ECLI:NL:TGZRAMS:2021:47 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2020/121
ECLI: | ECLI:NL:TGZRAMS:2021:47 |
---|---|
Datum uitspraak: | 24-03-2021 |
Datum publicatie: | 24-03-2021 |
Zaaknummer(s): | 2020/121 |
Onderwerp: | Schending beroepsgeheim |
Beslissingen: | Gegrond, waarschuwing |
Inhoudsindicatie: | Klager dient een klacht in tegen een huisarts met onder andere het verwijt dat hij zijn beroepsgeheim heeft geschonden door te spreken over klager met iemand van het wijkteam zonder toestemming van klager. Verweerder voert verweer. Gegrond, waarschuwing |
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
AMSTERDAM
Beslissing naar aanleiding van de op 15 mei 2020 binnengekomen klacht van:
A
wonende te B,
k l a g e r,
tegen
C,
huisarts,
werkzaam te B,
v e r w e e r d e r,
gemachtigde: mr. M.J.T.M. Verstegen, verbonden aan ARAG Rechtsbijstand te Leusden.
1. De procedure
Het college heeft kennisgenomen van:
- het klaagschrift;
- de aanvullende klaagschriften met bijlagen;
- het verweerschrift;
- de repliek met aanhangsel en bijlagen;
- de dupliek met bijlage;
- de correspondentie met betrekking tot het vooronderzoek;
- e-mails van klager aan het college van 13, 19 en 23 november 2020 met bijlagen.
Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.
De klacht is op de openbare zitting van 12 februari 2021 behandeld.
Partijen waren aanwezig. Verweerder heeft zich laten bijstaan door zijn gemachtigde voornoemd.
2. De feiten
2.1. Klager was in de periode waarover het hier gaat patiënt bij verweerder.
2.2. Verweerder is op 17 december 2018 benaderd door D van het Sociaal Dorpsteam te B met het verzoek voor klager een verwijzing in orde te maken voor de GGZ Centraal te E. In het medisch dossier heeft verweerder vermeld:
S Tel van D (soc.dorpsteam): of ik een verwijzing wil schrijven naa GGZ Centraal ivm verstoorde emotie-regulatie. Dit in overleg met G van het FACT Team, die hiervan op de hoogte is
E Verstoorde emotie-agressie regulatie
P OK, VWK naar GGZ geschreven
P Via ZorgDomein verwezen naar Psychiatrie GGz Centraal (…)
2.3. Klager heeft de verwijzing naar de GGZ per post ontvangen.
2.4. Op 14 januari 2019 heeft verweerder tijdens een consult met klager over de afgegeven verwijzing gesproken. In het dossier is vermeld:
S Op SU met partner. Geeft aan dat hij een VWK GGZ heeft gekregen, maar niet duidelijk waarom. Probleem ligt bij ega, die hem constant dwars ligt,. In gesprek met haar en soc.dorpsteam is hij 2x boos weggelopen. Nu moet hij gaan werken aan emotiecontrole!!
P Gesprekje daarover, gaat er wel mee beginnen maar gaat daar eerst vragen wat ze denken wat ze voor hem kunnen doen!?
2.5. Op 18 oktober 2019 heeft verweerder in het dossier van klager vermeld:
S Zie eerdere mails van hem, oa gericht aan mij. Vindt het erg vervelend dat nu in zijn dossier staat dat hij onder behandeling staat van GGZ. Gaan ze hem weer herkeuren met alle gevolgen van dien. Wil het liefst dat ik een brief schrijf waarin staat dat hij van mij de VWK heeft gekregen maar dat hij niet op zijn plek is bij GGD.
E Onjuiste verwijzing
P Lang gesprek met hem hierover Duidelijke uitleg gegeven dat en waarom ik hem die brief heb geschreven. Ik zal dat voor hem op papier zetten, ligt woe klaar.
