Zoekresultaten 91-100 van de 783 resultaten

  • ECLI:NL:TGZRAMS:2024:281 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2024/7093

    Kennelijk ongegronde klacht tegen een klinisch psycholoog. De klinisch psycholoog is in 2017 en 2019 in het kader van een tegen klaagster lopende strafzaak als deskundige benoemd met het verzoek een psychologisch onderzoek in te stellen naar klaagster. Klaagster is van mening dat het door de klinisch psycholoog verrichte onderzoek onzorgvuldig en ondeskundig is gedaan en dat sprake is van machtsmisbruik en valsheid in geschrifte.Het college stelt vast dat de klinisch psycholoog haar onderzoek in 2017 en 2019 deskundig en zorgvuldig heeft verricht. Dat de klinisch psycholoog in haar rapportages onwaarheden of onjuistheden heeft opgenomen, volgt het college niet. Zij heeft verantwoord hoe zij tot haar onderzoek is gekomen en dat is conform de geldende richtlijnen. Daarmee ziet het college geen aanknopingspunt voor de stelling van klaagster dat zij onjuistheden in het rapport over bijvoorbeeld de sociale situatie van klaagster, haar diploma’s en werk destijds, heeft opgenomen. Dat klaagster destijds, danwel op dit moment, een andere kijk had op haar leven dan de klinisch psycholoog in het rapport heeft verwoord, maakt niet dat sprake is van valsheid in geschrifte of machtsmisbruik. De klacht is in alle onderdelen kennelijk ongegrond.Kenmerk: onjuist rapport

  • ECLI:NL:TGZRAMS:2024:282 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2024/6877

    Ongegronde klacht tegen een psychotherapeut. Klaagster is in behandeling gekomen op een polikliniek voor depressies. Haar regiebehandelaar was de psychotherapeut. Klaagster kan zich niet vinden in de manier waarop hij de diagnose borderline persoonlijkheidsstoornis heeft gesteld. Ook vindt zij dat de psychotherapeut de behandeling op onzorgvuldige wijze heeft beëindigd en, tot slot, dat hij haar op onzorgvuldige wijze heeft doorverwezen voor schematherapie.Gelet op het eerste klachtonderdeel en de voor de psychotherapeut geldende norm, stelt het college voorop dat van een psychotherapeut mag worden verwacht dat hij zich inspant om tot een goede werkdiagnose te komen op basis waarvan de behandeling wordt ingesteld. Het college heeft in dat licht acht geslagen op de manier waarop de psychotherapeut eerst de werkdiagnose ‘depressieve stoornis’ heeft gesteld. Het college heeft ook acht geslagen op de manier waarop later in de tijd de werkdiagnose ‘borderline persoonlijkheidsstoornis’ is gesteld. Anders dan klaagster, vindt het college niet dat deze laatste diagnose (te) lichtvaardig is gesteld. Het college kan namelijk uit het medisch dossier van klaagster, het verweer van de psychotherapeut, en zijn toelichting ter zitting opmaken dat aan deze werkdiagnose een periode is voorafgegaan van veelvuldig multidisciplinair overleg, van een lange periode klinische observatie, en van gesprekken met familie van klaagster. Het college kan daaruit ook opmaken dat verbetering in de situatie van klaagster duidelijk afwezig was – er was eerder een verslechtering waarneembaar zich uitende in pogingen tot suïcide – terwijl zij werd behandeld onder de diagnose ‘depressieve stoornis’. Dat er aldus ook daadwerkelijk reden was tot bijstelling van de diagnose, acht het college navolgbaar. De overige klachtonderdelen zijn ook ongegrond.

  • ECLI:NL:TGZRAMS:2024:283 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2024/6876

    Ongegronde klacht tegen een klinisch psycholoog. Klaagster is in behandeling gekomen op een polikliniek voor depressies. Haar regiebehandelaar was de klinisch psycholoog. Klaagster kan zich niet vinden in de manier waarop hij de diagnose borderline persoonlijkheidsstoornis heeft gesteld. Ook vindt zij dat de klinisch psycholoog de behandeling op onzorgvuldige wijze heeft beëindigd en, tot slot, dat hij haar op onzorgvuldige wijze heeft doorverwezen voor schematherapie.Gelet op het eerste klachtonderdeel en de voor de klinisch psycholoog geldende norm, stelt het college voorop dat van een klinisch psycholoog mag worden verwacht dat hij zich inspant om tot een goede werkdiagnose te komen op basis waarvan de behandeling wordt ingesteld. Het college heeft in dat licht acht geslagen op de manier waarop de klinisch psycholoog eerst de werkdiagnose ‘depressieve stoornis’ heeft gesteld. Het college heeft ook acht geslagen op de manier waarop later in de tijd de werkdiagnose ‘borderline persoonlijkheidsstoornis’ is gesteld. Anders dan klaagster, vindt het college niet dat deze laatste diagnose (te) lichtvaardig is gesteld. Het college kan namelijk uit het medisch dossier van klaagster, het verweer van de klinisch psycholoog, en zijn toelichting ter zitting opmaken dat aan deze werkdiagnose een periode is voorafgegaan van veelvuldig multidisciplinair overleg, van een lange periode klinische observatie, en van gesprekken met familie van klaagster. Het college kan daaruit ook opmaken dat verbetering in de situatie van klaagster duidelijk afwezig was – er was eerder een verslechtering waarneembaar zich uitende in pogingen tot suïcide – terwijl zij werd behandeld onder de diagnose ‘depressieve stoornis’. Dat er aldus ook daadwerkelijk reden was tot bijstelling van de diagnose, acht het college navolgbaar. De overige klachtonderdelen zijn ook ongegrond.

