ECLI:NL:TGZRSHE:2025:64 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg 's-Hertogenbosch H2024-7074
ECLI: | ECLI:NL:TGZRSHE:2025:64 |
---|---|
Datum uitspraak: | 21-05-2025 |
Datum publicatie: | 21-05-2025 |
Zaaknummer(s): | H2024-7074 |
Onderwerp: | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose |
Beslissingen: | Gegrond, berisping |
Inhoudsindicatie: | Tandarts. KLACHT: 1) onzorgvuldig gehandeld bij plaatsen implantaat, 2) bij tweede implantaat dezelfde fout gemaakt, 3) gebrekkige dossiervoering, 4) geen klachtenregeling, 5) niet (volledig) of heel laat voldoen aan informatieverzoeken tandheelkundige adviseur rechtsbijstandsverzekeraar en gemachtigde van klaagster, 6) gedurende hele proces grenzen redelijk bekwame beroepsuitoefening overschreden.COLLEGE: Klachtonderdeel 2) ongegrond. Andere klachtonderdelen gegrond: 1): Tandarts had eerder onderzoek moeten doen naar oorzaak klachten klaagster, zeker na onderzoek door KNO-arts en foto kaakchirurg waaruit scheefstand implantaat en perforatie sinusbodem bleek. 3): Tandarts had diagnose, indicatie en bevindingen röntgenfoto’s, informed consent, datum verwijderen eerste implantaat en verslag daarvan in dossier moeten vastleggen. Dossiervoering onvoldoende. 4): Tandarts had geen klachtenregeling conform Wkkgz. Niet behulpzaam geweest klacht in goede banen te leiden. 5): Op grond van 7:456 lid 1 BW had tandarts binnen een maand afschrift dossier moeten verstrekken. 6) Grenzen redelijk bekwame beroepsuitoefening overschreden.MAATREGEL: Berisping met aantekening in het BIG-register. College heeft aard en ernst gegronde klachtonderdelen meegewogen, dat tandarts zich niet toetsbaar heeft opgesteld en eerdere beslissing CTG (C2017.304).OVERIG: Publicatie in Nederlands Tandartsenblad en kostenveroordeling. |
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG TE ’S-HERTOGENBOSCH
Beslissing van 21 mei 2025 op de klacht van:
[A],
wonende in [B],
klaagster,
gemachtigde: mr. I. Karimi, werkzaam te Leusden,
tegen:
[C],
tandarts,
werkzaam in [D],
verweerder.
1. De zaak in het kort
1.1 Klaagster is van mening dat verweerder de grenzen van een redelijk bekwame
beroepsuitoefening
heeft overschreden. Verweerder heeft twee implantaten niet op de goede manier (namelijk
zonder
sinuslifting en scheef) geplaatst. Verweerder heeft onvoldoende onderzoek gedaan
naar de oorzaak
van de klachten die klaagster daarna had. Verder verwijt klaagster dat verweerder
het dossier
gebrekkig heeft bijgehouden, geen klachtenregeling heeft en de zaak heeft gefrustreerd
door
niet/niet volledig/heel laat te voldoen aan informatieverzoeken van onder andere
de tandheelkundige
adviseur van de rechtsbijstandsverzekeraar.
1.2 Verweerder is van mening dat hij een inspanningsverplichting heeft en geen
resultaatverplichting. Een sinuslift was niet nodig en het implantaat heeft, ondanks
de
scheefstand, de eerste vier jaar goed gefunctioneerd. Toen bleek dat de plaatsing
van het
implantaat niet optimaal was, heeft verweerder het implantaat verwijderd en zijn
uiterste best
gedaan om klaagster van dienst te zijn. Dat het tweede implantaat niet is vastgegroeid
aan het bot,
valt verweerder niet te verwijten. Verweerder heeft een klachtenregeling en acht
zijn
dossiervoering voldoende.
1.3 Het college komt tot het oordeel dat de klacht gedeeltelijk gegrond is en legt
aan verweerder
de maatregel van berisping met publicatie in het BIG-register op. Hierna licht het
college deze
beslissing toe.
2. De procedure
2.1 De procedure blijkt uit:
- het klaagschrift met de bijlagen, ontvangen op 4 april 2024;
- de brief van de gemachtigde van klaagster, met daarbij een CD-rom met röntgenfoto’s,
ontvangen
op 14 mei 2024;
- het verweerschrift met de bijlagen, ontvangen op 2 juli 2024;
- de brief van 12 juli 2024 met bijlagen, ontvangen van de gemachtigde van klaagster
op 17 juli 2024;
- de CD-rom ontvangen op 17 juli 2024 van de gemachtigde van klaagster;
- het proces-verbaal van het op 15 augustus 2024 gehouden mondeling vooronderzoek.
2.2 Naar aanleiding van het aanbod voor een mondeling vooronderzoek, heeft de gemachtigde
van
klaagster laten weten dat klaagster geen behoefte had aan een mondeling vooronderzoek.
Omdat
verweerder had bericht graag gebruik te maken van de mogelijkheid zijn standpunt
mondeling nader
toe te lichten, is op 15 augustus 2024 een mondeling vooronderzoek gepland waarvoor
beide partijen
een uitnodiging hebben ontvangen. Verweerder is zonder bericht niet verschenen en
was telefonisch
niet bereikbaar, waarna het mondeling vooronderzoek heeft plaatsgevonden met klaagster
en haar
gemachtigde.
