprake was van een bewaringspositie van

- € 114.183. In de toelichting van de verslagstaat heeft de notaris het volgende opgemerkt:

“De bewaringspositie is per 31 maart 2020 negatief. De heer [ naam notaris ]  is zich hiervan bewust geweest ten tijde van 2 privé transacties op 23 maart en 25 maart 2020. Op 8 april 2020 is de bewaring weer positief. Cliëntengelden zijn nooit in gevaar geweest.”

2.4.      De negatieve bewaringspositie vormde voor klager aanleiding om van 18 tot en met 23 juni 2020 wederom een onderzoek uit te voeren bij de notaris, hetgeen heeft geresulteerd in de onderzoeksrapportage van 16 juli 2020 (hierna: de onderzoeksrapportage 2020). De uitkomsten van het onderzoek vormden voor klager aanleiding om onderhavige klacht in te dienen.

3.         De klacht en het verweer

3.1.      De klacht valt uiteen in de volgende onderdelen:

a)      negatieve bewaringsposities;

b)     niet terstond melden van deze negatieve bewaringsposities aan klager;

c)      onjuist berekenen bewaringsposities;

d)     geen opstelling bewaringspositie, alvorens gelden te boeken van de kwaliteitsrekening naar de kantoorrekening;

e)      betalen salarissen rechtstreeks van derdengeldenrekening;

f)      onvolledige financiële administratie;

g)     uitlenen gelden aan een medewerker en het passeren van diens akte.

3.2.      De notaris heeft de klachten deels gemotiveerd betwist en deels erkend.

3.3.      De (overige) door klager en door de notaris ter onderbouwing van (de reactie op) de genoemde klachtonderdelen gestelde feiten en omstandigheden, voor zover voor de beoordeling van deze klacht van belang, komen hierna aan de orde.

4.         De beoordeling

Toetsnorm

4.1.      Op grond van artikel 93 lid 1 Wna zijn notarissen aan tuchtrechtspraak onderworpen. De tuchtrechter toetst of het handelen en/of nalaten van een notaris in strijd is met het bepaalde in de Wna en andere toepasselijke bepalingen.

4.2.      Aan deze norm wordt onder andere invulling gegeven door artikel 17 Wna op grond waarvan een notaris zijn ambt in onafhankelijkheid dient uit te oefenen en de belangen van alle bij de rechtshandeling betrokken partijen op onpartijdige wijze en met de grootst mogelijke zorgvuldigheid dient te behartigen.

4.3.      Voorts wordt aan de tuchtnorm invulling gegeven door artikel 23 Wna, op grond waarvan het een notaris verboden is, rechtstreeks of middellijk, handelingen te verrichten of na te laten waarvan de notaris redelijkerwijs moet verwachten dat deze ertoe kunnen leiden dat hij op enig moment niet aan zijn financiële verplichtingen zal kunnen voldoen. Op grond van lid 2 van artikel 23 Wna is het de notaris in ieder geval verboden leningen te verstrekken aan degene die partij is bij een akte of die rechtstreeks of middellijk betrokken is bij een rechtshandeling waarop de akte betrekking heeft.

4.4.      Een notaris moet de aan hem toevertrouwde gelden op een derdengeldenrekening bewaren en deze gelden moeten te allen tijde ten volle in geldmiddelen aanwezig zijn: een notaris moet daar onmiddellijk en zonder enige beperking over kunnen beschikken (artikel 13 Verordening beroeps- en gedragsregels 2011 (hierna: Vbg 2011)). Uit artikel 25 Wna en de toelichting op artikel 2 Administratieverordening blijkt dat een notaris ten laste van de derdengeldenrekening slechts betalingen mag doen in opdracht van een rechthebbende.

Alvorens over te gaan tot overboeking van een kwaliteitsrekening naar een (kantoor)rekening van het aan hem zelf toekomende, dient een notaris eerst vast te stellen dat zijn bewaringspositie daartoe toereikend is zo blijkt uit artikel 3 Reglementen verslagstaten 2010. De notaris is verplicht een tekort in het saldo van de derdengeldenrekening ter stond aan te vullen zo blijkt uit artikel 25 lid 3 Wna. Ook is een notaris verplicht een tekort volledig en onverwijld te melden aan klager als toezichthouder (artikel 25a Wna jo artikel 8 Regeling op het notarisambt).

