ECLI:NL:TGZCTG:2025:121 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2025/2702 en C2025/2703

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2025:121
Datum uitspraak: 16-07-2025
Datum publicatie: 16-07-2025
Zaaknummer(s): C2025/2702 en C2025/2703
Onderwerp: Onvoldoende informatie
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Klacht tegen een fysiotherapeut. Klaagster is in twaalf consulten over een periode van ruim drie maanden door de fysiotherapeut in de nek gemanipuleerd (gekraakt). De klacht omvat zeven onderdelen. Het Regionaal Tuchtcollege komt tot het oordeel dat de klacht op twee onderdelen gegrond is: er was geen informed consent en verweerder is te lang doorgegaan met dezelfde behandeling. Het Regionaal Tuchtcollege legt aan de fysiotherapeut de maatregel van berisping op. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt, onder bespreking van de informed consent over de behandeling van klaagster, zowel het beroep van klaagster als het beroep van de fysiotherapeut.

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaken onder nummers C2025/2702 en C2025/2703 van:
In de zaak met zaaknummer C2025/2702
A., wonende te B.,
appellante, klaagster in eerste aanleg,
tegen
C., fysiotherapeut,
werkzaam te B.,
beklaagde in beide instanties,
gemachtigde: mr. E.J.C. de Jong.


In de zaak met zaaknummer C2025/2703
C., fysiotherapeut,
werkzaam te B.,
appellant, beklaagde in eerste aanleg,
gemachtigde: mr. E.J.C. de Jong,
tegen
A., wonende te B.,
verweerster, klaagster in eerste aanleg.


1. Verloop van de procedure
1.1 A. - hierna klaagster - heeft op 8 maart 2024 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam tegen C. - hierna de fysiotherapeut - een klacht ingediend. Bij beslissing van 3 december 2024, onder nummer A2024/6995 heeft dat College de klachtonderdelen b. en c. gegrond verklaard, aan de fysiotherapeut opgelegd de maatregel van berisping en de klacht voor het overige ongegrond verklaard.
Klaagster en de fysiotherapeut zijn van die beslissing ieder afzonderlijk tijdig in beroep gekomen. In het beroep van klaagster heeft de fysiotherapeut een verweerschrift ingediend en in het beroep van de fysiotherapeut heeft klaagster een verweerschrift ingediend.
1.2 Beide zaken zijn in beroep gezamenlijk behandeld ter openbare zitting van het Centraal Tuchtcollege van 2 juni 2025. Tijdens die zitting werd ook de zaak met zaaknummer C2025/2704 behandeld. De uitspraak in die zaak is uitgewerkt in een afzonderlijke uitspraak.
Klaagster is tijdens de zitting verschenen, bijgestaan door haar echtgenoot. Ook de fysiotherapeut was aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde.
De echtgenoot van klaagster heeft de standpunten van klaagster toegelicht aan de hand van spreekaantekeningen die aan het Centraal Tuchtcollege zijn overgelegd.
1.3 Het Centraal Tuchtcollege college is het eens met de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege en zal zowel het beroep van klaagster als het beroep van de fysiotherapeut verwerpen. De maatregel van berisping blijft in stand. Het Centraal Tuchtcollege herhaalt hierna onder 2. eerst de inhoud van de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege. Vanaf punt 3. legt het Centraal Tuchtcollege uit hoe het tot zijn oordeel is gekomen.


2. Beslissing in eerste aanleg
2.1 Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing de volgende feiten en overwegingen ten grondslag gelegd.
“1. Waar gaat de zaak over?
1.1 Verweerder is fysiotherapeut. Klaagster is in twaalf consulten over een periode van ruim drie maanden door verweerder in de nek gemanipuleerd (gekraakt). Haar klacht omvat zeven onderdelen.
1.2 Het college komt tot het oordeel dat de klacht op twee onderdelen gegrond is: er was geen informed consent en verweerder is te lang doorgegaan met dezelfde behandeling. Hierna vermeldt het college eerst hoe de procedure is verlopen. Daarna licht het college de beslissing toe.