2.3 De zaak is door het college behandeld op de openbare zitting van 28 maart 2025.
De
gemachtigde van klaagster was aanwezig. Klaagster was afwezig. Verweerder was aanwezig.
De
gemachtigde van klaagster en verweerder hebben hun standpunten mondeling toegelicht.
De gemachtigde
van klaagster heeft een pleitnotitie voorgelezen en aan het college en de andere
partij
overhandigd. Ook heeft de gemachtigde van klaagster twee pagina’s van de patiëntenkaart
van
klaagster overgelegd, die reeds in het dossier aanwezig waren, maar waarover tijdens
het mondeling
vooronderzoek onduidelijkheid bestond. Het college heeft deze pagina’s als processtuk
geaccepteerd.
3. De feiten
3.1 Klaagster was sinds 2013 patiënte bij verweerder. Op 19 mei 2014 heeft verweerder
een
implantaat geplaatst op de plaats van element 2.5. Verweerder heeft daarover het
volgende genoteerd
onder het kopje ‘Historie’ op de patiëntenkaart van klaagster (alle citaten inclusief
taal- en
typfouten):
“19-05-2014 Behandelplan 16191
Afspraak 1
25 X10 Kleine röntgenfoto
J01 Initieel onderzoek implantologie J02 Verlengd onderzoek implantologie J03 Proefopstelling
JO7 Toeslag kosten boren voor eenmalig gebruik 38 J20 Plaatsen eerste implantaat.
per kaak
J97 Overheadkosten implantaten
J98 Overheadkosten pre-implantologische chirurgie
J30 Bindweefseltransplantaat. eerste
J12 Kaakverbreding en/of verhoging in frontregio of ee(…) Kaakverbreding en/of verhoging
in
frontregio of eerste kaakhelft 25H11 Trekken tand of kies”.
3.2 Onder het kopje ‘Aantekening’ heeft verweerder die dag het volgende op de patiëntenkaart
van
klaagster genoteerd:
“Notitie 19-05-2014 17:14 [initialen verweerder] 1 : leg 2 4.2 doosnede 11.5 mm
geplaatst en
gingivatransplantaat. en rond impkantaat kunstbot 25”.
3.3 Op 27 mei 2014 heeft verweerder onder ‘Aantekening’ het volgende genoteerd:
“Notitie
27-05-2014 09:25 [initialen verweerder]1 : gaat goed met wond en implantaat over
3 weken hechtingen
eruit”.
3.4 Tussen 27 mei 2014 en 28 mei 2018 is klaagster verschillende keren bij verweerder
geweest.
Over deze consulten is onder meer het volgende genoteerd op de patiëntenkaart van
klaagster onder
het kopje ‘Historie’ en/of het kopje ‘Aantekeningen’:
“08-10-2014 Behandelplan 17236
Afspraak 1
C13 Probleemgericht consult
Notitie 08-10-2014 14:41 [initialen verweerder]1 : maakt zich zorgen om niets maar
liever zorgen
dan o geinteresseerd op 28-10 vrij leggen en metaal afdrukken
28-10-2014 Behandelplan 17456
Afspraak 1
18 J23 Plaatsen eerste Healing Abutment (wondheler)
29-01-2015 Behandelplan 18201
Afspraak 1
25 R24 Kroon
25 J44 Plaatsen opbouw ten behoeve van implantaatkroon
Notitie 29-01-2015 16:45 [initialen verweerder]1 : kroon zou moet verwijderd moetenworde
en
herplaatst. is niet op geheel zn plek 25. momtitoren
Notitie 02-04-2015 14:10 [initialen verweerder]1 : vage last aan de rechterkant. niets
te zien
afwachten. eventueel solo's maken implantaat 25 per abuis op 38 geplaatst in registratie.
29-04-2015 Behandelplan 18884
Afspraak 1
C13 Probleemgericht consult
25 x10 Kleine röntgenfoto
X22 Kaakoverzichtsfoto t.b.v. implantologie in de tande(…)
Notitie 29-04-2015 14:44 [initialen verweerder]1 : is terug tpv pal 26 voelt dik aan.
wel recessie
agv transplantaat. . sinds juli vorig jaar voelt dik aan en rauw. unilat gevoel.
voelt als een
voorhoofdonsteking. oog oor en zijkant hoofd doet zeer. niets te zien op foto's
….. naar huisarts
verwezen
Notitie 16-09-2015 13:38 [initialen verweerder]1 : kroon op implantaat bewegelijk.
weer loshalen
foto maken
Notitie 12-10-2015 14:01 [initialen verweerder]1 : weervastgezet, schroef venieuwd
over 3 maanden
kijken naar bewegelijkheid en of het weer los komt. verklaring onbekend,.
Notitie 04-11-2015 14:45 [initialen verweerder]1 : blijft klachten ki boven houden..
dikgevoel
gehemelte kant, warm, kloppend, trekt naar neus en oor. linkeroog dik gevoel. Kroon
zit vast wel
diasteem tussen 5 en 6. maar geen bloeding. niets te zien. verstopte neus. loopneus.
verwijzen naar
KNO arts.
Notitie 13-01-2016 09 54 [initialen verweerder]1 : lichte verhevenheid palatinaal
25 en 27 in de
gaten houden. hard gevoel. verder niets te zien . zelfde klachten. mogelijk volgens
huisarts
voorhoofdholte onsteking niet naar nog kno geweest. geen tijd gehad.