  • ECLI:NL:TGZRAMS:2024:284 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2024/7203

    Kennelijk ongegronde klacht tegen een psychotherapeut. Klager is van maart 2018 tot september 2021 door de psychotherapeut behandeld op basis van – onder andere – de diagnose persoonlijkheidsproblematiek. Na verwijzing naar een andere behandelaar in het ziekenhuis is gebleken dat bij klager sprake is van een autismespectrumstoornis (hierna: ASS). Klager neemt het de psychotherapeut kwalijk dat hij niet eerder de juiste diagnose heeft gesteld; daardoor heeft hij gedurende drieënhalf jaar niet een passende behandeling gekregen.Het college constateert dat na afloop van de behandeling door de psychotherapeut door een andere behandelaar een andere diagnose is vastgesteld dan de diagnose die de psychotherapeut heeft gesteld. Het missen van een diagnose is echter niet noodzakelijkerwijs tuchtrechtelijk verwijtbaar en het is hier dan ook de vraag of het niet stellen van de diagnose ASS de psychotherapeut kan worden verweten. Die vraag beantwoordt het college ontkennend. Er is veel overlap in de kenmerken van ASS en de kenmerken van persoonlijkheidsproblematiek en het onderscheid is doorgaans dan ook moeilijk te maken. Dat de kenmerken van ASS gemist kunnen worden, blijkt wel uit het gegeven dat ook de huisarts en de psychiater die in 2019 klager heeft onderzocht geen vraagtekens hebben gezet bij de diagnose persoonlijkheidsproblematiek. De behandelaar uit het ziekenhuis zette aanvankelijk ook geen vraagtekens bij die diagnose; pas toen klager ontregelde in een intensieve groepsbehandeling werd gedacht aan de mogelijkheid van ASS. De klacht is in alle onderdelen kennelijk ongegrond.Kenmerk: onjuiste diagnose

  • ECLI:NL:TGZRAMS:2024:285 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2024/7232

    Kennelijk ongegronde klacht tegen een GZ-psycholoog. Klager is van maart 2018 tot september 2021 door de GZ-psycholoog behandeld op basis van – onder andere – de diagnose persoonlijkheidsproblematiek. Na verwijzing naar een andere behandelaar in het ziekenhuis is gebleken dat bij klager sprake is van een autismespectrumstoornis (hierna: ASS). Klager neemt het de GZ-psycholoog kwalijk dat hij niet eerder de juiste diagnose heeft gesteld; daardoor heeft hij gedurende drieënhalf jaar niet een passende behandeling gekregen.Het college constateert dat na afloop van de behandeling door de GZ-psycholoog door een andere behandelaar een andere diagnose is vastgesteld dan de diagnose die de GZ-psycholoog heeft gesteld. Het missen van een diagnose is echter niet noodzakelijkerwijs tuchtrechtelijk verwijtbaar en het is hier dan ook de vraag of het niet stellen van de diagnose ASS de GZ-psycholoog kan worden verweten. Die vraag beantwoordt het college ontkennend. Er is veel overlap in de kenmerken van ASS en de kenmerken van persoonlijkheidsproblematiek en het onderscheid is doorgaans dan ook moeilijk te maken. Dat de kenmerken van ASS gemist kunnen worden, blijkt wel uit het gegeven dat ook de huisarts en de psychiater die in 2019 klager heeft onderzocht geen vraagtekens hebben gezet bij de diagnose persoonlijkheidsproblematiek. De behandelaar uit het ziekenhuis zette aanvankelijk ook geen vraagtekens bij die diagnose; pas toen klager ontregelde in een intensieve groepsbehandeling werd gedacht aan de mogelijkheid van ASS. De klacht is in alle onderdelen kennelijk ongegrond.Kenmerk: onjuiste diagnose

  • ECLI:NL:TGZRAMS:2024:279 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2024/7049

    Kennelijk ongegronde klacht tegen een internist. Klaagster verwijt de internist dat hij chemotherapie heeft geadviseerd, terwijl dat niet bij haar past en dat zij onvoldoende is geïnformeerd over de gevolgen van die therapie. Het college oordeelt dat de chirurg zeker aandacht had voor de vragen en twijfels van klaagster en niet is tekortgeschoten in de zorg voor klaagster.Kenmerk: onvoldoende informatie