2. De procedure
2.1 Het college heeft de volgende stukken ontvangen:
- het klaagschrift met de bijlagen, ontvangen op 8 maart 2024;
- het aanvullend klaagschrift met de bijlagen, ontvangen op 10 april 2024;
- het verweerschrift met de bijlagen;
- het bericht van klaagster van 19 juni 2024, ontvangen op 20 juni 2024, met bijlagen;
- het proces-verbaal van het op 11 juli 2024 gehouden mondelinge vooronderzoek, waarop alleen klaagster, vergezeld door haar echtgenoot, is verschenen;
- de dupliek, binnengekomen op 23 augustus 2024, met bijlagen.
2.2 De zaak is, gelijktijdig met de zaak die bekend is onder nummer A2024/7067, behandeld op de openbare zitting van 22 oktober 2024. De partijen zijn verschenen. Klaagster werd vergezeld door haar echtgenoot en verweerder werd bijgestaan door zijn gemachtigde. De partijen en de gemachtigde hebben hun standpunten mondeling toegelicht.
3. Wat is er gebeurd?
3.1 Verweerder heeft een fysiotherapiepraktijk (D.) waarin meerdere fysiotherapeuten werkzaam zijn.
3.2 Op 22 december 2016 is klaagster vanwege pijn in haar onderrug behandeld door een fysiotherapeut in de praktijk van verweerder (verweerster in zaak A2024/7067, hierna te noemen: de eerste fysiotherapeut). Omdat klaagster na de behandeling last had gekregen van haar bovenrug en nek, is er begin januari 2017 telefonisch contact geweest tussen hen beiden. De eerste fysiotherapeut heeft toen oefeningen voorgeschreven, maar die bleken niet te helpen. Klaagster maakte daarom een volgende afspraak voor 31 januari 2017. Daarbij verkeerde zij in de veronderstelling dat dit opnieuw een afspraak met de eerste fysiotherapeut zou zijn.
3.3 Op 31 januari 2017 kwam zij echter terecht bij een andere fysiotherapeut van de praktijk van verweerder (hierna te noemen: de tweede fysiotherapeut). Deze heeft klaagster drie keer behandeld, te weten op 31 januari 2017, 13 februari 2017 en 16 februari 2017. Tijdens het laatste consult heeft de tweede fysiotherapeut verweerder erbij geroepen; verweerder heeft klaagster toen in de nek gemanipuleerd (gekraakt). Daarna heeft de tweede fysiotherapeut de behandeling overgedragen aan verweerder.
3.4 Op 23 februari 2017 is klaagster onder behandeling gekomen van verweerder, tot 15 januari 2018. In twaalf consulten over een periode van ruim drie maanden heeft hij haar in de nek gemanipuleerd (gekraakt). Vanaf juni 2017 is de behandeling voortgezet zonder kraken.
3.5 In augustus 2018 heeft klaagster de praktijk aansprakelijk gesteld voor de schade die zij door de behandeling zou hebben opgelopen. Begin 2019 heeft de verzekeraar van de praktijk deze aansprakelijkstelling afgewezen. Op 20 maart 2023 is, in verband met een geschil tussen klaagster en haar rechtsbijstandsverzekeraar, ten overstaan van de Rechtbank Rotterdam een voorlopig getuigenverhoor gehouden. Daarin zijn klaagster, verweerder, de eerste en de tweede fysiotherapeut gehoord.
4. De klacht en de reactie van de fysiotherapeut
4.1 Klaagster verwijt de fysiotherapeut dat hij:
a) haar bij een andere behandelaar heeft geplaatst;
b) haar geen uitleg heeft gegeven over de behandeling;
c) bij bijna ieder consult haar nek heeft gekraakt waardoor zij nog meer schade opliep;
d) gegevens uit haar dossier heeft verwijderd;
e) oneerlijk is geweest naar haar;
f) de brief aan de huisarts heeft vervalst;
g) haar heeft tegengewerkt toen zij om een doorverwijzing vroeg.
4.2 De fysiotherapeut heeft het college verzocht de klacht ongegrond te verklaren.