Notitie 26-02-2016 09:15 [initialen verweerder]1 : kroon weer los. nu met composiet
ipv watje
doen?”.
3.5 Omdat klaagster sinds het plaatsen van het implantaat last bleef houden in het
gebied van het
implantaat en een verstopte neus en een loopneus bleef houden, is zij door haar
huisarts naar een
KNO-arts verwezen. De KNO-arts heeft klaagster verwezen naar een kaakchirurg. Op
6 april 2016 is
klaagster bij de kaakchirurg geweest. Deze kaakchirurg heeft in zijn brief, waarvan
een kopie aan
klaagster en aan verweerder is verzonden, het volgende genoteerd:
“OPG:
implantaat regio 24: de ‘apex’ lijkt in de sinus maxillaris uit te steken; kroon
sluit niet aan op
het implantaat; er is ruimte tussen de (korte) schroef van de opbouw en het implantaat;
er lijkt
sprake van botverlies rond de hals van het implantaat
de 2 implantaten regio 46 vertonen ook pericervicaal botverlies.
Diagnose:
chronische pijnklachten rond het implantaat 24
Advies aan de tandarts:
verwijderen kroon en opbouw 24 en situatie rondom het implantaat goed onderzoeken
(periimplantitis)
en het implantaat zelf onderzoeken (mogelijk is de interne schroefdraad beschadigd
ten gevolge van
de mobiliteit van de schroef)
Mogelijk is het implantaat niet meer te gebruiken en zal het moeten worden verwijderd.
Voor
verwijdering van het implantaat lijkt het mij verstandig patiënte te verwijzen (in
verband met de
relatie met de sinus maxillaris.)
(…)”.
3.6 Tussen 6 april 2016 en 26 mei 2018 heeft verweerder het volgende op de patiëntenkaart
van
klaagster onder ‘Aantekening’ genoteerd:
“[initialen verweerder]; 29-04-2016: kroon weer los nu beginafdruk indiv abutment.
[initialen
verweerder]; 03-05-2016: kno arts onderzocht, brief gehad begin met i div abutment
[initialen verweerder]; 03-05-2016 def afdruk”.
[initialen verweerder]; 26-07-2016: kroon met flowable compo vastgezet, met op toegang
pap knobbel
hoog 24 opbouw zirkonium
[initialen verweerder]; 04-05-2018: pazb”.
3.7 Omdat klaagster klachten bleef houden in het gebied van het implantaat en verweerder
hiervoor
geen tandheelkundige oorzaak vond, heeft klaagster een second opinion aangevraagd.
Op 5 december
2017 heeft de tandarts/implantoloog die de second opinion heeft verricht klaagster
verwezen naar
een kaakchirurg. In de brief heeft de tandarts het volgende geschreven:
“Hierbij verwijs ik u bovengenoemde patiënte.
Diagnose: elders is een implantaat geplaatst ter hoogte van de 25. Bij palpatie
lijkt het of de
apex buiten de buccale contour is gesitueerd.
Mevrouw heeft vaak kloppende pijn aldaar. De kroon komt vaak los. Therapie: CT scan,
eventueel
gevolgd door explantatie.
(…)”.
3.8 Klaagster is op 26 mei 2018 bij verweerder geweest. Die dag heeft verweerder
een
driedimensionale-foto (Cone Beam Computed Tomography (CBCT)) gemaakt. Uit deze foto
bleek dat het
implantaat scheef stond. Verweerder heeft die dag het volgende genoteerd op de patiëntenkaart
van
klaagster, respectievelijk onder ‘Historie’ en onder ‘Aantekeningen’: “26-05-2018
2*xrsl Intra
orale foto
Diagnose: Onderzoek tgv pijnklacht xr3d 3d xray foto maken
Diagnose: Tbv implantologische behandeling xr3do 3d xray foto beoordelen
[initialen verweerder]; 26-05-2018: implantaat 25 buccaal geperforeerd. Eindelijk
duidelijk waar de
vage klachten vandaan komen. zie CT-scan voorstel implantaat eruit en kosteloos
oplossen behalve
sinuslift en kaakverbreding indien nodig”.
3.9 Op 10 oktober 2018 is het implantaat verwijderd. Onder ‘Historie’ en onder
‘Aantekeningen’ heeft verweerder in het dossier van klaagster die dag respectievelijk
het volgende
genoteerd:
“10-10-2018 stud Studiemodel tbv behandelplan 5*0202 Optische foto
=J12 Kaakverbreding / -verhoging
=J30 Bindweefseltransplantaat
[initialen verweerder]; 10-10-2018: wil invisalign en smile design. Alles laten zien.
NU genoss na
verwijderen implantaat prf kuur 15stuks clamoxyl. 5 dagen. Bij hechtingen verwijderen
verder
bespreken om invisalign clincheck te doen”.
3.10 Op 22 november 2018 en op 26 maart 2019 is klaagster weer bij verweerder geweest.
Hierover
heeft verweerder op de patiëntenkaart van klaagster het volgende vermeld onder het
kopje ‘Historie’
en/of het kopje ‘Aantekeningen’:
“22-11-2018 cv Consult/verwijzing.
[initialen verweerder]; 22-11-2018: invisalign doen, daarna smile design 26-03-2019
=F121A
Beugelconsult, eerste
=F125A Beugel, gebitsmodellen maken cv Consult/verwijzing
=F126A Beugel, gebitsmodellen beoordelen”.
