ECLI:NL:TGZCTG:2025:116 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2024/2565

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2025:116
Datum uitspraak: 16-07-2025
Datum publicatie: 16-07-2025
Zaaknummer(s): C2024/2565
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: .

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2024/2565 van:
A., bedrijfsarts, werkzaam in B., appellant, verweerder in eerste aanleg, hierna: de bedrijfsarts, gemachtigde: mr. M.F. Mooibroek, advocaat te Utrecht,
tegen
C., wonende in D., verweerster in beroep, klaagster in eerste aanleg, hierna: klaagster, gemachtigde: mr. M. Cassa, advocaat te Alphen aan den Rijn.

1. Kern van de zaak
1.1 Klaagster vervoerde met een taxibusje kinderen met een beperking en mensen met dementie. Zij was eind november 2022 door haar werkgever ziekgemeld in verband met een peesontsteking aan haar pols. Medio januari 2023 kwam klaagster in verband met deze ziekmelding op het reguliere spreekuur van de bedrijfsarts. Zij heeft hem toen verteld dat zij op dat moment onder behandeling was van een geriater. De bedrijfsarts heeft in het medisch dossier van klaagster genoteerd dat klaagster in het beginstadium van Alzheimer zat en heeft geconcludeerd dat zij structureel ongeschikt was om beroepsmatig personen te vervoeren. Klaagster verwijt de bedrijfsarts dat hij bij haar de diagnose ziekte van Alzheimer heeft gesteld zonder onderzoek te doen en dat hij nadien diverse afspraken met haar niet is nagekomen, waardoor er nooit een vervolggesprek heeft plaatsgevonden.
1.2 Het Regionaal Tuchtcollege te ’s Hertogenbosch heeft de klacht gegrond verklaard en aan de bedrijfsarts de maatregel van berisping opgelegd. Het Centraal Tuchtcollege is het eens met deze beslissing en zal het beroep van de bedrijfsarts verwerpen.

2. Verloop van de procedure
2.1 De bedrijfsarts heeft beroep ingesteld tegen de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege te ’s¬ Hertogenbosch van 7 augustus 2024 met nummer H2023/5721 (ECLI:NL:TGZRSHE:2024:83).
2.2 Het Centraal Tuchtcollege heeft kennisgenomen van het door het Regionaal Tuchtcollege samengestelde procesdossier, het beroepschrift, het aanvullend beroepschrift en het verweerschrift in beroep.
2.3 De zaak is op de zitting van 28 april 2025 behandeld. Klaagster en de bedrijfsarts waren beiden aanwezig. Klaagster werd bijgestaan door haar gemachtigde mr. M. Cassa, de bedrijfsarts werd bijgestaan door zijn gemachtigde mr. M.F. Mooibroek. Partijen hebben vragen van het college beantwoord en hun standpunten nader toegelicht. De spreekaantekeningen van beide gemachtigden zijn aan het dossier toegevoegd. Als getuige is gehoord E., destijds als verzuimcoördinator betrokken bij de arbeidsongeschiktheid van klaagster.

3. Feiten
3.1 Net als het Regionaal Tuchtcollege gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de volgende feiten.
3.2 Klaagster vervoerde met een taxibusje kinderen met een beperking en mensen met
dementie. Vanaf 30 november 2022 was klaagster door haar werkgever ziekgemeld in verband met een peesontsteking aan haar pols.
3.3 Op 17 januari 2023 kwam klaagster op het reguliere spreekuur van de bedrijfsarts. Tijdens het spreekuur vroeg de bedrijfsarts aan klaagster of zij ook bij andere zorgverleners onder behandeling was. Klaagster merkte vervolgens op dat zij op dat moment onder behandeling was van een geriater in verband met het feit dat zij regelmatig viel.
3.4 De bedrijfsarts stelde klaagster vervolgens een aantal vragen waarop klaagster antwoord gaf. Partijen verschillen van mening over de vraag wie de term Alzheimer heeft gebruikt.
3.5 In het dossier vermeldde de bedrijfsarts op 17 januari 2023 onder meer, voor zover van belang en met eventuele typ- en schrijffouten:
“a/
(…)
Onder behandeling van geriater beginstadium van alzheimer geriater …. Naam? In augustus retour. Zegt incidenteel een client te zijn vergeten en ook wel eens een verkeerde route. Ook thuis vergeet betrokkene wel eens kleine dingen.
Conform Regeling eisen Geschiktheid structureel ongeschikt voor chauffeur personenvervoer.