  • ECLI:NL:TGZRAMS:2024:274 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2023/6719

    Ongegronde klacht tegen een arts. De 95-jarige moeder van klagers (hierna: patiënte) is thuis ten val gekomen waardoor haar rechterheup is gebroken. Klaagster is de wettelijk vertegenwoordiger van patiënte. Klagers verwijten de arts dat zij ondanks hun duidelijke en herhaaldelijk uitgesproken wens, heeft afgezien van een operatie bij de patiënte en zich beperkt heeft tot pijnbestrijding. Het college overweegt dat een hulpverlener in beginsel de wens van de wettelijk vertegenwoordiger van de patiënt volgt, tenzij die wens niet verenigbaar is met de zorg van een goed hulpverlener. Het college is van oordeel dat de arts heeft kunnen besluiten tot de zorg waarvoor zij (in samenspraak met het team) heeft gekozen. Door de arts is in aanmerking genomen de leeftijd en conditie (zowel fysiek als mentaal) van de patiënt, de medische voorgeschiedenis, de breuk, en een mogelijke operatieve ingreep inclusief de risico’s die samenhangen met een operatie. De arts heeft de verschillende opties overwogen (en op een later moment zo nodig heroverwogen) en kon op goede gronden besluiten tot de gekozen behandeling. Deze beslissing vond ook steun in de adviezen vanuit onder meer de afdelingen geriatrie en anesthesie. De arts heeft voorts juridisch advies ingewonnen en overlegd met het bestuur van het ziekenhuis. Klacht ongegrond.Kenmerk: onjuiste behandeling / verkeerde diagnose

  • ECLI:NL:TGZRAMS:2024:275 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam herstelbeslissing van A2024/7193

    Herstelbeslissing van de beslissing ECLI:NL:TGZRAMS:2024:262

  • ECLI:NL:TGZRAMS:2024:276 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2023/6721

    Ongegronde klacht tegen een orthopedisch chirurg. De 95-jarige moeder van klagers (hierna: patiënte) is thuis ten val gekomen waardoor haar rechterheup is gebroken. Klaagster is de wettelijk vertegenwoordiger van patiënte. Klagers verwijten de orthopedisch chirurg dat hij ondanks hun duidelijke en herhaaldelijk uitgesproken wens, heeft afgezien van een operatie bij de patiënte en zich beperkt heeft tot pijnbestrijding. Het college overweegt dat een hulpverlener in beginsel de wens van de wettelijk vertegenwoordiger van de patiënt volgt, tenzij die wens niet verenigbaar is met de zorg van een goed hulpverlener. Het college is van oordeel dat de orthopedisch chirurg heeft kunnen besluiten tot de zorg waarvoor hij (in samenspraak met het team) heeft gekozen. Door de orthopedisch chirurg is in aanmerking genomen de leeftijd en conditie (zowel fysiek als mentaal) van de patiënt, de medische voorgeschiedenis, de breuk, en een mogelijke operatieve ingreep inclusief de risico’s die samenhangen met een operatie. De orthopedisch chirurg heeft de verschillende opties overwogen (en op een later moment zo nodig heroverwogen) en kon op goede gronden besluiten tot de gekozen behandeling. Deze beslissing vond ook steun in de adviezen vanuit onder meer de afdelingen geriatrie en anesthesie. De orthopedisch chirurg heeft voorts juridisch advies ingewonnen en overlegd met het bestuur van het ziekenhuis. Klacht ongegrond.Kenmerk: onjuiste behandeling / verkeerde diagnose

  • ECLI:NL:TGZRAMS:2024:277 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2023/6723

    Ongegronde klacht tegen een arts. De 95-jarige moeder van klagers (hierna: patiënte) is thuis ten val gekomen waardoor haar rechterheup is gebroken. Klaagster is de wettelijk vertegenwoordiger van patiënte. Klagers verwijten de arts dat zij een verkeerde beoordeling van patiënte heeft gemaakt waardoor patiënte niet is geopereerd en uiteindelijk is overleden. Volgens klagers staan in het verslag van deze beoordeling onjuistheden. De rapportage van de arts bevat naar het oordeel van het college geen onjuistheden. Het college overweegt dat de voorgeschiedenis door anderen dan de arts in het dossier is opgenomen en dat dit automatisch uit het medisch dossier van patiënte is overgenomen. Dit is functioneel en maakt het dossier van patiënte juist compleet. Het college krijgt de indruk dat klagers menen dat veel gewicht is gehangen aan deze voorgeschiedenis en dat dit een (grote) rol zou hebben in het oordeel van de arts om patiënte als niet geschikt voor een operatie te beoordelen. Dit is het college echter niet gebleken. De arts heeft – zoals is gebleken uit het medisch dossier – een adequaat onderzoek uitgevoerd en op basis daarvan heeft zij haar conclusie (bezwaar operatie vanuit afdeling geriatrie) getrokken en mogen trekken. Klacht ongegrond.Kenmerk: onjuiste behandeling / verkeerde diagnose