3.11 Verweerder heeft op 30 april 2019 kosteloos een nieuw implantaat geplaatst.
Onder
‘Historie’ heeft verweerder in het dossier van klaagster hierover niets genoteerd.
Onder
‘Aantekeningen’ heeft verweerder in het dossier van klaagster het volgende genoteerd:
“[initialen
verweerder]; 30-04-2019: 4.2 10 mm implant direct leg 2 3.5 platform en cbct
geplaatst 1 fase tpv 25”.
3.12 Ook dit tweede implantaat veroorzaakte klachten. Op 10 mei 2019 en 28 mei 2019
is klaagster
bij verweerder op consult geweest. Verweerder heeft hierover het volgende genoteerd
op haar
patiëntenkaart, onder ‘Historie’ en onder ‘Aantekeningen’:
“10-05-2019 cv Consult/verwijzing
[initialen verweerder]; 10-05-2019: clincheck approved. patient akkoord.
28-05-2019 =F471A Plaatsen beugel categorie 7 25 xrsl Intra orale foto
Diagnose: Onderzoek tgv pijnklacht
[initialen verweerder]; 28-05-2019: kuur 5 dgn clamox mee invisalign geplaatst 25
implantaat niet
geosseointegreerd”.
3.13 Na 28 mei 2019 is klaagster niet meer bij verweerder geweest. Na die datum is
onder
‘Aantekeningen’ nog het volgende genoteerd op de patiëntenkaart van klaagster: “[initialen
verweerder]; 11-06-2019: Afspr aligner en impl verwijderen afgezegd. Komt niet uit
met werk, belt
zelf wanneer mw tijd heeft.
[initialen verweerder]; 16-09-2019: mevrouw vandaag gebeld over afspr (1,5 uur)
impl verw volgende
week . Belt dan zelf om de afspr opnieuw te maken.
[initialen verweerder]; 14-02-2021 mevrouw heeft de aligners behandeling niet afgemaakt.
Er zijn echter wel kosten gemaakt die nog niet gefactureerd zijn.”
3.14 Op 24 september 2019 is klaagster in verband met de klachten die het tweede
implantaat
veroorzaakte bij de kaakchirurg geweest. Deze kaakchirurg heeft geadviseerd het
tweede implantaat
chirurgisch te verwijderen. Op 14 oktober 2019 is het implantaat verwijderd in het
ziekenhuis.
3.15 In januari 2020 heeft een kaakbot-transplantatie/sinuslifting plaatsgevonden
bij klaagster.
Op 19 augustus 2020 is door de kaakchirurg een derde implantaat geplaatst. Op 14
december 2020 is
door de tandarts/implantoloog die de second opinion heeft verricht, door wie klaagster
inmiddels
werd behandeld, daarop een kroon geplaatst.
3.16 Klaagster heeft zich tot haar rechtsbijstandsverzekeraar gewend in verband met
de behandeling
door verweerder. Om deze behandeling tandheelkundig te kunnen laten beoordelen,
heeft de
gemachtigde van klaagster op 9 februari 2021 met toestemming van klaagster haar
tandheelkundig
dossier opgevraagd bij verweerder. Vervolgens heeft de gemachtigde van klaagster
op 29 maart 2021,
20 juli 2021, 1 september 2021 en
9 december 2021 een herinnering gestuurd en op vier data telefonisch contact opgenomen
over het
verzoek. Op 7 februari 2022 heeft verweerder de verzochte informatie toegestuurd.
3.17 Op 10 februari 2022 heeft de gemachtigde van klaagster advies aangevraagd bij
een
tandheelkundig adviseur. Op 8 maart 2022 heeft de tandheelkundig adviseur advies
uitgebracht. Dit
advies was voor de gemachtigde van klaagster reden om verweerder en de praktijk
van verweerder
aansprakelijk te stellen.
3.18 Op 13 april 2022 heeft de gemachtigde van klaagster per aangetekende post een
aansprakelijkstelling naar verweerder gestuurd. Op 16 mei 2022 heeft de gemachtigde
van klaagster
een herinnering gestuurd naar verweerder. Op 19 juni 2022 heeft verweerder de aansprakelijkheid
afgewezen. Verweerder heeft aangeboden de kosten van de plaatsing van het implantaat
en de kroon,
minus de kosten van invisalign, te vergoeden om de zaak af te handelen. Verweerder
heeft daarbij
duidelijk aangegeven dat dit geen erkenning van schuld zou zijn.
3.19 Op 20 juni 2022 heeft de gemachtigde van klaagster per e-mail gereageerd op
de brief van
verweerder. In deze e-mail heeft de gemachtigde van klaagster gevraagd of verweerder
de kwestie heeft gemeld bij zijn ‘bedrijfsaansprakelijkheidsverzekering’ en welke
verzekeraar dat is. Op 21 juli 2022 heeft de gemachtigde van klaagster verweerder
een e-mail gestuurd omdat ze nog geen reactie had ontvangen. In deze e-mail heeft
de gemachtigde van
klaagster aangegeven dat zij klaagster had geadviseerd een klacht in te dienen bij
de Koninklijke
Nederlandse Maatschappij tot Bevordering der Tandheelkunde (KNMT) om te proberen
met bemiddeling
door de KNMT tot een oplossing te kunnen komen. De gemachtigde van klaagster heeft
ook geschreven
dat indien verweerder daar niet voor open zou staan, zij en klaagster zich genoodzaakt
zagen om de
zaak aan te brengen bij de Stichting Geschilleninstantie Mondzorg (SGIM).