2.6. Op 22 september 2020 heeft verweerder in het dossier van klager vermeld:
S Net gesprek gehad met pat en zijn ega. (zie hieronder) Op einde daarvan aan patient meegedeelt dat ik geen huisarts van hem (en zijn dochter) meer kan zijn. Omdat patient een klacht bij het medisch tuchtcollege heeft ingediend is het vertrouwen in de behandelovereenkomst tussen ons beiden dermate geschaad, dat een goede professionele relatie niet meer mogelijk is. Omdat dit alles direct en indirect te maken heeft met (de behandeling van) zijn dochter, wordt ook zij verzocht een andere huisarts te zoeken. Patient gaat daarmee zonder probleem en direct akkoord
E Beëindigen behandelovereenkomst
P Patient nog een mail gestuurd met bovenstaande. Toestemming per mail gevraagd voor verzenden van dossier van hemzelf en zijn dochter naar nieuwe arts
3. De klacht en het standpunt van klager
De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder zijn privacy ernstig heeft geschonden en mogelijk medische gegevens heeft gedeeld met een niet bevoegd persoon. Klager acht het onjuist dat verweerder zonder dat hij hem heeft gezien en zich ervan heeft overtuigd dat een verwijzing juist was, hem naar de GGZ heeft verwezen. Klager verwijt verweerder voorts de wijze waarop hem is meegedeeld dat hij uit de praktijk wordt gezet.
4. Het standpunt van verweerder
Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.
5. De beoordeling
5.1.1. Tussen partijen is niet in geschil dat verweerder zonder voorafgaand contact met klager hem heeft verwezen naar de GGZ voor – kort samengevat – een behandeling in het kader van een verstoorde emotie- en agressieregulatie. De verwijzing heeft plaatsgevonden op verzoek van en op basis van informatie verstrekt door een lid van het Sociaal Dorpsteam. Klager was bekend bij dit team in verband met perikelen als gevolg van een echtscheiding.
5.1.2. De vraag die voorligt is of in een situatie dat geen sprake is van onverwijlde spoed een verwijzing voor een behandeling op basis van informatie van een derde, zonder overleg met de patiënt, zonder het geven van voorlichting aan de patiënt en zonder zich van te voren van de toestemming van de patiënt te vergewissen, tot de mogelijkheden behoort.
5.1.3. De vraag moet – overeenkomstig het door verweerder ter zitting ingenomen standpunt en anders dan hij in het verweerschrift heeft aangegeven – negatief worden beantwoord. Op grond van artikel 450, eerste lid van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek is voor verrichtingen ter uitvoering van de tussen verweerder en klager bestaande behandelingsovereenkomst de toestemming van klager vereist. Een verwijzing als hier aan de orde is een dergelijke verrichting op grond van artikel 446, tweede lid van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek. Op grond van artikel 448 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek had aan klager voorlichting dienen te worden gegeven over de verwijzing en had overleg over de verwijzing en mogelijke alternatieven plaats dienen te vinden. Dit alles heeft niet plaatsgevonden voorafgaande aan de verwijzing.
5.1.4. De omstandigheid dat verweerder bekend was met de contacten van klager met het Sociaal Dorpsteam en met H – een organisatie voor jeugd- en opvoedingshulp - brengt niet mee dat verweerder ervan heeft mogen uitgaan dat klager het met de verwijzing eens was. Dit reeds omdat beide organisaties niet waren gericht op klager specifiek, maar op de relaties van klager met zijn (ex-)echtgenote en hun gezamenlijke dochter.
5.1.5. Het medisch dossier bevat ook anderszins geen aanknopingspunten op grond waarvan verweerder in de veronderstelling had kunnen verkeren dat klager van opvatting zou zijn dat een verwijzing als in geding zou kunnen bijdragen aan een verbetering van de situatie als bedoeld in 5.1.4 en het met een verwijzing eens zou zijn.
5.1.6. Uit hetgeen is overwogen in 5.1.1 tot en met 5.1.5 volgt dat de klacht voor zover die ziet op de verwijzing slaagt.