4.5.      Daarnaast is een notaris verplicht van zijn kantoorvermogen en van alles betreffende zijn werkzaamheden op zodanige wijze een administratie te voeren dat te allen tijde op eenvoudige wijze zijn rechten en verplichtingen kunnen worden gekend (artikel 24 lid 1 Wna). In de Vbg 2011, de Administratieverordening en het Reglement Verslagstaten 2010 is nader bepaald op welke wijze de administratie moet worden gevoerd.

Klachtonderdeel A: negatieve bewaringsposities

4.6.      Uit de onderzoeksrapportage 2020 komen de volgende - door de notaris niet betwiste - bevindingen naar voren:

o   Op 23 maart 2020 heeft de notaris een bedrag van € 2.000.000 overgemaakt van de derdengeldenrekening van zijn kantoor naar zijn beleggingsrekening in privé. Later op de dag heeft de notaris een bedrag van € 2.800.000 overgemaakt vanaf de bankrekening van [ naam notaris ] Holding B.V. naar zijn derdengeldenrekening;

o   Als gevolg van deze overboeking is sprake geweest van een negatieve bewaringspositie op 23 maart 2020;

o   Een dag later, op 24 maart 2020, heeft de notaris nogmaals een bedrag van

€ 1.000.000 overgemaakt van de derdengeldenrekening naar de beleggingsrekening;

o   De notaris was ervan op de hoogte dat deze overboekingen een negatieve bewaringspositie tot gevolg hadden;

o   Volgens de door de notaris opgestelde kwartaalstaat bedroeg het bewaringstekort per 31 maart 2020 € 114.183;

o   Op 3 april 2020 is een bedrag van € 100.000 overgeboekt van de derdengeldenrekening naar de kantoorrekening, terwijl de bewaringspositie reeds negatief was;

o   Op 8 april 2020 werd een door [ naam notaris ] Holding B.V. verstrekt overbruggingskrediet van € 222.000 afgelost op de derdengeldenrekening. Hierdoor is het bewaringstekort opgeheven.

4.7.      Onbetwist staat vast dat de notaris de overboekingen van de derdengeldenrekening naar zijn beleggingsrekening heeft gedaan, omdat hij in aandelen Shell wilde beleggen. Hierbij was volgens de notaris enige haast geboden, want de aandelen hadden een uitzonderlijk gunstige koers. Aangezien het te lang zou duren om geld vanaf de bankrekening van zijn holding over te maken naar zijn beleggingsrekening, heeft de notaris ervoor gekozen om gelden van zijn derdengeldenrekening te lenen en gelden van de derdengeldenrekening over te maken naar zijn beleggingsrekening. Deze overboekingen hebben op meerdere (inkeer-) momenten plaatsgevonden.

4.8.      Als gevolg van deze overboekingen is een bewaringstekort op de derdengeldenrekening ontstaan. De notaris heeft in zijn verweerschrift aangevoerd dat in het negatieve saldo per 31 maart 2020 een bedrag van € 46.000 is opgenomen aan teveel overgemaakte gelden van de bank die begin april zijn teruggekomen. Dit neemt echter niet weg dat onbetwist vast staat dat op 23 maart 2020 en in de periode van 24 maart 2020 tot en met 8 april sprake is geweest van een bewaringstekort.

4.9.      De notaris erkent in zijn verweerschrift dat hij te laconiek met het bewaringstekort is omgegaan. De notaris geeft aan dat hij het bewaringstekort met een bankoverboeking binnen een minuut had kunnen herstellen, maar heeft dat nagelaten. Hij betreurt deze gang van zaken. De notaris benadrukt dat de continuïteit van zijn kantoor sinds de oprichting in 2006 nooit in gevaar is geweest en de liquiditeits- en solvabiliteitspositie van zowel het kantoor als privé altijd ruimschoots voldoende zijn geweest en nog steeds zijn. Benadeling van derden is nooit aan de orde geweest, aldus de notaris.