3.20 Na nog een mailwisseling tussen verweerder en de gemachtigde van klaagster,
heeft klaagster
op 21 juli 2022 een klacht ingediend bij de KNMT. Op 22 juli 2022 heeft de KNMT
aan klaagster
bericht dat verweerder geen lid was van de KNMT en dus niet bij de KNMT- klachtenservice
was
aangesloten. Diezelfde dag heeft de gemachtigde van klaagster een
e-mail gestuurd naar de directie van de praktijk van verweerder. In deze e-mail
heeft de
gemachtigde van klaagster medegedeeld dat zij en klaagster hadden vernomen dat de
praktijk niet was
aangesloten bij de KNMT. De gemachtigde van klaagster heeft verzocht om de afdeling
binnen de
praktijk die de klachtenregeling verzorgt, contact met haar te laten opnemen of
de directe gegevens
van die afdeling toe te sturen. De gemachtigde van klaagster heeft daarbij vermeld
dat zij op de
website van de tandartsenpraktijk geen verwijzing naar een klachtenregeling had
gevonden.
3.21 Op 23 juli 2022 heeft verweerder daarop per e-mail als volgt gereageerd:
“Wat het doel is van onderstaand verzoek is ons een raadsel. Wij nodigen u uit mevrouw
Karimi de
homepage van de website [naam tandartsenpraktijk] nog eens te bestuderen. Succes,
Hoogachtend, [naam verweerder]”.
3.22 Op 29 augustus 2022 heeft de gemachtigde van klaagster als volgt gereageerd:
“Uw laatste bericht van 23 juli jl. heeft mij bereikt. U vraagt waarom verzocht
wordt naar de
klachtenregeling van uw praktijk. Hieronder licht ik het doel van een klachtenregeling
uit.
Klachtenregeling
Het hebben van een klachtenregeling is een eis voor tandartsen en tandartspraktijken.
Het hebben
van een klachtenregeling voor zorgaanbieders komt voort uit de Wet Klachtrecht Cliënten
Zorgsector
(WKCZ). (…)
Het voornaamste doel van de klachtenregeling is om de patiënt en tandarts samen
tot een oplossing
te laten komen. Als dit niet tot een bevredigende oplossing van de klacht leidt,
dan biedt de Wkkgz
de patiënt de mogelijkheid om zich te wenden tot een geschillencommissie. Samen
met uw
klachtencommissie/klachtenfunctionaris wil ik nagaan in hoeverre deze zaak buiten
de rechter om
geregeld kan worden. Wilt u conform de WKCZ de van toepassing zijnde klachtenregeling
onder ons
aandacht brengen? Verwijzing naar uw website volstaat niet, aangezien wij daar niets
op kunnen
vinden. Het zou fijn zijn als u uw medewerking in deze verleent. Tot op heden ontwijkt
u iedere directe vraag (waar bent u verzekerd? Heeft u de zaak daar gemeld? Hoe kan
de patiënt een klacht indienen bij uw zorginstelling?).
Uw reactie zien wij graag tegemoet.”
3.23 Op 5 september 2022 heeft de gemachtigde van klaagster verweerder gebeld, maar
niet
gesproken. Op 12 september 2022 heeft zij verweerder weer gebeld en een terugbelverzoek
achtergelaten. Op 13 september 2022 heeft de gemachtigde van klaagster verweerder
dit per e-mail
laten weten en hem gevraagd door te geven wanneer zij verweerder telefonisch kon
bereiken.
3.24 Op 14 september 2022 heeft verweerder de volgende e-mail gestuurd aan de gemachtigde
van
klaagster:
“Indien u de weg wilt bewandelen van de klachtencommissie, dan kun u bellen met
het telefoonnummer
dat op onze website staat ([naam tandartsenpraktijk]). Wij hebben een redelijk voorstel
gedaan ter
afhandeling zonder erkenning van enig schuld. Daar hebben wij niets over terug gehoord.
In bijlage
vindt u de begroting voor de Invisalign beugel. Destijds voor akkoord bevonden door
mevrouw [naam
klaagster].
Al het gedane werk bij mevrouw (implantaten) is verricht op basis van mondeling
akkoord. Mevrouw
heeft al haar rekeningen daarbij keurig betaald. Het ligt derhalve niet in de rede
dat mevrouw geen
toestemming zou hebben gegeven voor de beugel.”
3.25 Op 16 september 2022 heeft de gemachtigde van klaagster per e-mail onder meer
het volgende
aan verweerder bericht:
“Geachte tandarts [naam verweerder],
Zojuist nam ik contact op met uw secretariaat (…). U blijft voor het klachtenreglement
steeds
verwijzen naar uw website. Op de site tref ik hierover niets aan. Uw collega, [naam
collega], kon
mij helaas ook niet verder helpen. Zij keek mee op de website en had geen idee waar
de
klachtenregeling te vinden was. Zij liet mij weten dat u dit punt normaal gesproken
afhandelt. Dus
nogmaals verzoek ik u de klacht in behandeling te nemen, door te zenden naar uw
klachtenafdeling of
mij expliciet te verwijzen hoe een en ander in gang gezet moet worden. Een verwijzing
naar uw
website volstaat niet omdat daar niets op te vinden is. U bent wettelijk verplicht
gehoor te geven
aan dit verzoek.