4.3 Het college gaat hierna verder in op de standpunten van partijen.
5. De overwegingen van het college
Welke criteria gelden bij de beoordeling?
5.1 De vraag is of de fysiotherapeut de zorg heeft verleend die van hem verwacht mocht worden. De norm daarvoor is een redelijk bekwame en redelijk handelende fysiotherapeut. Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met de voor de zorgverlener geldende beroepsnormen en andere professionele standaarden. Uitgangspunt is dat zorgverleners alleen tuchtrechtelijk verantwoordelijk zijn voor hun eigen handelen.
Klachtonderdeel a) plaatsing bij andere behandelaar
5.2 Als eerste klachtonderdeel verwijt klaagster verweerder dat hij haar, na de eerste behandeling bij de eerste fysiotherapeut, bij een andere fysiotherapeut heeft geplaatst. Verweerder stelt niet te weten waarom zij niet opnieuw door de eerste fysiotherapeut is behandeld en ontkent dat hij hierin een rol heeft gespeeld.
5.3 Het college stelt vast dat de nieuwe afspraak is gemaakt via het secretariaat van de praktijk van verweerder. Klaagster heeft naar voren gebracht daarbij specifiek om een afspraak met de eerste fysiotherapeut te hebben gevraagd, omdat zij ook de eerste behandeling op 22 december 2016 had gedaan en zij daarvan pijn had overgehouden. Hoe de gang van zaken precies is geweest, is voor het college niet meer na te gaan. Het lijkt erop dat er in de communicatie iets niet goed is gegaan, maar het college ziet niet dat verweerder daar enige rol in heeft gespeeld. Dat hij de eerste fysiotherapeut uit de wind wilde houden, zoals klaagster stelt, komt het college dan ook niet aannemelijk voor. Dit klachtonderdeel is daarom ongegrond.
Klachtonderdeel b) geen uitleg over behandeling
5.4 Klaagster stelt dat verweerder op 31 januari 2017, tijdens de eerste behandeling van de tweede fysiotherapeut, is overgegaan tot het kraken van haar nek zonder uitleg te hebben gegeven. Verweerder verwijst naar het dossier en stelt zich verder niet te herkennen in deze wijze van omgang met klaagster.
5.5 Het college stelt aan de hand van het dossier vast dat verweerder klaagster voor de eerste keer heeft gekraakt op 16 februari 2018, derhalve pas tijdens het derde consult bij de tweede fysiotherapeut.
Dit doet evenwel niet af aan de door klaagster geschetste gang van zaken: verweerder zou tijdens het consult door de tweede fysiotherapeut erbij zijn geroepen, deze zou gevraagd hebben of klaagster al eens eerder was gekraakt, waarna hij tot de behandeling is overgegaan. Dat het zo is gegaan heeft verweerder niet ontkend.
Bovendien heeft verweerder desgevraagd ter zitting verklaard dat deze wijze van ‘invliegen’ binnen de praktijk niet ongebruikelijk is; zo kan volgens hem optimaal van ieders expertise gebruik worden gemaakt.
5.6 Naar het oordeel van het college heeft verweerder op deze wijze zijn verantwoordelijkheid ten aanzien van het informeren van klaagster miskend. Het had op zijn weg gelegen de procedure, de voor- en nadelen, en de eventuele risico’s en belasting van de voorgenomen behandeling met klaagster te bespreken en haar ook enige tijd te gunnen daarover na te denken. De verantwoordelijkheid van verweerder voor het kraken is niet beperkt tot de handeling als zodanig, maar strekt zich ook uit tot de daarbij te geven informatie. In zoverre is dit klachtonderdeel gegrond.
Klachtonderdeel c) bij bijna ieder consult kraken
5.7 Volgens klaagster heeft verweerder haar nek bij nagenoeg ieder consult gekraakt; daardoor heeft zij (nog meer) schade opgelopen. Verweerder stelt dat niet is komen vast te staan dat klaagster schade aan haar nek heeft opgelopen, dat zeker niet bij ieder consult de nek is gemanipuleerd, en dat deze behandeling niet onzorgvuldig is uitgevoerd of tot schade heeft geleid.
5.8 Het college stelt op basis van het dossier vast dat in elk consult in de periode februari tot juni 2017 “hoog cwk manipulatie”, ofwel kraken, is toegepast. Dat klaagster hierdoor (weefsel)schade heeft opgelopen heeft het college niet kunnen vaststellen. In dat opzicht kan de klacht dan ook niet tot een gegrondverklaring leiden. Wel stelt het college vast dat toen de behandeling gaandeweg geen verbetering bleek te brengen, deze niettemin zonder (kenbare) verdere reflectie door verweerder is voortgezet. Volgens de KNGF-richtlijn nekpijn dient bij toepassing van behandelprofiel B, dat bij klaagster aan de orde was, bij uitblijvend resultaat na zes weken de behandeling te worden gestaakt. De vraag die dan moet worden gesteld of er wellicht andere factoren zijn die de klacht onderhouden. Uit het dossier is niet af te leiden dat verweerder zich deze vraag heeft gesteld. Hij is dus naar het oordeel van het college te lang doorgegaan met dezelfde behandeling en in die zin is de klacht gegrond.
Klachtonderdeel d) verwijdering gegevens uit dossier
5.9 Klaagster verwijt verweerder dat hij informatie uit het dossier heeft verwijderd. Verweerder ontkent dit.
5.10 Volgens klaagster heeft zij bij elk consult veel meer gezegd dan in het dossier staat, kon zij op het scherm meelezen wat er in het dossier werd gezet en was verweerder bij elk consult tien minuten aan het typen. De betreffende informatie vindt zij niet terug in het dossier.
Het college is evenwel van oordeel dat uit een en ander op zichzelf niet kan worden afgeleid dat verweerder gegevens uit het dossier zou hebben verwijderd.
Ook heeft klaagster niet gespecificeerd om welke informatie het zou gaan. Derhalve gaat het college aan deze klacht, als onvoldoende onderbouwd, voorbij.
Klachtonderdeel e) oneerlijk geweest
5.11 Volgens klaagster is verweerder op enkele momenten oneerlijk geweest tegen haar. Zo zou hij tijdens hun eerste consult hebben gezegd dat zij door de eerste fysiotherapeut te zwaar was behandeld, maar dat later weer hebben ontkend. Volgens verweerder heeft hij slechts gezegd dat klaagster die behandeling als zwaar heeft ervaren.
5.12 Het college ziet geen reden om aan de lezing van verweerder te twijfelen. Evenmin heeft het kunnen vaststellen dat hij anderszins oneerlijk zou zijn geweest. Dit klachtonderdeel is daarom ongegrond.
Klachtonderdeel f) vervalsen brief aan huisarts
5.13 Volgens klaagster zou verweerder de brief aan de huisarts hebben vervalst omdat er een verkeerde naam onder stond en omdat staat vermeld dat zij met nekklachten bij de praktijk was gekomen. Verweerder erkent dat onder de brief aanvankelijk een verkeerde naam stond, maar dat hij dit heeft gecorrigeerd. Verder correspondeert de inhoud van de brief zijns inziens met de inhoud van het dossier.
5.14 Het college stelt vast dat de verkeerde ondertekening berust op een administratieve fout en dat deze door verweerder is gecorrigeerd. In de brief staat verder slechts dat zij “tijdens de eerste behandeling aan haar onderrug, ook last bleek te hebben van haar nek”. Op welke wijze hier van vervalsing sprake zou zijn, ontgaat het college. Het klachtonderdeel is daarom ongegrond.
Klachtonderdeel g) tegenwerking doorverwijzing
5.15 Volgens klaagster blokkeerde verweerder de weg naar de huisarts en daarmee verdere doorverwijzing. Verweerder meent dat het klaagster vrijstond om naar de huisarts te gaan.
5.16 Op welke wijze verweerder klaagster bij de gang naar de huisarts zou hebben tegengewerkt, is het college niet duidelijk geworden. Voor een bezoek aan de huisarts is geen doorverwijzing nodig. Ook is niet gebleken dat klaagster aan verweerder heeft verzocht om een brief te sturen naar de huisarts met advies tot verder onderzoek c.q. doorverwijzing en verweerder dat heeft geweigerd. Overigens is een dergelijke brief, gedateerd 4 september 2017, naar de huisarts gegaan. Dat verweerder in het behandelingstraject de klachten van klaagster zou hebben gebagatelliseerd heeft het college niet kunnen vaststellen. Dit klachtonderdeel is daarom ongegrond.
Slotsom
5.17 Uit de overwegingen hiervoor volgt dat de klachtonderdelen b) en c) gegrond zijn en de overige klachtonderdelen ongegrond.
Maatregel
5.18 Nu de klacht deels gegrond is verklaard, dient het college een beslissing te nemen over het al dan niet opleggen van een maatregel. Naar het oordeel van het college is het opleggen van een berisping passend en geboden. Informeren is een belangrijke pijler van een behandelingstraject. Hetzelfde geldt voor de noodzaak om over te gaan tot een brede(re) reflectie op een behandeling als de behandeldoelen niet of onvoldoende binnen de gestelde tijd worden gehaald. Daarbij komt dat verweerder ten overstaan van het college geen blijk heeft gegeven van de situatie te hebben geleerd.
Publicatie
5.19 In het algemeen belang zal deze beslissing worden gepubliceerd. Dit algemeen belang is erin gelegen dat andere fysiotherapeuten mogelijk van deze zaak kunnen leren. De publicatie zal plaatsvinden zonder vermelding van namen of andere tot personen of instanties herleidbare gegevens.”