4.10.    De kamer gaat aan het betoog van de notaris voorbij nu het niets af doet aan het feit dat de notaris met zijn handelen een negatieve bewaringspositie heeft veroorzaakt, waardoor hij in strijd handelde met artikel 23, lid 1 Wna en artikel 13 Vbg 2011. Door niet ter stond aan te zuiveren werd artikel 25 lid 3 Wna geschonden. Dat geen daadwerkelijke financiële schade is ontstaan, is niet relevant. De geschonden normen, die ieder risico van benadeling van derden beogen tegen te gaan, zijn van een zodanig gewicht dat overtreding ervan zwaar dient te worden aangerekend, ongeacht of het in het leven geroepen risico zich daadwerkelijk heeft gerealiseerd. Klager heeft daarbij overigens terecht opgemerkt dat de derdengelden daadwerkelijk risico hebben gelopen nu zij zijn gebruikt voor de aankoop van aandelen. Een eventueel risico op koersverlies heeft de notaris op de koop toegenomen. Gelet op voorgaande zal de kamer dit klachtonderdeel gegrond verklaren.

Klachtonderdeel B: niet terstond melden

4.11.    Uit de opmerking bij de door de notaris ingediende verslagstaat en de antwoorden op de vragen van klager die de notaris tijdens het onderzoek heeft gegeven, is komen vast te staan dat de notaris vanaf 24 maart 2020 op de hoogte was van het bewaringstekort.

4.12.    De notaris stelt dat hij in zijn situatie geen meldingsplicht had. Volgens hem bestaat er op grond van artikel 25a Wna alleen een plicht tot melden als zich ‘gebeurtenissen voordoen die aanmerkelijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor de financiële positie van de notaris.’ In de MvT op artikel 25a Wna staat tevens uitdrukkelijk vermeld dat de meldplicht alleen geldt voor gebeurtenissen die een aanmerkelijke invloed kunnen uitoefenen op de financiële positie van de notaris. Die ‘nadelige gevolgen’ laat staan ‘aanmerkelijk nadelige gevolgen’ zijn er nooit geweest en zouden er ook niet komen, gelet op de financiële positie van zowel het kantoor als de notaris in privé, aldus de notaris.

4.13.    De kamer overweegt dat dit verweer niet opgaat, nu uit de toepasselijke Regeling op het notarisambt volgt dat de aanwezigheid van een negatieve bewaringspositie een meldenswaardig incident is. De notaris was dus verplicht het door hem geconstateerde bewaringstekort te melden aan klager. Deze melding diende volledig en onverwijld plaats te vinden. Klager heeft terecht aangevoerd dat een meer toevallige melding, nu de negatieve bewaringspositie samenviel met de kwartaalafsluiting per 31 maart 2020, bij de kwartaalcijfers niet volstaat. Deze was immers niet onverwijld en bovendien niet volledig. De kamer zal daarom dit klachtonderdeel gegrond verklaren.

Klachtonderdeel C: onjuist berekenen bewaringsposities

4.14.    Klager verwijt de notaris dat hij bij de periodiek verplichte berekening van de bewaringspositie ten onrechte het saldo van de kantoorrekening meeneemt in de bewaringspositie. Door deze werkwijze wordt de bewaringspositie te hoog berekend en bestaat het risico dat een te hoog bedrag wordt overgemaakt van de derdengeldenrekening naar de kantoorrekening met als gevolg een negatieve bewaringspositie. Klager heeft in zijn onderzoek vastgesteld dat als gevolg van deze onjuiste berekening ook daadwerkelijk tweemaal sprake was van een negatieve bewaringspositie, te weten op 25 februari 2019 en 19 februari 2020.

Ook in de onderzoeksrapportages van 2014 en 2015 zijn vergelijkbare bevindingen opgenomen ten aanzien van het onjuist berekenen van de bewaringspositie. In het norm-overdragend gesprek in 2015 is volgens klager uitdrukkelijk gesproken over de noodzaak van een juiste berekening van de bewaringspositie.

