Zoekresultaten 1-10 van de 13167 resultaten

  • ECLI:NL:TGZRZWO:2024:101 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2023/6729

    Klacht tegen neuroloog. In verband met rugklachten is klager door de huisarts voor een consult doorverwezen naar de neuroloog. Op basis van onderzoek heeft de neuroloog geconcludeerd dat sprake was van een lumbago zonder radiculaire component. Zij heeft klager terugverwezen naar de huisarts en daarbij in overweging gegeven om klager te laten beoordelen door de orthopeed. Klager maakt de neuroloog verschillende verwijten over haar onderzoek. Ook verwijt hij haar dat zij haar bevindingen naar het huisadres van de huisarts heeft gestuurd en dat zij een brief naar een verkeerd adres van klager heeft gestuurd. Het college verklaart de klacht kennelijk ongegrond.

  • ECLI:NL:TGZRZWO:2024:102 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2024/7115

    Klacht tegen psychiater kennelijk ongegrond. De psychiater heeft onderzoek gedaan naar de rijgeschiktheid van klager. De psychiater rapporteerde vervolgens dat sprake is van een vermoeden van borderline persoonlijkheidstrekken. Klager stelt dat de psychiater deze conclusie ten onrechte heeft getrokken.

  • ECLI:NL:TGZRZWO:2024:103 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2024/7381

    Klacht tegen een huisarts. Klager en de huisarts hebben elkaar leren kennen via een datingsite en gedurende een periode van ongeveer twee maanden regelmatig contact gehad. De huisarts heeft op enig moment laten weten het contact niet te willen vervolgen. De klacht gaat over het handelen van de huisarts in haar relatie tot klager, het handelen van de huisarts als zorgondernemer en het handelen van de huisarts ten aanzien van een aantal patiënten. Het college oordeelt dat het aangaan of beëindigen van een relatie een privékwestie is en dat niet gebleken is dat de huisarts met haar handelen de grens van het betamelijke ten opzichte van klager heeft overtreden. Het handelen is van de huisarts ten opzichte van klager valt niet onder één van de tuchtnormen. Ten aanzien van het handelen van de huisarts als zorgondernemer en het handelen ten aanzien van patiënten (inclusief schenden beroepsgeheim oordeelt het college dat klager geen rechtstreeks belanghebbende is. Klager is niet-ontvankelijk.

  • ECLI:NL:TGZCTG:2024:150 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2024/2358

    Klacht tegen een psychiater in hoedanigheid van geneesheer-directeur. De minderjarige dochter van klaagster was vrijwillig opgenomen in de kliniek waar de psychiater als geneesheer-directeur werkzaam is. Tijdens haar opname heeft de dochter meermalen (ernstig) geweld gepleegd dan wel daarmee gedreigd. Na een ernstig incident waarbij een medewerker van de kliniek door toedoen van de dochter ernstige brandwonden opliep, is hiervan aangifte gedaan bij de politie en besloten dat de opname moest worden beëindigd. Klaagster verwijt de psychiater, samengevat, dat zij heeft nagelaten haar dochter door te verwijzen naar een andere therapeutische setting, haar dochter zonder enige nazorg op straat heeft gezet, ervoor heeft gezorgd dat haar dochter een trauma heeft opgelopen, omdat zij zonder goede reden aan Justitie werd overgedragen, en dat zij zich onprofessioneel heeft gedragen. Het Regionaal Tuchtcollege acht de klachtonderdelen a), b) en d) gegrond en legt aan de psychiater de maatregel van berisping op. De psychiater komt in beroep tegen deze beslissing. Het Centraal Tuchtcollege is van oordeel dat de psychiater geen tuchtrechtelijk verwijt te maken valt en verklaart de klacht alsnog ongegrond. De maatregel van bersping komt daarmee te vervallen.