In oktober 2023 pensioengerechtigde leeftijd: spoor 2 re-integratie dus n.v.t.
C/
1. Beginstadium Alzheimer
2. Peesontsteking straal 1 dominante hand B/structureel functie ongeschikt chauffeur personenvervoer
Tijdelijk beperkt t.a.v. de belastbaarheid van de dominante hand.
Met werkgever en werknemer aansluitend aan het spreekuur bovenstaande besproken.
Wat te doen in werk tot pensioengerechtigde leeftijd 9 maanden?
Opstellen PA n.v.t. UD/su 6 weken (…)”
3.6 Op 18 jan 2023 rapporteerde de bedrijfsarts aan de werkgever en aan klaagster:
“Mevrouw C. verzuimt van het werk t.g.v. een tijdelijke beperking t.a.v. de belastbaarheid van de dominante hand.
Echter, tijdens het spreekuur is ook gebleken dat mevrouw C. t.g.v. een andere medische oorzaak structureel ongeschikt is om beroepsmatig personen te vervoeren (en voertuigen onder een groot rijbewijs te besturen). Mevrouw voldoet structureel niet meer aan de medische eisen zoals omschreven in de Regeling eisen Geschiktheid CBR. Ik heb mevrouw C. geadviseerd om ten aanzien van het prive gebruik van het rijbewijs B een keuring aan te vragen bij het CBR.
De wet verbetering poortwachter is feitelijk niet van toepassing omdat betrokkene binnen de termijn van de WIA beoordeling van het UWV de pensioengerechtigde leeftijd zal bereiken.
Betrokkene heeft arbeidsmogelijkheden rekening houdend met de bovengestelde beperkingen:
- niet beroepsmatig een voertuig besturen;
- rekening houdend met de tijdelijke beperkte belastbaarheid van de dominante hand.”
3.7 Klaagster nam daarna contact op met haar huisarts die op 2 februari 2023 in haar medisch dossier onder meer, voor zover van belang en met eventuele typ- en schrijffouten, het volgende noteerde:
“Was bij ARBO-arts van de week en daar verteld over geheugenproblemen en ARBO-arts zei gelijk dat mw Alzheimer heeft en niet meer mag werken.
Arbo-arts spreekt voor zijn beurt want diagnose is nog helemaal niet gesteld, gaat in juli weer terug naar geriater en dan weer onderzoek en dan pas kan er evt. diagnose worden gesteld.”
3.8 Op 6 februari 2023 verzocht klaagster schriftelijk de bedrijfsarts om een consult. In de brief merkte klaagster onder meer, voor zover van belang en met eventuele typ- en schrijffouten, het volgende op:
“(…) Verder vertelde ik dat ik onder behandeling ben van een geriater in het [naam ziekenhuis]. In augustus 2021 heb ik een hele dag onderzoek gehad wat gericht was op het feit dat ik vaak viel en een paar dagen later heb ik een scan gehad van mijn hersenen. Ook vroeg u aan mijn man of ik veel vergat en die antwoorde dat in de camper moeite heb met het onthouden waar alle schakelaars voor dienen. Hierop trok u de conclusie dat ik niet meer als professioneel chauffeur mocht werken om dat ik volgens u alzheimer zou hebben. Dat was voor mij een klap in mijn gezicht en heb daar heel veel moeite mee. Ik heb veel gehuild en voelde mij steeds depressiever worden. Ik ben nu in afwachting wat er met mij gaat gebeuren daar ik nu niet weet wat eraan zit te komen. (…)”
3.9 Naar aanleiding van de brief van 6 februari 2023 werd er via de werkgever van klaagster een nieuw spreekuurbezoek bij de bedrijfsarts ingepland. Deze afspraak ging niet door en vervolgens is een drietal afspraken eveneens niet doorgegaan. Klaagster en de bedrijfsarts verschillen over een tweetal afspraken van mening over de reden waarom. Volgens klaagster was de bedrijfsarts er niet zonder toelichting, volgens de bedrijfsarts waren de afspraken gemaakt op een dag dat hij geen spreekuur had. Vaststaat echter dat de bedrijfsarts de afspraak van
7 maart 2023 zelf heeft geannuleerd en dat ook de afspraak op 2 mei 2023 niet is doorgegaan omdat de bedrijfsarts deze - door omstandigheden - was vergeten. Daarna is er geen afspraak meer gemaakt.