Voor wat betreft uw regelingsvoorstel; cliënte heeft zeer ernstig letsel opgelopen.
Zij is nog
steeds niet uitbehandeld. De toekomstige kosten zijn nog onbepaalbaar. Dit is de
reden waarom ik
niet in kan gaan op uw aanbod. Vorenstaande neemt niet weg dat ik graag met u het
gesprek aan ga en
na ga in hoeverre een minnelijk overleg tot de mogelijkheden behoort. Reden waarom
ik op zoek ben
naar een bemiddelaar (en dus heil zie in het klachtentraject).
Uw spoedige reactie wacht ik graag af. (…).”
3.26 Op 18 oktober 2022 en op 30 december 2022 heeft de gemachtigde van klaagster
verweerder een
herinnering gestuurd.
3.27 De gemachtigde van klaagster heeft daarna besloten nogmaals tandheelkundig advies
in te
winnen, nu om de schade precies te laten vaststellen. In het kader van dit onderzoek
heeft (het
adviesbureau van) de tandheelkundig adviseur aanvullende informatie opgevraagd bij
verweerder.
Ondanks diverse verzoeken, heeft het adviesbureau geen bericht van verweerder ontvangen.
Op 18
januari 2024 is, zonder aanvullende informatie van verweerder, advies uitgebracht.
Naar aanleiding
van dit advies heeft de gemachtigde van klaagster op 5 maart 2024 een vordering
neergelegd bij
verweerder.
3.28 Omdat na 5 maart 2024 op de website van de praktijk van verweerder een
‘klachtenformulier’ stond met een verwijzing naar een instantie voor externe klachtenbemiddeling,
heeft de gemachtigde van klaagster contact opgenomen met de betreffende instantie.
Hierop heeft de
instantie laten weten dat de praktijk van verweerder daar geen klachtenregeling
had lopen.
3.29 Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg (CTG) heeft op 8 maart 2018
een eerdere
klacht tegen verweerder, met dossiernummer C2017.304, gegrond verklaard en aan verweerder
een
waarschuwing opgelegd.
4. Het standpunt van klaagster en de klacht
4.1 Klaagster verwijt verweerder dat:
1. hij bij het plaatsen van het implantaat op de positie van element 2.5 begin 2015
tandheelkundig
onzorgvuldig heeft gehandeld:
- hij had een sinuslifting moeten verrichten alvorens hij het implantaat kon plaatsen;
- hij heeft het implantaat scheef geplaatst en heeft klaagster hierover niet geïnformeerd;
- hij heeft onvoldoende onderzoek gedaan naar de klachten van klaagster waardoor
een aanzienlijk
delay is ontstaan in de behandeling van de tandheelkundige problemen;
2. hij bij het plaatsen van het tweede implantaat op 30 april 2019 precies dezelfde
fout heeft
gemaakt: weer geen sinuslifting voorafgaand aan het plaatsen van het implantaat
waardoor de kans op
mislukking zeer groot was;
3. er sprake is van een gebrekkige dossiervoering;
4. hij geen klachtenregeling heeft/weigert de klacht van klaagster te behandelen
als klacht;
5. hij de zaak frustreert door niet/niet volledig/heel laat te voldoen aan de informatieverzoeken
van de tandheelkundige adviseur van de rechtsbijstandsverzekeraar en de gemachtigde
van klaagster;
6. hij gedurende het hele proces de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening
heeft
overschreden.
4.2 Ter onderbouwing van haar klacht heeft klaagster onder meer verwezen naar de
twee adviezen
van de tandheelkundig adviseur, de stukken waarop deze adviezen berusten, de mailwisseling
met
verweerder en de reactie van de onafhankelijke instantie voor klachtenbemiddeling
die zij bij het
klaagschrift heeft gevoegd.
5. Het standpunt van verweerder
5.1 Verweerder heeft het college verzocht de klacht ongegrond te verklaren. Ter
onderbouwing
daarvan heeft verweerder aangevoerd dat er voor het plaatsen van het eerste implantaat
geen
indicatie was voor een sinuslift. Als een implantaat op traditionele wijze, met
timmermansoog,
wordt geplaatst, komt het wel eens voor dat de punt van het implantaat niet op de
juiste plaats
staat. Op de tweedimensionale foto’s die destijds na het plaatsen van een implantaat
werden
gemaakt, was dit echter niet zichtbaar. Tegenwoordig plaatst verweerder implantaten
volledig
digitaal (met backward planning in drie dimensies). In Nederland is men nog wat
huiverig voor het
scheef plaatsen van implantaten, maar internationaal wordt dit acceptabel geacht.
5.2 Het implantaat heeft vier jaar probleemloos gefunctioneerd. In de tussenliggende
periode was
er geen aanleiding om te denken dat er iets met het implantaat aan de hand was.
Toen na vier jaar
bleek dat de plaatsing van het implantaat niet optimaal was, heeft verweerder het
implantaat
verwijderd, ondanks dat klaagster nauwelijks last ondervond.