4.15.    De notaris heeft erkend dat hij ervan op de hoogte was dat het saldo van de kantoorrekening niet tot de bewaringspositie behoort, maar betwist dat hij dezelfde fout maakt als bij het eerdere onderzoek van klager uit 2015. De notaris heeft tijdens het onderzoek in 2020 aan klager aangegeven dat zijn eigen wijze van berekenen hem een beter inzicht verschaft in de buffers van het bedrijf. In zijn verweerschrift heeft de notaris beterschap beloofd op dit punt. Zo zal hij jaarlijks minder geld doorsluizen naar zijn holding, zodat de bewaringspositie groter wordt. Ook is hij overgestapt naar een meer op het notariaat gespecialiseerd accountantskantoor. Tot slot zal de notaris zijn computersoftware aanpassen, zodat hij beter en makkelijker aan de door de wet- en regelgeving gestelde eisen kan voldoen.

4.16.    De kamer overweegt dat onbetwist vast staat dat de notaris in zijn berekeningen van de bewaringsposities die klager in 2020 heeft onderzocht, bewust ten onrechte het saldo van de kantoorrekening heeft meegenomen. Hierdoor is de op dit punt geldende wet- en regelgeving geschonden. Het verwijt van klager op dit punt is dan ook terecht.

Wat betreft de bevindingen uit de eerdere onderzoeken, overweegt de kamer dat klager ter zitting heeft aangevoerd dat het in 2015 niet ging om dezelfde maar om vergelijkbare bevindingen over de (onjuiste) wijze van berekenen van de bewaringspositie. Onbetwist heeft klager gesteld dat tussen partijen tijdens het norm-overdragend gesprek in 2015 is gesproken over de noodzaak van het juist berekenen van de bewaringspositie. Om zijn toezichthoudende taak goed te kunnen uitoefenen, moet klager immers kunnen vertrouwen op de wijze van berekenen van de bewaringspositie door de notaris.

Klachtonderdeel D: geen opstelling bewaringsposities

4.17.    Klager voert aan dat uit de onderzoeksrapportage 2020 blijkt dat bij slechts vier van de zestien overboekingen een berekening van de bewaringspositie is gemaakt. De notaris heeft tijdens het onderzoek aan klager toegelicht dat hij ‘wel eens’ een berekening van een bewaringspositie maakt en deze ‘soms’ vastlegt en bewaart. Dit ondanks het feit dat in de onderzoeksrapportage van 2014 eerder is gewezen op de noodzaak van naleving van artikel 3 Reglement verslagstaten 2010 en de notaris zijn werkwijze in eerste instantie had aangepast.

4.18.    De notaris heeft in zijn verweerschrift het verwijt van klager erkend. De notaris heeft verbeteringen doorgevoerd in zijn software, zodat de bewaringspositie thans automatisch op dagelijkse basis wordt berekend.

4.19.    Gelet op het feit dat de notaris het verwijt van klager heeft erkend, zal de kamer dit klachtonderdeel gegrond verklaren.

Klachtonderdeel E: betalen salarissen van derdengeldenrekening

4.20.    Klager heeft in de onderzoeksrapportage 2020 geconstateerd dat de notaris een van zijn derdengeldenrekeningen heeft gebruikt voor het betalen van kantoorkosten, te weten de maandelijkse salarissen van medewerkers. Een vergelijkbare bevinding, te weten het doen van kantooruitgaven van de kwaliteitsrekening, is reeds in de eerdere onderzoeksrapportages van 2014 en 2015 opgenomen, aldus klager.

4.21.    De kamer overweegt dat de notaris het verwijt van klager heeft erkend. De notaris heeft toegelicht dat sprake was van een foute ‘inregeling’ met betaalbatches, welke fout inmiddels is hersteld. Klager heeft terecht opgemerkt dat deze fout voorkomen had moeten worden, of ten minste geconstateerd had moeten worden, nu de notaris hier reeds in het eerder genoemde norm-overdragend gesprek op was gewezen. Bovendien is de notaris zelf verantwoordelijk voor het door hem gebouwde softwarepakket. Dit klachtonderdeel is gegrond.