3.10 De werkgever van klaagster heeft op 7 april 2023 aan een andere bedrijfsarts verzocht te beoordelen of klaagster functiegeschikt is. Op 15 mei 2023 heeft de andere bedrijfsarts geoordeeld dat klaagster niet ongeschikt was om te rijden.

4. Beoordeling van het beroep
Waar gaat het in beroep over?
4.1 Klaagster verwijt de bedrijfsarts dat hij onzorgvuldig en onjuist heeft gehandeld omdat hij
(a) tijdens het spreekuur van 17 januari 2023 bij haar de diagnose ziekte van Alzheimer heeft gesteld zonder nader onderzoek te doen en
(b) nadien diverse afspraken met klaagster niet is nagekomen, waardoor er nooit een vervolggesprek heeft plaatsgevonden.
4.2 De bedrijfsarts is het niet eens met de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege dat de klacht gegrond is. Hij verzoekt het Centraal Tuchtcollege deze beslissing te vernietigen en de klacht alsnog ongegrond te verklaren.
4.3 Klaagster heeft in beroep gemotiveerd verweer gevoerd. Zij verzoekt het Centraal Tuchtcollege het beroep van de bedrijfsarts te verwerpen.
4.4 Dit betekent dat in beroep de oorspronkelijke klacht in volle omvang ter beoordeling voorligt.
Toetsingskader
4.5 De vraag die moet worden beantwoord is of de bedrijfsarts de zorg heeft verleend die van hem verwacht mocht worden. De norm daarvoor is een redelijk bekwame en redelijk handelende bedrijfsarts. Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met de voor de zorgverlener geldende beroepsnormen en andere professionele standaarden.
Inhoudelijke beoordeling
Klachtonderdeel a
4.6 Wat er precies allemaal is besproken tijdens het consult op 17 januari 2023 is voor het Centraal Tuchtcollege niet meer te achterhalen nu partijen hierover van mening verschillen.
Op basis van het medisch dossier staat vast dat de peesontsteking die klaagster aan haar pols had de aanleiding was voor het consult en dat de bedrijfsarts op 17 januari 2023 in het medisch dossier van klaagster als conclusie genoteerd heeft dat bij klaagster sprake was van een beginstadium van de ziekte van Alzheimer en dat zij (hierdoor) structureel ongeschikt was om beroepsmatig personen te vervoeren. In zijn terugkoppeling aan de werkgever en aan klaagster heeft hij gemeld dat klaagster door een medische oorzaak structureel ongeschikt was om beroepsmatig personen te vervoeren.
Uit het dossier blijkt ook dat klaagster naar aanleiding van vragen van de bedrijfsarts verteld heeft dat zij in de zomer van 2022 bij een geriater was geweest en onderzoeken had gehad en dat was afgesproken dat zij na een jaar een nieuwe afspraak zou plannen.
4.7 De bedrijfsarts betoogt in beroep dat hij zelf geen diagnose heeft gesteld. Volgens hem heeft klaagster in het spreekuur van 17 januari 2023 meegedeeld dat een geriater in de zomer van 2022 bij haar een beginnend stadium van de ziekte van Alzheimer had gediagnosticeerd. Hij mocht van de juistheid van deze mededeling uitgaan zonder dit bij de geriater te verifiëren, te meer omdat bij doorvragen bleek dat klaagster ook daadwerkelijk beperkingen bleek te ervaren die pasten bij het beginstadium van de ziekte van Alzheimer, aldus de bedrijfsarts.
4.8 Volgens klaagster heeft zij op 17 januari 2023 aan de bedrijfsarts verteld dat zij in de zomer van 2022 bij een geriater was geweest omdat zij wel eens viel en daardoor enkele botbreuken had opgelopen. Zij had met de geriater afgesproken dat zij na een jaar een nieuwe afspraak zou maken. Omdat de geriater haar niet heeft gezegd dat ze Alzheimer zou hebben, kan ze dat ook niet aan de bedrijfsarts verteld hebben. Klaagster stelt dat de bedrijfsarts op grond van de door haar gegeven informatie zelf de conclusie heeft getrokken dat er sprake was van een beginstadium van de ziekte van Alzheimer en dat zij – klaagster – door de diagnose van de bedrijfsarts erg geschrokken en totaal overdonderd was.