5.3 Verweerder heeft zijn uiterste best gedaan om klaagster van dienst te zijn.
Verweerder heeft
kosteloos een tweede implantaat geplaatst. Ook op dat moment was een sinuslift niet
geïndiceerd. Na
het plaatsen van het tweede implantaat heeft verweerder de plaatsing gecontroleerd
door middel van
een CBCT. Dat het tweede implantaat niet is vastgegroeid aan het bot (osseogeïntegreerd),
valt
verweerder niet te verwijten. Verweerder heeft een inspanningsverplichting en geen
resultaatverplichting.
5.4 Klaagster heeft na het plaatsen van het tweede implantaat akkoord gegeven voor
het plaatsen
van een beugel. De afspraak voor het verwijderen van het tweede implantaat en het
plaatsen van de
beugel, heeft klaagster echter afgezegd. Verweerder heeft niets meer van klaagster
vernomen tot het
bericht van haar gemachtigde. Voor de aligners die voor klaagster zijn vervaardigd,
maar niet heeft
opgehaald, staat nog een rekening open van
€ 2074,85. Verweerder verwerpt het verweer van de gemachtigde van klaagster dat
daarvoor geen
getekende begroting is. Alle werkzaamheden zijn geschied op basis van een mondeling
akkoord, wat
rechtsgeldig is. De andere nota’s heeft klaagster wel voldaan, waaruit haar instemming
met de
behandeling blijkt.
5.5 Ter zitting heeft verweerder desgevraagd verklaard dat het dossier van klaagster
naar zijn
mening voldoet aan de daaraan gestelde eisen. Wat in het dossier moet worden genoteerd,
is volgens
verweerder bepaald in richtlijnen die niet in beton zijn gegoten. Verweerder schreef
destijds
weliswaar niet op wat hij zag, maar wel wat de conclusie van zijn waarneming of
onderzoek was. Hij
noteerde wat er moest gebeuren, bijvoorbeeld dat het implantaat eruit moest. Tegenwoordig
beschrijft verweerder meer. Als hij nu een foto maakt, moet hij ook noteren waarom
hij die foto
heeft gemaakt. Als iemand de foto van klaagster zou bekijken en de conclusie van
verweerder zou
lezen over wat er moest gebeuren, zou het voor een collega echter duidelijk zijn.
De ontvangst van
de brief van de kaakchirurg is destijds niet genoteerd en ook niet dat hij deze
heeft gelezen. Dat zou hij
tegenwoordig ook in het dossier noteren.
5.6 Ter zitting heeft verweerder aangegeven dat hij de gemachtigde van klaagster
voor de
klachtenprocedure heeft verwezen naar de website van de praktijk en de geschillencommissie.
Op het
moment dat klaagster de klacht indiende, ging verweerder echter net over van de
ene naar de andere
beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar. Daardoor kon hij nergens terecht voor de afhandeling
van de
klacht. Verweerder heeft in de praktijk iemand om klachten te behandelen. Omdat
klaagster een
advocaat had ingeschakeld, heeft hij de zaak zelf opgepakt. Verweerder kan zich
niet herinneren
waarom hij niet degene heeft ingeschakeld die in de praktijk de klachten afwikkelde.
Tot slot heeft
verweerder aangegeven dat klaagster niet volledig heeft meegewerkt aan een duurzame
oplossing, wat
wel is vereist op grond van artikel 6:82 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
6. De overwegingen van het college
De criteria voor de beoordeling
6.1 De vraag is of verweerder de zorg heeft verleend die van hem verwacht mocht
worden. De norm
daarvoor is een redelijk bekwame en redelijk handelende tandarts. Bij de beoordeling
wordt rekening
gehouden met de voor de zorgverlener geldende beroepsnormen en andere professionele
standaarden.
Dat een zorgverlener beter anders had kunnen handelen is niet altijd genoeg voor
een
tuchtrechtelijk verwijt. Verder geldt het uitgangspunt dat zorgverleners alleen
tuchtrechtelijk
verantwoordelijk zijn voor hun eigen handelen.
6.2 Voorts is voor de beoordeling van de klacht van belang dat op grond van artikel
7:454 lid 1
van het Burgerlijk Wetboek (BW) een zorgverlener verplicht is om een medisch dossier
in te richten
voor elke patiënt die hij of zij behandelt. Het primaire doel van de dossierplicht
is een goede
hulpverlening aan de patiënt. Een zorgvuldig bijgehouden medisch dossier is van
belang voor de
kwaliteit en continuïteit van de zorg voor de patiënt. De behandelaar, maar bijvoorbeeld
ook de
waarnemer, de opvolger en andere zorgverleners die bij de behandeling betrokken
zijn, moeten uit
het medisch dossier kunnen begrijpen wat de medische achtergrond en situatie van
de patiënt zijn.
Met name als meerdere zorgverleners betrokken zijn bij de behandeling, is een goede
verslaglegging
door alle hulpverleners essentieel. In het medisch dossier neemt de zorgverlener
gegevens op over
de gezondheid van de patiënt en de verrichtingen die bij de patiënt zijn uitgevoerd
en andere
gegevens, voor zover dit voor een goede hulpverlening aan de patiënt noodzakelijk
is.
6.3 Door de beroepsvereniging van de tandartsen is deze wettelijke bepaling nader
uitgewerkt in
de ‘KNMT-richtlijn Patiëntendossier’. Op het handelen van december 2014 tot januari
2020 is de
Herziene KNMT-richtlijn Patiëntendossier uit 2014 (hierna: de oude richtlijn) van
toepassing. Op
het handelen na januari 2020 is de nieuwe KNMT-richtlijn Patiëntendossier van januari
2020 (hierna:
de nieuwe richtlijn) van toepassing.