Klachtonderdeel F: onvolledige financiële administratie

4.22.    Klager verwijt de notaris dat zijn financiële administratie onzorgvuldig is, omdat er geen jaarafsluiting plaatsvindt. Hierdoor kan geruime tijd na afloop van een boekjaar in eerdere boekjaren worden gemuteerd, waardoor de financiële administratie onbetrouwbaar wordt.

4.23.    De notaris heeft dit verwijt erkend en toegezegd verbeteringen in zijn software door te voeren.

4.24.    Nu onbetwist vast staat dat de notaris met zijn handelen c.q. nalaten de op dit punt relevante wet- en regelgeving heeft geschonden, zal de kamer dit klachtonderdeel gegrond verklaren.

Klachtonderdeel G: uitlenen gelden aan medewerker en passeren van dienst akte

4.25.    Uit de onderzoeksrapportage 2020 blijkt dat de notaris vanuit zijn personal holding een overbruggingskrediet van € 222.000 heeft verstrekt aan een zijn van medewerksters ten behoeve van de aankoop van een woning. Op 8 januari 2020 heeft de notaris de leverings- en hypotheekakte gepasseerd met betrekking tot de betreffende aankoop. Op 8 april 2020 heeft de notaris de aktes behorende bij de verkoop van een woning door de medewerkster gepasseerd. Middels deze verkoop is het overbruggingskrediet afgelost.

4.26.    Klager verwijt de notaris dat hij het verbod van artikel 23 lid 2 Wna heeft geschonden. Dit nog los van de schending van artikel 17 Wna door het passeren van een akte voor een eigen medewerker.

4.27.    De notaris heeft in zijn verweerschrift aangevoerd dat hij zich er niet van bewust was dat de verstrekking van een tijdelijke lening in strijd was met artikel 23 lid 2 Wna. Als de notaris dat wel had geweten, had hij het niet gedaan. De notaris betwist dat hij in strijd heeft gehandeld met artikel 17 Wna. Volgens de notaris is het passeren van een enkele leverings- en hypotheekakte voor een medewerkster niet vanzelf een schending van artikel 17 Wna, zeker niet als het een standaardtransactie betreft van een collega die een huis voor haarzelf koopt.

4.28.    De kamer overweegt dat niet ter discussie staat dat de notaris het verbod van artikel 23 lid 2 Wna heeft geschonden door aan zijn medewerkster een overbruggingskrediet te verstrekken. Ook dit klachtonderdeel zal de kamer gegrond verklaren. Door het passeren van de akte ten behoeve van de medewerkster heeft de notaris ook het risico gelopen dat zijn onpartijdigheid en onafhankelijkheid in het geding kwam.

Conclusie

4.29.    De notaris heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld met betrekking tot de derdengeldenrekening. De notaris heeft met zijn handelen bewust een bewaringstekort gecreëerd en dit niet ter stond aangezuiverd. Bovendien heeft de notaris het ontstane tekort niet onverwijld en volledig gemeld aan klager. Voorts zijn structurele onzorgvuldigheden geconstateerd ten aanzien van de financiële administratie. Op een gedeelte van deze onzorgvuldigheden is de notaris eerder door klager gewezen. Ook heeft de notaris het uitleenverbod geschonden.

Maatregel

4.30.    Het gerechtshof Amsterdam heeft meermaals het uitgangspunt geformuleerd dat een inbreuk op de bewaringsplicht in beginsel leidt tot ontzetting uit het ambt, tenzij de omstandigheden van het specifieke geval aanleiding geven van dit uitgangspunt af te wijken.

4.31.    Naar het oordeel van de kamer zijn alleen al de feiten ten aanzien van het tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van de notaris met betrekking tot de derdengeldenrekening zo ernstig dat ontzetting uit het ambt, overeenkomstig het hiervoor genoemde uitgangspunt, op zijn plaats is. De kamer licht dit hierna toe.