3. Vaststaande feiten en omstandigheden
3.1 Het Centraal Tuchtcollege gaat bij de beoordeling van het beroep uit van de feiten die het Regionaal Tuchtcollege heeft weergegeven in overweging 3. “Wat is er gebeurd?” van de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege. Deze weergave is in beroep niet of in elk geval onvoldoende, bestreden.


4. Beoordeling van het hoger beroep
Procedure
4.1 De oorspronkelijke klacht bestaat uit zeven onderdelen. Het Regionaal Tuchtcollege heeft
de klachtonderdelen b. en c. gegrond verklaard en aan de fysiotherapeut de maatregel van berisping opgelegd. De overige klachtonderdelen zijn ongegrond verklaard.
4.2 Klaagster is het er niet mee eens dat de klachtonderdelen a. c. gedeeltelijk, d. e. en f.
ongegrond zijn verklaard. Klaagster wil met haar beroep bereiken dat deze klachtonderdelen alsnog gegrond worden verklaard. Klaagster berust in de ongegrondverklaring van klachtonderdeel g.
4.3 De fysiotherapeut heeft in het beroep van klaagster verweer gevoerd. Daarnaast heeft de
fysiotherapeut zelf tegen de gegrondverklaring van klachtonderdelen b. en c. beroep ingesteld. De fysiotherapeut verzoekt het Centraal Tuchtcollege om de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege te vernietigen en de klacht alsnog in alle onderdelen ongegrond te verklaren.
4.4 Klaagster heeft in het beroep van de fysiotherapeut gemotiveerd verweer gevoerd en
concludeert tot verwerping van dit beroep.
4.5 Het voorgaande betekent dat de klachtonderdelen a. tot en met f. ter beoordeling aan het
Centraal Tuchtcollege voor liggen.


Beoordeling
Klachtonderdeel b.
4.6 Het Centraal Tuchtcollege is het eens met de overwegingen van het Regionaal Tuchtcollege
ten aanzien van dit klachtonderdeel. In aanvulling hierop overweegt het Centraal Tuchtcollege nog wel het volgende.
4.7 Voordat wordt gestart met een behandeling moet er sprake zijn van informed consent. Dit
is neergelegd in artikel 7:448 van het Burgerlijk Wetboek. Dit artikel bepaalt kort gezegd dat de patiënt op duidelijke wijze wordt ingelicht over voorgenomen onderzoek en voorgestelde behandeling en ontwikkelingen omtrent het onderzoek, de behandeling en zijn gezondheidstoestand.
4.8 Tijdens de zitting in beroep heeft de fysiotherapeut verklaard dat hij zich de specifieke
situatie van klaagster niet precies herinnert, maar dat hij altijd dezelfde werkwijze hanteert. De behandelend fysiotherapeut (verder: de behandelaar) constateert dat de patiënt last heeft van zijn nek; dat er een blokkade is. De behandelaar bespreekt dat voor met de fysiotherapeut en op enig moment tijdens de behandeling van de behandelaar wordt de fysiotherapeut naar de kamer geroepen. De fysiotherapeut komt dan de behandelkamer in, stelt zich voor en vraagt of de patiënt al eens eerder is behandeld aan zijn nek en of hij al eerder is gekraakt. Daarna doet de fysiotherapeut een test om te kijken of er een indicatie is om te kraken. In dit geval zou de fysiotherapeut tegen klaagster hebben gezegd dat hij haar nek los zou maken en is hij de behandeling gestart. Volgens de fysiotherapeut heeft klaagster met deze behandeling ingestemd. De fysiotherapeut heeft in dit kader nog verklaard dat de behandelaar de patiënt in dergelijke gevallen al heeft geïnformeerd over de behandeling.
4.8.1 Het Centraal Tuchtcollege overweegt dat de omstandigheid dat de behandelaar klaagster
heeft geïnformeerd over de in te zetten behandeling de fysiotherapeut niet ontslaat van zijn eigen verplichting om klaagster te informeren over de in te zetten behandeling en informed consent te verkrijgen. Dat de fysiotherapeut de situatie van klaagster op voorhand heeft besproken met de behandelaar is daarvoor niet voldoende. Net als het Regionaal Tuchtcollege rekent het Centraal Tuchtcollege de fysiotherapeut aan dat hij heeft nagelaten om klaagster zelf op adequate wijze te informeren. De behandeling wordt met de huidige manier van werken namelijk vooral ingezet vanuit de visie van de beide fysiotherapeuten en onvoldoende in samenspraak met klaagster. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat klachtonderdeel b. gegrond blijft.