4.9 Het Centraal Tuchtcollege acht het op grond van de stukken en dat wat op de zitting is verklaard – onder meer over de emotionele reactie van klaagster na het spreekuur op 17 januari 2023 – niet aannemelijk dat klaagster die dag tegen de bedrijfsarts heeft gezegd dat de geriater bij haar een beginstadium van de ziekte van Alzheimer had vastgesteld. Hiervan uitgaande is zonder meer duidelijk dat de bedrijfsarts nader onderzoek had moeten doen alvorens hij tot de conclusie kon komen dat bij klaagster sprake was van beginnende Alzheimer.
Maar ook als klaagster in het spreekuur wel zou hebben verteld dat de geriater bij haar deze diagnose had gesteld, had de bedrijfsarts nader onderzoek moeten doen alvorens – in het kader van de begeleiding van klaagster – definitief tot de diagnose ziekte van Alzheimer te komen of althans deze als vaststaand aan te nemen. Gelet op de enorme impact van een diagnose als de ziekte van Alzheimer en de gevolgen die dit voor klaagster had, onder meer waar het gaat om de geschiktheid om haar eigen werkzaamheden te verrichten, had de bedrijfsarts de informatie van klaagster moeten verifiëren bij haar behandelend artsen. Door alleen af te gaan op de mededeling van klaagster dat zij volgens haar geriater de ziekte van Alzheimer had en slechts een paar aanvullende vragen te stellen, heeft de bedrijfsarts dus ook onvoldoende onderzoek gedaan en niet met de vereiste zorgvuldigheid gehandeld. Het feit dat de bedrijfsarts naar eigen zeggen erg verbaasd was dat de geriater klaagster in juli 2022 niet had verteld dat zij niet meer mocht werken als chauffeur personenvervoer, had voor hem nog een extra reden moeten zijn om bij de geriater te verifiëren wat diens bevindingen in juli 2022 nu precies waren. De bedrijfsarts had in dit stadium dus niet kunnen en mogen concluderen dat sprake was van beginnende Alzheimer en dus evenmin dat klaagster structureel ongeschikt was voor haar functie.
4.10 De bedrijfsarts stelt in beroep nog dat hij enkele weken later zijn bevindingen nog wilde verifiëren door medische informatie bij de geriater op te vragen. Hij heeft naar eigen zeggen ondanks een daartoe strekkend verzoek aan klaagster echter geen ondertekende machtiging van haar ontvangen, net zomin als medische gegevens van klaagsters behandelend artsen. Volgens klaagster klopt dit niet. Zij heeft geen machtigingsverzoek ontvangen, maar heeft wel informatie over de behandelend arts verstrekt.
4.11 Het Centraal Tuchtcollege kan niet vaststellen wat precies de feitelijke gang van zaken is geweest. Geen van beide partijen heeft haar stelling onderbouwd. Maar ook als de lezing van de bedrijfsarts de juiste is en hij inderdaad geen machtiging of medische informatie van klaagster heeft ontvangen, had het naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege op zijn weg gelegen om hier bij klaagster opnieuw navraag naar te doen. Dat heeft hij kennelijk niet gedaan.
4.12 De conclusie is dat het Regionaal Tuchtcollege klachtonderdeel a terecht en op goede gronden gegrond heeft verklaard.
Klachtonderdeel b
4.13 Klaagster verwijt de bedrijfsarts met dit klachtonderdeel dat het na het spreekuurgesprek op 17 januari 2023 nooit meer tot een vervolggesprek met hem is gekomen. Zij heeft er daarbij op gewezen dat er meermalen een afspraak is gemaakt, maar dat deze steeds niet is doorgegaan, zonder dat zij daarover uitleg kreeg. In het mondeling vooronderzoek bij het Regionaal Tuchtcollege van 4 januari 2023 heeft klaagster toegelicht dat zij opnieuw in gesprek wilde met de bedrijfsarts, omdat zij weer goedgekeurd wilde worden en via hem een second opinion wilde laten uitvoeren.
4.14 De bedrijfsarts stelt in beroep dat hij ongelukkigerwijs enkele malen achtereen zijn spreekuren waarop klaagster was ingedeeld heeft moeten afzeggen, maar steeds met een begrijpelijke achtergrond. Volgens hem heeft de werkgever van klaagster kennelijk nagelaten dit aan klaagster te laten weten. Uitzondering is het spreekuur op 2 mei 2023, dat hij als gevolg van een crisissituatie in zijn privésfeer zelf is vergeten. Voor hem was echter niet duidelijk dat klaagster actief met hem in gesprek wilde, desnoods buiten het spreekuur om, aldus de bedrijfsarts. De bedrijfsarts merkt hierbij op dat klaagster hem uitsluitend heeft verweten dat hij niet kwam opdagen zonder reden en dat het Regionaal Tuchtcollege deze klacht ten onrechte heeft uitgebreid met het verwijt dat hij klaagster niet actief in staat stelde om met hem in gesprek te gaan.