4.32.    De kamer stelt voorop dat de notaris in de maatschappij een positie bekleedt die mede is gegrond op vertrouwen in zijn ambt. Voor dat vertrouwen is onder meer voorwaarde dat de notaris zeer zorgvuldig omgaat met de hem toevertrouwde gelden en deze te allen tijde daadwerkelijk beschikbaar heeft. Een notaris moet dus onmiddellijk en zonder enige beperking over deze derdengelden kunnen beschikken.

Door gelden van de derdengeldenrekening te gebruiken voor privédoeleinden, terwijl de notaris wist dat hierdoor onmiddellijk een bewaringstekort zou ontstaan, heeft de notaris willens en wetens gehandeld in strijd met zijn wettelijke verplichtingen. Dit handelen heeft op meerdere momenten plaatsgevonden. Desondanks is de notaris niet tot inkeer gekomen.

4.33.    Ook structureel is sprake van onzorgvuldig beheer van derdengelden. Op meerdere punten voldoet de notaris met zijn financiële administratie niet aan de geldende wet- en regelgeving, die er op gericht is om de belangen van derden te beschermen. Dit klemt te meer nu klager in 2014 en 2015 reeds onderzoek heeft gedaan en de bevindingen daaruit in een norm-overdragend gesprek met de notaris heeft besproken. Desondanks heeft de notaris geen dan wel onvoldoende verbeteringen doorgevoerd en heeft klager in het onderzoek van 2020 deels dezelfde bevindingen geconstateerd als in de onderzoeken uit 2014 en 2015.

4.34.    De notaris heeft met zijn handelen de belangen van derden onvoldoende gewaarborgd en het vertrouwen van de maatschappij in het notariaat in ernstige mate geschaad. De notaris heeft weliswaar enkele verbetermaatregelen doorgevoerd, maar de kamer acht deze, gelet op de ernst van de verwijten, onvoldoende. Daarbij weegt de kamer mee dat het verweer en de houding van de notaris bij de behandeling van de klacht niet duiden op besef van zijn verantwoordelijkheid als notaris. De notaris lijkt het laakbare van zijn handelen niet althans onvoldoende in te zien, hetgeen de kamer hem ernstig aanrekent.

4.35.    Op grond van het voorgaande komt de kamer dan ook tot de slotsom dat ter bescherming van het maatschappelijk vertrouwen in de integere en zorgvuldige vervulling van het notarisambt het noodzakelijk is de notaris de maatregel van ontzetting uit het ambt op te leggen.

Kostenveroordeling

4.36.    De kamer ziet aanleiding om de notaris, gelet op artikel 103b lid 1 sub b Wna en de tijdelijke richtlijn kostenveroordeling kamers voor het notariaat, te veroordelen in de kosten die in verband met de behandeling van de zaak zijn gemaakt. Deze kosten worden vastgesteld op € 3.500,-. De kamer bepaalt dat deze kosten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing moeten worden betaald aan de kamer. De notaris ontvangt hiervoor een nota van het LDCR te Utrecht.

5.         De beslissing

De kamer voor het notariaat in het ressort Arnhem-Leeuwarden:

-        verklaart de klacht gegrond;

-        legt aan de notaris de maatregel van ontzetting uit het ambt op;

-        bepaalt dat de (voorzitter van de) kamer, nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, aan de notaris bij aangetekende brief de datum zal mededelen waarop de opgelegde maatregel van kracht wordt;

-        veroordeelt de notaris tot betaling van de kosten in verband met de behandeling van de zaak, vastgesteld op € 3.500,- , op de wijze en binnen de termijn als hiervóór onder 4.36 bepaald.

Deze beslissing is gegeven door mr. D.T. Boks, voorzitter, mr. R.C.C. van Leest, mr. H.R. Grievink, mr. H.J.T. Vos en mr. V. Oostra, leden, en in tegenwoordigheid van mr. K.K.H. Wagemaker, secretaris, door mr. M.J.C. van Leeuwen, voorzitter, in het openbaar uitgesproken op 12 maart 2021.

De secretaris

De voorzitter

Tegen deze beslissing van de kamer voor het notariaat kunnen partijen binnen dertig dagen na de datum van verzending van deze beslissing hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.