5.2.1. De klacht omtrent de wijze van beëindiging van de behandelingsovereenkomst dient te worden beoordeeld tegen de achtergrond van de KNMG-richtlijn “Niet aangaan of beëindiging van de behandelingsovereenkomst”. In deze richtlijn zijn onder meer opgenomen redenen voor de beëindiging van de behandelingsovereenkomst, alsmede de zorgvuldigheidseisen die bij een beëindiging van een behandelingsovereenkomst in acht moeten worden genomen. Uitdrukkelijk is in de richtlijn neergelegd dat het eenmalig indienen van een klacht geen grond voor beëindiging oplevert. Tevens is neergelegd dat de arts bij problemen in de onderlinge verhouding zijn patiënt regelmatig moet waarschuwen en onderzoeken of herstel van de relatie mogelijk is; de beëindiging van de overeenkomst mag voor de patiënt niet uit de lucht komen vallen.
5.2.2. Klager heeft zijn klacht ter zitting nader gepreciseerd. Hij heeft uiteengezet dat de mededeling van verweerder op 22 september 2020 voor hem onverwacht kwam. Dit omdat hij na het indienen van de klacht nog regelmatig goed contact met verweerder heeft gehad. Klager kan zich echter goed voorstellen dat verweerder de behandelingsovereenkomst wenste te beëindigen en heeft hier ook geen probleem mee. Zijn klacht ziet dan ook niet op de beëindiging van de overeenkomst en het onverwachte karakter hiervan, maar heeft betrekking op de omstandigheid dat het aanzeggen van de beëindiging is geschied in het bijzijn van zijn (ex-)echtgenote en wel op zo’n manier dat de schuld voor de beëindiging geheel bij hem werd neergelegd.
5.2.3. Gelet op de precisering van de klacht ziet het college noch aanleiding zich uit te laten over de door verweerder gegeven reden om tot beëindiging van de overeenkomst over te gaan, noch over de omstandigheid dat de aanzegging tot beëindiging voor klager onverwacht kwam. Het college zal ook geen oordeel geven over het antwoord op de vraag of verweerder zich bij de beëindiging van de overeenkomst heeft gehouden aan alle in de richtlijn opgenomen zorgvuldigheidseisen. Het college volstaat met de aanbeveling aan verweerder nogmaals kennis te nemen van de richtlijn en deze ter harte te nemen.
5.2.4. De beëindiging van de overeenkomst als door verweerder gewenst had mede betrekking op de dochter van klager. In zo’n situatie is het geenszins klachtwaardig een beëindiging van de behandelingsovereenkomst te bespreken met betrokken partijen. Dit neemt echter niet weg dat verweerder voorafgaande aan dit gesprek klager op de hoogte had dienen te brengen van zijn wens de behandelingsovereenkomst te beëindigen en dat met hem te bespreken, zodat het gesprek tussen verweerder, klager en zijn (ex-)echtgenote volledig in het teken had kunnen staan van het regelen van de gevolgen hiervan voor de dochter van beiden. Door dit niet te doen en – naar blijkt uit het medisch dossier – de insteek te kiezen dat door het indienen van de klacht de behandelrelatie diende te worden beëindigd, is bij klager begrijpelijkerwijs de indruk ontstaan dat verweerder de schuld voor de beëindiging geheel bij hem neerlegde.
5.2.5. Uit hetgeen is overwogen in 5.2.1. tot en met 5.2.4 volgt dat verweerder bij de beëindiging van de behandelingsovereenkomst niet zorgvuldig heeft gehandeld. Ook de klacht voor zover deze ziet op de beëindiging van de behandelingsovereenkomst zoals gepreciseerd slaagt.