Klachtonderdeel c.
4.9 Tijdens de zitting in beroep heeft de gemachtigde van de fysiotherapeut aangevoerd dat
het Regionaal Tuchtcollege dit klachtonderdeel ten onrechte gegrond heeft verklaard. De gemachtigde van de fysiotherapeut meent dat het Regionaal Tuchtcollege de klacht bovendien ten onrechte heeft uitgebreid en dat de vraag of de fysiotherapeut heeft gehandeld volgens de KNGF-richtlijn nekpijn buiten de reikwijdte van de klacht valt.
4.10 Het Centraal Tuchtcollege volgt de fysiotherapeut niet in dit betoog. Klaagster stelt dat de
fysiotherapeut bijna ieder consult haar nek heeft gekraakt, waardoor zij nog meer schade opliep. Om te beoordelen of de fysiotherapeut daarmee tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld, dient te worden gekeken naar de in dit geval geldende richtlijnen. Het Centraal Tuchtcollege is van oordeel dat het Regionaal Tuchtcollege terecht de KNGF-richtlijn bij de beoordeling van de klacht heeft betrokken.
4.11 Het Centraal Tuchtcollege onderschrijft de overweging van het Regionaal Tuchtcollege ten
aanzien van dit klachtonderdeel en neemt deze over. Klachtonderdeel c. is gegrond.
Klachtonderdelen a., d., e. en f.
4.12 De bespreking van deze klachtonderdelen in raadkamer na de mondelinge behandeling in
beroep heeft het Centraal Tuchtcollege niet geleid tot het vaststellen van andere feiten of tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege. Dit betekent dat de klacht van klaagster faalt en het beroep van klaagster in zoverre zal worden verworpen.
Maatregel
4.13 Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de klachtonderdelen b. en c. gegrond blijven. Net
als het Regionaal Tuchtcollege oordeelt het Centraal Tuchtcollege de maatregel van berisping passend en geboden. Het Centraal Tuchtcollege ziet geen aanleiding om een lichtere maatregel op te leggen. Een berisping staat voor een terechtwijzing vanwege ernstig verwijtbaar handelen en weegt zwaarder dan een waarschuwing, waarmee hooguit gewezen wordt op onjuist gedrag. Tijdens de zitting in beroep heeft de fysiotherapeut er blijk van gegeven dat hij van de klacht van klaagster heeft geleerd, in die zin dat hij een betere dossiervoering bijhoudt en dat de fysiotherapeut gebruik maakt van een elektronisch patiëntendossier waarin in de verschillende fases van de behandeling de geldende richtlijnen kunnen worden bekeken. Dit neemt niet weg dat de fysiotherapeut niet heeft gehandeld zoals van redelijk bekwaam fysiotherapeut mag worden verwacht. De fysiotherapeut heeft namelijk onvoldoende aandacht geschonken aan essentiële onderdelen van de gezondheidszorg, namelijk het verkrijgen van informed consent en het voldoende in acht nemen van de geldende richtlijnen. Onder deze omstandigheden blijft de maatregel van berisping in stand.


5. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
beroep van klaagster:
verwerpt het beroep;
beroep van de fysiotherapeut:
verwerpt het beroep;
in beide beroepen:
verstaat dat de maatregel van berisping in stand blijft;
bepaalt dat deze beslissing op de voet van artikel 71 Wet BIG zal worden bekendgemaakt in de Nederlandse Staatscourant, en zal worden aan¬geboden aan het Tijdschrift voor Gezondheidsrecht, Gezondheidszorg Jurisprudentie en Medisch Contact en Fysiopraxis met het verzoek tot plaatsing.



Deze beslissing is genomen door R.C.A.M. Philippart, voorzitter,
Z.J. Oosting en T.W.H.E. Schmitz, leden-juristen, en C.J. Smeets en A.H.C.M. Snel,
leden-beroepsgenoten, bijgestaan door M. van Esveld, secretaris.
Uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 juli 2025.
Voorzitter w.g. Secretaris w.g.


REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
AMSTERDAM
Beslissing van 3 december 2024 op de klacht van:
A., wonende te B.,
klaagster,
tegen
C., fysiotherapeut,
werkzaam te B.,
verweerder, hierna ook te noemen: de fysiotherapeut,
gemachtigde: mr. E.J.C. de Jong, werkzaam te Utrecht.
1. Waar gaat de zaak over?
1.3 Verweerder is fysiotherapeut. Klaagster is in twaalf consulten over een periode van ruim drie maanden door verweerder in de nek gemanipuleerd (gekraakt). Haar klacht omvat zeven onderdelen.
1.4 Het college komt tot het oordeel dat de klacht op twee onderdelen gegrond is: er was geen informed consent en verweerder is te lang doorgegaan met dezelfde behandeling. Hierna vermeldt het college eerst hoe de procedure is verlopen. Daarna licht het college de beslissing toe.
2. De procedure
2.3 Het college heeft de volgende stukken ontvangen:
- het klaagschrift met de bijlagen, ontvangen op 8 maart 2024;
- het aanvullend klaagschrift met de bijlagen, ontvangen op 10 april 2024;
- het verweerschrift met de bijlagen;
- het bericht van klaagster van 19 juni 2024, ontvangen op 20 juni 2024, met bijlagen;
- het proces-verbaal van het op 11 juli 2024 gehouden mondelinge vooronderzoek, waarop alleen klaagster, vergezeld door haar echtgenoot, is verschenen;
- de dupliek, binnengekomen op 23 augustus 2024, met bijlagen.

2.4 De zaak is, gelijktijdig met de zaak die bekend is onder nummer A2024/7067, behandeld op de openbare zitting van 22 oktober 2024. De partijen zijn verschenen. Klaagster werd vergezeld door haar echtgenoot en verweerder werd bijgestaan door zijn gemachtigde. De partijen en de gemachtigde hebben hun standpunten mondeling toegelicht.
3. Wat is er gebeurd?
3.1 Verweerder heeft een fysiotherapiepraktijk (D.) waarin meerdere fysiotherapeuten werkzaam zijn.
3.2 Op 22 december 2016 is klaagster vanwege pijn in haar onderrug behandeld door een fysiotherapeut in de praktijk van verweerder (verweerster in zaak A2024/7067, hierna te noemen: de eerste fysiotherapeut). Omdat klaagster na de behandeling last had gekregen van haar bovenrug en nek, is er begin januari 2017 telefonisch contact geweest tussen hen beiden. De eerste fysiotherapeut heeft toen oefeningen voorgeschreven, maar die bleken niet te helpen. Klaagster maakte daarom een volgende afspraak voor 31 januari 2017. Daarbij verkeerde zij in de veronderstelling dat dit opnieuw een afspraak met de eerste fysiotherapeut zou zijn.
3.3 Op 31 januari 2017 kwam zij echter terecht bij een andere fysiotherapeut van de praktijk van verweerder (hierna te noemen: de tweede fysiotherapeut). Deze heeft klaagster drie keer behandeld, te weten op 31 januari 2017, 13 februari 2017 en 16 februari 2017. Tijdens het laatste consult heeft de tweede fysiotherapeut verweerder erbij geroepen; verweerder heeft klaagster toen in de nek gemanipuleerd (gekraakt). Daarna heeft de tweede fysiotherapeut de behandeling overgedragen aan verweerder.
3.4 Op 23 februari 2017 is klaagster onder behandeling gekomen van verweerder, tot 15 januari 2018. In twaalf consulten over een periode van ruim drie maanden heeft hij haar in de nek gemanipuleerd (gekraakt). Vanaf juni 2017 is de behandeling voortgezet zonder kraken.
3.5 In augustus 2018 heeft klaagster de praktijk aansprakelijk gesteld voor de schade die zij door de behandeling zou hebben opgelopen. Begin 2019 heeft de verzekeraar van de praktijk deze aansprakelijkstelling afgewezen. Op 20 maart 2023 is, in verband met een geschil tussen klaagster en haar rechtsbijstandsverzekeraar, ten overstaan van de Rechtbank Rotterdam een voorlopig getuigenverhoor gehouden. Daarin zijn klaagster, verweerder, de eerste en de tweede fysiotherapeut gehoord.
4. De klacht en de reactie van de fysiotherapeut
4.1 Klaagster verwijt de fysiotherapeut dat hij:
h) haar bij een andere behandelaar heeft geplaatst;
i) haar geen uitleg heeft gegeven over de behandeling;
j) bij bijna ieder consult haar nek heeft gekraakt waardoor zij nog meer schade opliep;
k) gegevens uit haar dossier heeft verwijderd;
l) oneerlijk is geweest naar haar;
m) de brief aan de huisarts heeft vervalst;
n) haar heeft tegengewerkt toen zij om een doorverwijzing vroeg.
4.2 De fysiotherapeut heeft het college verzocht de klacht ongegrond te verklaren.
4.3 Het college gaat hierna verder in op de standpunten van partijen.