  • ECLI:NL:TGZCTG:2024:146 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2023/2261

    2261 Klacht tegen een psychiater. Klagers hebben over de verdachte in een strafzaak waarvoor veel maatschappelijke belangstelling bestaat, gezamenlijk een Pro Justitia-rapport opgemaakt. De psychiater heeft zich in een artikel in een landelijk dagblad kritisch over dit rapport van klagers uitgelaten. Volgens klagers heeft hij zich daarbij onprofessioneel, onjuist, onzorgvuldig en oncollegiaal over hen en hun werk uitgelaten. Het Regionaal Tuchtcollege acht de klacht gegrond en legt aan de psychiater de maatregel van berisping op. De psychiater is het niet eens met deze beslissing en komt in beroep. Het beroep van de psychiater slaagt alleen ten aanzien van de opgelegde maatregel. Het Centraal Tuchtcollege is van oordeel dat kan worden volstaan met het opleggen van een waarschuwing.

  • ECLI:NL:TGZCTG:2024:147 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2023/2298

    Klacht van een cosmetisch arts tegen een openbaar apotheker. Klager heeft voor zichzelf een handgeschreven recept uitgeschreven voor een antibioticum. De apotheker heeft geweigerd de medicatie af te leveren omdat het recept handgeschreven was. Volgens klager heeft de apotheker op oneigenlijke gronden geweigerd de medicatie af te leveren waardoor hij is blootgesteld aan een onaanvaardbaar risico. Het Regionaal Tuchtcollege verklaart de klacht gegrond en legt aan de openbaar apotheker de maatregel van waarschuwing op. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van de apotheker tegen deze beslissing.

  • ECLI:NL:TGZCTG:2024:148 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2024/2321

    Klacht tegen een verpleegkundige. De moeder van klaagster verbleef vanaf het voorjaar van 2022 tot aan het voorjaar van 2023 op een locatie van een zorginstelling waar verpleeghuiszorg wordt verleend aan ouderen met somatische problematiek. Klaagster was mentor van haar moeder. De verpleegkundige was directeur wonen, zorg en welzijn bij de instelling en in deze rol als leidinggevende van de locatiemanagers verantwoordelijk voor de bedrijfsvoering van de verschillende locaties van de zorginstelling. In het vroege voorjaar van 2023 heeft op de locatie waar de moeder van klaagster verbleef een incident plaatsgevonden tussen klaagster en haar echtgenoot enerzijds en twee familieleden anderzijds, waarbij de politie is ingeschakeld. Naar aanleiding van dit incident hebben meerdere gesprekken plaatsgevonden tussen klaagster en de medewerkers van de zorginstelling. De verpleegkundige was aanwezig bij één van die gesprekken. Tijdens dat gesprek zijn afspraken gemaakt over het familiecontact en –bezoek en de communicatie tussen klaagster en het zorgpersoneel. Klaagster verwijt de verpleegkundige dat er geen onderzoek is gedaan naar de wilsbekwaamheid, ouderdomsdementie en Alzheimer van haar moeder, dat er een onjuiste diagnose is gesteld, de behandeling onjuist was en dat haar moeder ten onrechte niet is doorverwezen naar een andere beroepsbeoefenaar, dat het beroepsgeheim is geschonden en dat het mentorschap van klaagster niet is gerespecteerd. De voorzitter van het Regionaal Tuchtcollege Amsterdam verklaart klaagster kennelijk niet-ontvankelijk in de klacht. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klaagster tegen deze beslissing.

  • ECLI:NL:TGZCTG:2024:149 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2024/2357

    Klacht tegen een psychiater. De minderjarige dochter van klaagster (hierna: patiënte) was vrijwillig opgenomen. Tijdens haar opname heeft patiënte meermalen (ernstig) geweld gepleegd dan wel daarmee gedreigd. Op enig moment is door het behandelteam besloten dat de opname moest worden beëindigd en heeft de psychiater op verzoek van de geneesheer-directeur beoordeeld of sprake was van een psychose of ander psychiatrisch beeld bij patiënte, op grond waarvan het voorgenomen ontslagbeleid niet kon worden doorgezet. Klaagster verwijt de psychiater dat hij onzorgvuldig heeft gehandeld en in zijn rapportage een onvoldoende gefundeerde en foutieve diagnose heeft gesteld. Het Regionaal Tuchtcollege acht de klacht gegrond en legt aan de psychiater de maatregel van berisping op. Het Centraal Tuchtcollege is van oordeel dat de psychiater geen tuchtrechtelijk verwijt te maken valt en verklaart de klacht alsnog ongegrond. De maatregel van berisping komt daarmee te vervallen.