5.3. De klacht van verweerder die ziet op schending van het beroepsgeheim richting een lid van het Sociaal Dorpsteam treft geen doel. Het college heeft geen aanknopingspunten voor het oordeel dat verweerder gegevens van klager heeft gedeeld met een lid van het Sociaal Dorpsteam. Verweerder heeft hetgeen hij van een lid van het Sociaal Dorpsteam heeft vernomen ongewijzigd ten grondslag gelegd aan de verwijzing. Dit verklaart waarom onder andere in stukken van het Sociaal Dorpsteam dezelfde bewoordingen omtrent klager voorkomen dan in de verwijzing en biedt geen steun voor de opvatting dat verweerder gegevens zou hebben doorgespeeld aan derden.
5.4. De conclusie van het voorgaande is dat de klacht voor zover die ziet op de schending van het beroepsgeheim ongegrond is en voor zover die ziet op zowel de verwijzing als de wijze van beëindiging van de behandelingsovereenkomst gegrond is.
Verweerder heeft gehandeld in strijd met de zorg die hij ingevolge artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg jegens klager had behoren te betrachten.
5.5. Ten aanzien van de op te leggen maatregel overweegt het college dat de handelwijze van verweerder ten aanzien van de verwijzing en de beëindiging van de overeenkomst in onderlinge samenhang bezien in beginsel aanleiding geeft tot het opleggen van een berisping. Het college ziet echter in de omstandigheden van dit geval aanleiding te volstaan met een waarschuwing. Niet uit het oog kan worden verloren dat verweerder – zij het ten onrechte – heeft gehandeld in de overtuiging dat de verwijzing paste in het ingezette traject via het Sociaal Dorpsteam en H om te komen tot – kort samengevat – een meer werkbare relatie tussen klager, zijn (ex-)echtgenote en hun gezamenlijke kind en dat klager met deze verwijzing instemde. Een fout – het zonder meer vertrouwen op de mededelingen van een derde - die verweerder ter zitting heeft toegegeven onder de vermelding dat dit hem geen tweede keer zal overkomen. Daarbij komt dat – zij het na de afgegeven verwijzing – op 14 januari 2019 omtrent de verwijzing tussen verweerder en klager is gesproken. Dit gesprek is voor klager de voor- en nadelen overwegend geen aanleiding geweest geen gebruik te maken van de verwijzing, maar aan de verwijzing gevolg te geven om aan te tonen dat de verwijzing niet op goede grond berustte. Dit is voor klager ook niet zonder resultaat gebleven.
De klacht omtrent de beëindiging van de overeenkomst ziet gelet op de precisering van de klacht op een beperkt onderdeel van de wijze van beëindiging. Verweerder had klager voor het gesprek met zijn (ex-)echtgenote dienen in te lichten omtrent zijn opvatting dat de overeenkomst diende te worden beëindigd en ook de gekozen insteek in het gesprek zoals dit blijkt uit het medisch dossier is bepaald niet optimaal, maar tegen de achtergrond dat klager – zoals ter zitting bevestigd - geen enkel probleem had en heeft met de beëindiging van de overeenkomst, rekent het college dit verweerder niet zwaar aan.
Om redenen, aan het algemeen belang ontleend, zal de beslissing zodra zij onherroepelijk is op na te melden wijze worden bekendgemaakt.
6. De beslissing
Het college:
- verklaart de klacht gegrond voor zover die ziet op de verwijzing en de wijze van beëindiging van de behandelingsovereenkomst;
- legt op de maatregel van waarschuwing;
- verklaart de klacht voor het overige ongegrond;
- bepaalt dat de beslissing ingevolge artikel 71 van de Wet BIG in de Nederlandse Staatscourant zal worden bekendgemaakt en aan het tijdschrift Medisch Contact ter bekendmaking zal worden aangeboden.
Aldus beslist op 24 maart 2021 door:
J. Brand, voorzitter,
I. Boekhout, A. Wewerinke en A. Medema, leden-arts,
C.C.B.M. van Kimmenade, lid-jurist,
bijgestaan door C. Neve, secretaris,
WG WG
secretaris voorzitter