5. De overwegingen van het college
Welke criteria gelden bij de beoordeling?
5.1 De vraag is of de fysiotherapeut de zorg heeft verleend die van hem verwacht mocht worden. De norm daarvoor is een redelijk bekwame en redelijk handelende fysiotherapeut. Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met de voor de zorgverlener geldende beroepsnormen en andere professionele standaarden. Uitgangspunt is dat zorgverleners alleen tuchtrechtelijk verantwoordelijk zijn voor hun eigen handelen.
Klachtonderdeel a) plaatsing bij andere behandelaar
5.2 Als eerste klachtonderdeel verwijt klaagster verweerder dat hij haar, na de eerste behandeling bij de eerste fysiotherapeut, bij een andere fysiotherapeut heeft geplaatst. Verweerder stelt niet te weten waarom zij niet opnieuw door de eerste fysiotherapeut is behandeld en ontkent dat hij hierin een rol heeft gespeeld.
5.3 Het college stelt vast dat de nieuwe afspraak is gemaakt via het secretariaat van de praktijk van verweerder. Klaagster heeft naar voren gebracht daarbij specifiek om een afspraak met de eerste fysiotherapeut te hebben gevraagd, omdat zij ook de eerste behandeling op 22 december 2016 had gedaan en zij daarvan pijn had overgehouden. Hoe de gang van zaken precies is geweest, is voor het college niet meer na te gaan. Het lijkt erop dat er in de communicatie iets niet goed is gegaan, maar het college ziet niet dat verweerder daar enige rol in heeft gespeeld. Dat hij de eerste fysiotherapeut uit de wind wilde houden, zoals klaagster stelt, komt het college dan ook niet aannemelijk voor. Dit klachtonderdeel is daarom ongegrond.
Klachtonderdeel b) geen uitleg over behandeling
5.4 Klaagster stelt dat verweerder op 31 januari 2017, tijdens de eerste behandeling van de tweede fysiotherapeut, is overgegaan tot het kraken van haar nek zonder uitleg te hebben gegeven. Verweerder verwijst naar het dossier en stelt zich verder niet te herkennen in deze wijze van omgang met klaagster.
5.5 Het college stelt aan de hand van het dossier vast dat verweerder klaagster voor de eerste keer heeft gekraakt op 16 februari 2018, derhalve pas tijdens het derde consult bij de tweede fysiotherapeut.
Dit doet evenwel niet af aan de door klaagster geschetste gang van zaken: verweerder zou tijdens het consult door de tweede fysiotherapeut erbij zijn geroepen, deze zou gevraagd hebben of klaagster al eens eerder was gekraakt, waarna hij tot de behandeling is overgegaan. Dat het zo is gegaan heeft verweerder niet ontkend.
Bovendien heeft verweerder desgevraagd ter zitting verklaard dat deze wijze van ‘invliegen’ binnen de praktijk niet ongebruikelijk is; zo kan volgens hem optimaal van ieders expertise gebruik worden gemaakt.
5.6 Naar het oordeel van het college heeft verweerder op deze wijze zijn verantwoordelijkheid ten aanzien van het informeren van klaagster miskend. Het had op zijn weg gelegen de procedure, de voor- en nadelen, en de eventuele risico’s en belasting van de voorgenomen behandeling met klaagster te bespreken en haar ook enige tijd te gunnen daarover na te denken. De verantwoordelijkheid van verweerder voor het kraken is niet beperkt tot de handeling als zodanig, maar strekt zich ook uit tot de daarbij te geven informatie. In zoverre is dit klachtonderdeel gegrond.
Klachtonderdeel c) bij bijna ieder consult kraken
5.7 Volgens klaagster heeft verweerder haar nek bij nagenoeg ieder consult gekraakt; daardoor heeft zij (nog meer) schade opgelopen. Verweerder stelt dat niet is komen vast te staan dat klaagster schade aan haar nek heeft opgelopen, dat zeker niet bij ieder consult de nek is gemanipuleerd, en dat deze behandeling niet onzorgvuldig is uitgevoerd of tot schade heeft geleid.
5.8 Het college stelt op basis van het dossier vast dat in elk consult in de periode februari tot juni 2017 “hoog cwk manipulatie”, ofwel kraken, is toegepast. Dat klaagster hierdoor (weefsel)schade heeft opgelopen heeft het college niet kunnen vaststellen. In dat opzicht kan de klacht dan ook niet tot een gegrondverklaring leiden. Wel stelt het college vast dat toen de behandeling gaandeweg geen verbetering bleek te brengen, deze niettemin zonder (kenbare) verdere reflectie door verweerder is voortgezet. Volgens de KNGF-richtlijn nekpijn dient bij toepassing van behandelprofiel B, dat bij klaagster aan de orde was, bij uitblijvend resultaat na zes weken de behandeling te worden gestaakt. De vraag die dan moet worden gesteld of er wellicht andere factoren zijn die de klacht onderhouden. Uit het dossier is niet af te leiden dat verweerder zich deze vraag heeft gesteld. Hij is dus naar het oordeel van het college te lang doorgegaan met dezelfde behandeling en in die zin is de klacht gegrond.
Klachtonderdeel d) verwijdering gegevens uit dossier
5.9 Klaagster verwijt verweerder dat hij informatie uit het dossier heeft verwijderd. Verweerder ontkent dit.
5.10 Volgens klaagster heeft zij bij elk consult veel meer gezegd dan in het dossier staat, kon zij op het scherm meelezen wat er in het dossier werd gezet en was verweerder bij elk consult tien minuten aan het typen. De betreffende informatie vindt zij niet terug in het dossier.
Het college is evenwel van oordeel dat uit een en ander op zichzelf niet kan worden afgeleid dat verweerder gegevens uit het dossier zou hebben verwijderd.
Ook heeft klaagster niet gespecificeerd om welke informatie het zou gaan. Derhalve gaat het college aan deze klacht, als onvoldoende onderbouwd, voorbij.
