Zoekresultaten 441-450 van de 2794 resultaten

  • ECLI:NL:TNORAMS:2020:15 Kamer voor het notariaat Amsterdam 675686/NT 19-54 en 675688/NT 19-55

    5.5 De voorzitter constateert dat, zoals klagers zelf ook in punt 2 van hun nieuwe klaagschrift toelichten, de huidige klacht uitsluitend ziet op feiten die na de kamerbeslissing van 5 juni 2018 aan het licht zijn gekomen maar die de notarissen in de voorafgaande procedure ten onrechte hebben verzwegen of waarover zij andersluidende mededelingen hebben gedaan. Daarmee stellen klagers zelf voorop, dat het feiten betreft die volgens hen bij de tuchtrechtelijke beoordeling van het handelen en/of nalaten van de notarissen waarover klagers reeds hebben geklaagd relevant hadden kunnen zijn. De nieuw aangedragen feiten, wat daar verder van zij en kort gezegd neerkomende op het achteraf bij klagers bekend worden dat notaris [B] en notaris [C] niet alleen kantoorgenoten maar ook elkaars levenspartners zijn en de nieuw verkregen informatie over het adviseurschap van notaris [B] en het door hem onderkennen van en waarschuwen voor het risico dat ABN AMRO de investering van klagers zou gebruiken om de overstand in te lopen en niet opnieuw een overstand toe te staan, betreffen feiten en omstandigheden die ook volgens klagers de tuchtrechtelijke beoordeling van datgene waarover klagers eerder hebben geklaagd anders (kunnen) inkleuren. Dat geldt ook voor het huidige klachtonderdeel dat notaris [C] (ook) een financieel belang in [D b.v.] had via een door haar (vennootschap) verstrekte achtergestelde lening. Voor zover daar in de vorige procedure niet expliciet over is geklaagd, heeft dit nieuwe feit, wat daar verder van zij, evenals het feit dat zij levenspartner van notaris [B] is, evenzeer betrekking op de stelling dat notaris [C] niet had mogen meewerken aan de [D b.v.]-akte en deze niet had mogen verlijden, hetgeen reeds tuchtrechtelijk beoordeeld is. Aldus richten de nieuwe klachten zich tegen hetzelfde feitencomplex waarover eerder is geklaagd en is het ne bis in idem-beginsel toepasselijk, zodat klagers in hun klacht niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard.

  • ECLI:NL:TNORAMS:2021:12 Kamer voor het notariaat Amsterdam 698650 / NT 21-18, 698659 / NT 21-19

    Ongeacht hetgeen hiervoor is overwogen, is de kamer echter van oordeel dat de exacte rechtsgrond van de betaling van (de vennootschap van) notaris [C] aan [D b.v.] in het midden kan blijven. De tuchtrechter moet (enkel) beoordelen of de notarissen in de gegeven omstandigheden hebben gehandeld overeenkomstig de tuchtnorm. Ook indien aangenomen moet worden dat notaris [C] geen lening heeft verstrekt aan [D b.v.], acht de kamer het onbegrijpelijk en ernstig nalatig dat haar eigen vennootschap [G Beheer b.v.] genoemd bedrag rechtstreeks aan [D b.v.], één van de zakelijke cliënten van het notariskantoor, heeft voldaan, gezien haar rol als passerend notaris voor partijen. Gelet op het voorgaande is dan ook het klachtonderdeel 4.2.2. niet alleen gegrond in die zin dat notaris [C] de akte niet had mogen passeren terwijl haar levenspartner notaris [B] een eigen financieel belang in [D b.v.] had, maar ook heeft zij door genoemde betaling zelf een schijn van financiële verwevenheid met [D b.v.] in het leven geroepen. Notaris [C] had eventuele betalingen en/of geldstromen van haar eigen vennootschap met haar partner gescheiden dienen te houden van het zakelijke betalingsverkeer met cliënten van het kantoor en bij gebreke daarvan, waar zij meende wel te kunnen optreden in zaken betreffende die cliënten, ook hier transparanter moeten zijn naar partijen. Indien sprake zou zijn geweest van een verrekening in rekening-courant met [H Beheer b.v.], zoals door de notarissen wordt betoogd, was het zuiverder geweest deze betaling eerst aan de vennootschap van notaris [B] te doen, waarna deze aan [D b.v.] had moeten betalen. Dit hebben de notarissen niet gedaan, hetgeen hen tuchtrechtelijk valt te verwijten.