  • ECLI:NL:TGZRAMS:2024:189 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2023/5939

    Ongegronde klacht tegen een oogarts en medisch directeur. Klager is deels niet-ontvankelijk verklaard voor zover de oogarts in zijn hoedanigheid van medisch directeur wordt aangesproken op het handelen van andere artsen. Klager is evenmin ontvankelijk voor zover hij klaagt over de zorg voor andere patiënten. Klager klaagt voorts erover dat hij niet is geïnformeerd dat de ooglaserbehandeling werd verricht door een in het buitenland opgeleide en in Nederland niet BIG-geregistreerde arts. Volgens klager had de superviserende oogarts (niet zijnde verweerder) de ingreep niet aan deze arts mogen overlaten en had de oogarts, als medisch directeur, geen onbevoegde en onbekwame zorgverleners in de kliniek mogen laten werken. Er wordt volgens de oogarts gewerkt onder een supervisieregeling, die is goedgekeurd door de IGJ. Het college heeft geen redenen om te twijfelen aan de bekwaamheid. Dat klager er niet over is geïnformeerd kan niet aan de oogarts worden verweten. Verder klaagt klager erover dat de oogarts en zijn instelling onjuiste, onvolledige en te positieve informatie heeft verstrekt met betrekking tot complicatiekansen en de mogelijkheid deze te verhelpen. Het college realiseert zich dat het uitermate hinderlijk is geweest voor klager dat hij zo lang last heeft gehad van droge en pijnlijke ogen en dat zijn kwaliteit van leven en werk daardoor is aangetast, maar is van oordeel dat in de brochure en de informed consent die klager kreeg, voldoende en duidelijk uiteen is gezet wat klager kon en moest verwachten van de behandeling en de eventuele effecten daarvan. Zo wordt er voldoende gewaarschuwd voor complicaties en neveneffecten, zoals de mogelijkheid van (chronisch) droge ogen. De situatie van klager was niet aan te merken als calamiteit zodat de oogarts, als medisch directeur, niet gehouden was een melding bij de IGJ te doen. Overige klachtonderdelen zijn ongegrond. Klager deels niet-ontvankelijk en voor het overige ongegrond.

  • ECLI:NL:TGZRAMS:2024:190 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2023/6071

    Deels gegronde klacht tegen een oogarts. De oogarts was supervisor tijdens een ooglaserbehandeling. Klager klaagt erover dat hij van tevoren niet erover is geïnformeerd dat de behandeling werd uitgevoerd door een in het buitenland opgeleide en in Nederland niet BIG-geregistreerde oogarts en dat noch de oogarts, noch de zorgverlener die de behandeling heeft uitgevoerd voor de operatie kennis met hem heeft gemaakt. Verder vindt hij dat het vooronderzoek niet juist is uitgevoerd, is hij ontevreden over de informatie die hij voor de operatie heeft ontvangen, waardoor hij geen weloverwogen keuze heeft kunnen maken, en klaagt hij over inadequate verslaglegging. Het college oordeelt dat niet kan worden gezegd dat klager in een risicogroep viel. Het college realiseert zich dat het uitermate hinderlijk is geweest voor klager dat hij zo lang last heeft gehad van droge en pijnlijke ogen en dat zijn kwaliteit van leven en werk daardoor is aangetast, maar is van oordeel dat in de brochure en het informed consent-formulier die klager kreeg, voldoende en duidelijk uiteen is gezet wat klager kon en moest verwachten van de behandeling en de eventuele effecten daarvan. Zo wordt er voldoende gewaarschuwd voor complicaties en neveneffecten, zoals de mogelijkheid van (chronisch) droge ogen en pijnlijke ogen. Op basis van de anamnese en de door de optometrist uitgevoerde onderzoeken mocht de oogarts aannemen dat klager geen contactlensintolerantie of significant droge ogen had. De verslaglegging in het dossier is inadequaat, dit klachtonderdeel is gegrond. De supervisieregeling is niet gevolgd door klager niet te informeren dat de zorgverlener die de behandeling zou uitvoeren niet BIG-geregistreerd is. Dit is in strijd met het recht van klager op informatie. Hier had de oogarts op moeten toezien en hier is zij verantwoordelijk voor. Overige klachtonderdelen ongegrond. Klacht deels gegrond, waarschuwing.