4.15 Het Centraal Tuchtcollege overweegt hierover dat, hoewel klaagster in de e-mail van 6 februari 2023 niet uitdrukkelijk vraagt om een afspraak, hieruit wel blijkt dat klaagster weer in gesprek wilde met de bedrijfsarts, omdat zij vragen had over zijn conclusie dat zij leed aan de ziekte van Alzheimer en over de verdere voortgang. Uit de e-mail kan ook worden opgemaakt dat klaagster zeer verbaasd en verdrietig was door de diagnose en dat zij een heftige periode doormaakte. Vanwege deze verbazing en het verdriet, had het de bedrijfsarts duidelijk moeten zijn dat er mogelijk sprake was van miscommunicatie en in ieder geval dat verdere begeleiding nodig was. De bedrijfsarts heeft dit kennelijk zelf ook zo opgevat, want vervolgens is op zijn verzoek klaagster ingedeeld op het eerstvolgende spreekuur. Van een uitbreiding/wijziging van de klacht is dan ook geen sprake.
4.16 Het Centraal Tuchtcollege overweegt dat niet altijd kan worden voorkomen dat een afspraak voor een spreekuur moet worden afgezegd. In dit geval is dit echter door toedoen van de bedrijfsarts en/of door omstandigheden in zijn risicosfeer meermalen na elkaar gebeurd en heeft de bedrijfsarts de laatste afspraak zelfs vergeten. Gegeven de urgentie die uit de e-mail van 6 februari 2023 sprak, had van de bedrijfsarts mogen worden verwacht dat hij dan zelf actief een nieuwe afspraak met klaagster zou maken, desnoods buiten het spreekuur om, zodat het vervolggesprek toch kon plaatsvinden. In dit geval is dat echter niet gebeurd, ook niet na bemoeienis van de getuige, mevrouw E., verzuimcoördinator van de werkgever, zo volgt uit haar verklaring. Het Centraal Tuchtcollege is net als het Regionaal Tuchtcollege van oordeel dat de bedrijfsarts hier een tuchtrechtelijk verwijt van kan worden gemaakt.
4.17 Dit betekent dat het Regionaal Tuchtcollege ook klachtonderdeel b terecht gegrond heeft verklaard.
Maatregel
4.18 Gelet op het feit dat de klacht gegrond is, ziet het Centraal Tuchtcollege aanleiding om een maatregel op te leggen. De bedrijfsarts betoogt in beroep dat de door het Regionaal Tuchtcollege opgelegde maatregel van berisping disproportioneel is. Het Centraal Tuchtcollege deelt dit standpunt niet. Dit college heeft oog voor de moeilijke persoonlijke omstandigheden waarmee de bedrijfsarts te maken heeft. Daar staat tegenover dat het Centraal Tuchtcollege van oordeel is dat de handelwijze van de bedrijfsarts zeer onzorgvuldig is geweest en op klaagster een enorme impact heeft gehad. Dit weegt zo zwaar, dat niet kan worden volstaan met een zakelijke terechtwijzing. Het Centraal Tuchtcollege acht daarom net als het Regionaal Tuchtcollege de maatregel van berisping passend en geboden.
Publicatie
4.19 Deze beslissing zal in het algemeen belang worden gepubliceerd. Dit algemeen belang is erin gelegen dat andere bedrijfsartsen mogelijk van deze zaak kunnen leren. De publicatie zal plaatsvinden zonder vermelding van namen of andere tot personen herleidbare gegevens.

5. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verwerpt het beroep; verstaat dat de maatregel van berisping gehandhaafd blijft; bepaalt dat deze beslissing op de voet van artikel 71 Wet BIG zal worden bekendgemaakt in de Staatscourant, en zal worden aan¬geboden aan het Tijdschrift voor Gezondheidsrecht, Tijdschrift voor Bedrijfs- en Verzekeringsgeneeskunde en Medisch Contact met het verzoek tot plaatsing.

Deze beslissing is gegeven door Z.J. Oosting, voorzitter, H. de Hek en E.F. Lagerwerf-Vergunst, leden-juristen, en A.H.J.M. Sterk en N. Abdoelkariem, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door E.D. Boer, secretaris.
Uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 juli 2025.
Voorzitter w.g. Secretaris w.g.