Klachtonderdeel e) oneerlijk geweest
5.11 Volgens klaagster is verweerder op enkele momenten oneerlijk geweest tegen haar. Zo zou hij tijdens hun eerste consult hebben gezegd dat zij door de eerste fysiotherapeut te zwaar was behandeld, maar dat later weer hebben ontkend. Volgens verweerder heeft hij slechts gezegd dat klaagster die behandeling als zwaar heeft ervaren.
5.12 Het college ziet geen reden om aan de lezing van verweerder te twijfelen. Evenmin heeft het kunnen vaststellen dat hij anderszins oneerlijk zou zijn geweest. Dit klachtonderdeel is daarom ongegrond.
Klachtonderdeel f) vervalsen brief aan huisarts
5.13 Volgens klaagster zou verweerder de brief aan de huisarts hebben vervalst omdat er een verkeerde naam onder stond en omdat staat vermeld dat zij met nekklachten bij de praktijk was gekomen. Verweerder erkent dat onder de brief aanvankelijk een verkeerde naam stond, maar dat hij dit heeft gecorrigeerd. Verder correspondeert de inhoud van de brief zijns inziens met de inhoud van het dossier.
5.14 Het college stelt vast dat de verkeerde ondertekening berust op een administratieve fout en dat deze door verweerder is gecorrigeerd. In de brief staat verder slechts dat zij “tijdens de eerste behandeling aan haar onderrug, ook last bleek te hebben van haar nek”. Op welke wijze hier van vervalsing sprake zou zijn, ontgaat het college. Het klachtonderdeel is daarom ongegrond.
Klachtonderdeel g) tegenwerking doorverwijzing
5.15 Volgens klaagster blokkeerde verweerder de weg naar de huisarts en daarmee verdere doorverwijzing. Verweerder meent dat het klaagster vrijstond om naar de huisarts te gaan.
5.16 Op welke wijze verweerder klaagster bij de gang naar de huisarts zou hebben tegengewerkt, is het college niet duidelijk geworden. Voor een bezoek aan de huisarts is geen doorverwijzing nodig. Ook is niet gebleken dat klaagster aan verweerder heeft verzocht om een brief te sturen naar de huisarts met advies tot verder onderzoek c.q. doorverwijzing en verweerder dat heeft geweigerd. Overigens is een dergelijke brief, gedateerd 4 september 2017, naar de huisarts gegaan. Dat verweerder in het behandelingstraject de klachten van klaagster zou hebben gebagatelliseerd heeft het college niet kunnen vaststellen. Dit klachtonderdeel is daarom ongegrond.
Slotsom
5.17 Uit de overwegingen hiervoor volgt dat de klachtonderdelen b) en c) gegrond zijn en de overige klachtonderdelen ongegrond.
Maatregel
5.18 Nu de klacht deels gegrond is verklaard, dient het college een beslissing te nemen over het al dan niet opleggen van een maatregel. Naar het oordeel van het college is het opleggen van een berisping passend en geboden. Informeren is een belangrijke pijler van een behandelingstraject. Hetzelfde geldt voor de noodzaak om over te gaan tot een brede(re) reflectie op een behandeling als de behandeldoelen niet of onvoldoende binnen de gestelde tijd worden gehaald. Daarbij komt dat verweerder ten overstaan van het college geen blijk heeft gegeven van de situatie te hebben geleerd.
Publicatie
5.19 In het algemeen belang zal deze beslissing worden gepubliceerd. Dit algemeen belang is erin gelegen dat andere fysiotherapeuten mogelijk van deze zaak kunnen leren. De publicatie zal plaatsvinden zonder vermelding van namen of andere tot personen of instanties herleidbare gegevens.
6. De beslissing
Het college
- verklaart de klachtonderdelen b) en c) gegrond;
- legt de fysiotherapeut de maatregel op van een berisping;
- verklaart de klacht voor het overige ongegrond;
- bepaalt dat deze beslissing, nadat die onherroepelijk is geworden, zonder vermelding van namen of andere herleidbare gegevens in de Nederlandse Staatscourant zal worden bekendgemaakt en ter publicatie zal worden aangeboden aan de tijdschriften Tijdschrift voor Gezondheidsrecht, Gezondheidszorg Jurisprudentie en Fysiopraxis.
Deze beslissing is gegeven door A. van Maanen, voorzitter, J.C.J. Dute, lid-jurist,
W. Langoor, M.J.F. Vuister en S.E. Dekker, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door A. Tingen, secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 3 december 2024.
secretaris voorzitter
Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
a. Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als
- de voorzitter of het college u geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard,
of
- als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.
Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.
b. Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.

c. Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.

U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg (CTG), maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg (RTG) te Amsterdam. Het beroepschrift moet zijn ontvangen binnen zes weken nadat het RTG de beslissing aan u heeft verstuurd.
Vanwege mogelijke vertraging bij de bezorging van post, kunt u uw beroep ook per e-mail indienen. Dan weet u zeker dat het RTG uw beroep op tijd ontvangt. U stuurt dan binnen die zes weken uw e-mail naar TG-Amsterdam@minvws.nl. U moet het originele beroepschrift nog wel per post nasturen.
U hoeft bij uw brief of e-mail niet meteen de reden(en) van uw beroep op te geven. U ontvangt van het CTG bericht over de extra tijd die u krijgt om die redenen later toe te sturen.

Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u helemaal of voor een deel gelijk krijgt, ontvangt u het griffierecht terug.