  • ECLI:NL:TNORAMS:2020:14 Kamer voor het notariaat Amsterdam 683134 / NT 20-13 en 683350 / NT 20-16

    De kamer is – anders dan de voorzitter – van mening dat klagers met dit klachtonderdeel (4.2.2.) voldoende feiten en omstandigheden hebben gesteld die op de klacht een nieuw licht werpen en dus een nieuwe behandeling van dit klachtonderdeel rechtvaardigen. Weliswaar heeft de kamer blijkens de beslissing van 5 juni 2018 een gelijkluidend klachtonderdeel jegens notaris [C] ongegrond geoordeeld, maar dit oordeel vond zijn grond in de door notaris [C] destijds ter zitting afgelegde verklaring dat zij de door haar (middellijk) gehouden certificaten direct na verwerving had overgedragen aan notaris [B]. Deze verklaring staat echter haaks op de bewoordingen van de raadsman van de notarissen in zijn e-mail van 17 oktober 2019, waarin wordt gesteld dat tussen [D b.v.] en (de vennootschap van) notaris [C] nimmer enige financiële relatie heeft bestaan, én met het feit dat de vennootschap van notaris [C] met een (achtergestelde) lening in de administratie van [D b.v.] is opgenomen. Daarmee hebben klagers voldoende aangetoond dat de door notaris [C] destijds ter zitting van de kamer afgelegde verklaring niet strookt met het via haar raadsman in zijn latere e-mail verwoorde standpunt, zodat de kamer concludeert dat de verklaring van notaris [C] bij de zitting op zijn minst onvolledig is geweest. Aangezien de klacht op dit onderdeel naar het oordeel van de kamer verder mede ziet op het handelen van de notarissen ter zitting en er dus (mede) sprake is van een nieuwe klacht, acht de kamer het verzet op dit klachtonderdeel gegrond.

  • ECLI:NL:TNORDHA:2021:8 Kamer voor het notariaat Den Haag 20-08

    Klaagster verwijt de notaris dat zij zich foutief heeft ingeschreven in het boedelregister. De notaris heeft nagelaten tijdig de insolvente boedel te melden aan de kantonrechter. De notaris heeft nagelaten een boedelbeschrijving op te maken. De notaris heeft klaagster bewogen om haar vorderingen te vereffenen zonder boedelbeschrijving. Klaagster is daarbij niet gewezen op de risico's.  

  • ECLI:NL:TNORDHA:2021:12 Kamer voor het notariaat Den Haag 20-35

    Klager verwijt de notaris dat hij in strijd met de Notariswet en de Verordening Beroeps-en gedragsregels heeft gehandeld. Dit omdat de notaris in de akte van rectificatie verklaard heeft dat “Gebleken is dat de verklaring onjuist was en rectificatie behoeft” en “De in de verklaring genoemde verjaring werkt tegen de Gemeente [gemeente], die heeft ingestemd met de verjaring. De verklaring wordt thans op dit punt gerectificeerd”.

  • ECLI:NL:TNORDHA:2021:9 Kamer voor het notariaat Den Haag 20-45

    Klagers verwijten de notaris het volgende: Het niet zorgen voor uitkering van de door erflaatster aan haar kleinkinderen toebedeelde legaten. De notaris heeft als executeur de aangifte erfbelasting ingediend, waarbij hij veel fouten heeft gemaakt. De notaris gaf geen inzicht waarom hij in het kader van de verkoop van de woning van erflaatster koos voor de door hem ingeschakelde makelaar. Klagers zijn geschokt door de wijze waarop de notaris hen heeft bejegend.

  • ECLI:NL:TNORDHA:2021:13 Kamer voor het notariaat Den Haag 20-46

    Klagers verwijten de notaris dat hij bij het opstellen en passeren van het testament in 2013 niet de zorgvuldigheid in acht heeft genomen die van een notaris verwacht mag worden.    

  • ECLI:NL:TNORDHA:2021:14 Kamer voor het notariaat Den Haag 20-50

    Klager verwijt de notaris dat de gedeclareerde uren niet concreet genoeg gespecificeerd zijn. De notaris wordt verweten dat hij werkzaamheden in rekening heeft gebracht, waarvoor klager geen opdracht heeft gegeven.   Klager verwijt de notaris dat hij hem onheus heeft bejegend en heeft gedreigd met het inschakelen van een incassobureau.

  • ECLI:NL:TNORDHA:2021:10 Kamer voor het notariaat Den Haag 20-40

    Eind januari 2019 heeft klaagster een afspraak gemaakt bij de notaris, omdat de man niet meewerkte aan de verdeling. Het gesprek verliep stroef en de notaris gaf klaagster weinig hoop op een goede afloop. De notaris kwam vrouwonvriendelijk over. Verder heeft hij geen enkele actie ondernomen daarna.  

  • ECLI:NL:TNORDHA:2021:11 Kamer voor het notariaat Den Haag 20-53

    Klagers verwijten de kandidaat-notaris dat hij zich heeft blootgesteld aan het ernstige vermoeden dat hij opzettelijk in strijd met de waarheid een afschrift van een akte van inbreng heeft opgemaakt en dit valselijk opgemaakte afschrift misleidend heeft gebruikt in relatie tot een cliënt.