6.4 In de oude richtlijn is in hoofdstuk 2 ‘Inhoud van het patiëntendossier’ een
lijst opgenomen
van ‘verplichte onderdelen in het patiëntendossier van de tandarts’. In deze lijst
is onder andere
als verplicht onderdeel vermeld:
“Röntgenologisch onderzoek: tenminste de diagnose en in principe de indicatie en
de bevindingen
(noot 2).”
6.5 In ‘noot 2’ is deze bepaling nader uitgewerkt:
“Zowel de indicatie tot de röntgenopname (rechtvaardiging) en de uitkomst van de
interpretatie van
die opname moeten in principe worden vermeld in het patiëntendossier. Bij solo-
of bitewing foto’s
is het niet altijd noodzakelijk om de bevindingen in het patiëntendossier vast te
leggen. (…) Dat
zelfde geldt voor foto’s die met een bepaalde individuele frequentie gemaakt worden
(…). (…) De
indicatie tot de röntgenopname (rechtvaardiging) en de uitkomst van de interpretatie
van OPG, CBCT-
en RSP-opnamen moeten altijd worden vermeld in het patiëntendossier.”
6.6 In de oude richtlijn is in de lijst van ‘verplichte onderdelen in het patiëntendossier
van de
tandarts’ verder vermeld:
“Er dient informed consent (op adequate informatievoorziening gebaseerde toestemming)
worden verkregen (noot 3).*2”.
6.7 In ‘*2’ en ‘noot 3’ is deze bepaling nader uitgewerkt:
“*2 informed consent: op basis van adequate informatie verkregen toestemming van
de patiënt – of
zijn wettelijk vertegenwoordiger en/of door de patiënt schriftelijk gemachtigde
– om een onderzoek
te doen of een medische behandeling uit te voeren. (…)
(…)
Noot 3 Informed consent
Een deugdelijk informed consent wordt verkregen na informatie omtrent:
• de situatie die aanleiding geeft tot de behandeling/het behandelplan, inclusief
de
hulpvraag;
• de betekenis van de behandeling/het behandelplan bij voorkeur binnen het zorgplan
dat voor de
patiënt is opgesteld cq de bijdrage die de behandeling levert aan het bereiken van
het zorgdoel);
• de (zelfzorg)bijdrage die van patiënt verwacht wordt (…)
• de voor- en nadelen van de het voorgestelde behandelplan ten opzichte van mogelijke
(relevante)
alternatieven;
• de eventuele risico’s van de voorgestelde behandeling / het voorgestelde behandelplan.
(…)”.
6.8 Voor de beoordeling van deze klacht is ook van belang dat in artikel 7:456 lid
1 BW is
bepaald dat de hulpverlener aan de patiënt desgevraagd zo spoedig mogelijk inzage
in en afschrift
van de bescheiden, bedoeld in artikel 7:454 BW, verstrekt. Op 25 mei 2018 is de
Algemene
verordening gegevensbescherming (AVG) van kracht geworden. In artikel 12 lid 3 van
de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) is bepaald dat degene die (medische)
persoonsgegevens verwerkt (de zorgverlener) bij een verzoek tot het verstrekken van
(medische) persoonsgegevens zo spoedig mogelijk en in ieder geval binnen een maand
na ontvangst van het verzoek, de verzoeker moet informeren over de uitvoering van
het verzoek. Als het gaat om een complex verzoek of om meerdere verzoeken dan kan
de zorgverlener de termijn met twee maanden
verlengen. De zorgverlener moet dan wel binnen een maand aan de patiënt laten weten
dat het langer
gaat duren om aan het verzoek te voldoen. Weigert de zorgverlener aan het verzoek
te voldoen, dan
moet hij die weigering goed onderbouwen.
6.9 Tot slot zal het college toetsen aan de Wet kwaliteit, klachten en geschillen
zorg (Wkkgz).
De Wkkgz is ingegaan op 1 januari 2016 en per 1 januari 2017 moesten klachtenregelingen
voldoen aan
de nieuwe wet. Op het moment dat klaagster een klacht bij verweerder wilde indienen,
was deze wet
derhalve al enige tijd van kracht.
6.10 Voor het toetsen van het handelen van verweerder zijn met name de artikelen
in hoofdstuk 3
‘Effectieve en laagdrempelige klachten- en geschillenbehandeling’ van de Wkkgz van
belang. In de
artikelen 13, 15 en 16 is onder meer het volgende bepaald:
“Artikel 13:
1 De zorgaanbieder treft, rekening houdende met de aard van de zorg en de categorie
van cliënten
waaraan zorg wordt verleend, schriftelijk een regeling voor een effectieve en laagdrempelige
opvang
en afhandeling van hem betreffende klachten, die voldoet aan het bepaalde in deze
paragraaf.
4 De zorgaanbieder brengt de regeling, alsmede een wijziging daarvan, op een daarvoor
geschikte
wijze onder de aandacht van de cliënten en vertegenwoordigers van cliёnten.
Artikel 15:
1 De zorgaanbieder wijst een of meer daartoe geschikt te achten personen aan die
een klager op
diens verzoek gratis van advies dienen met betrekking tot de indiening van een klacht
en bijstaan
bij het formuleren van de klacht en het onderzoeken van de mogelijkheden om tot
een oplossing voor
de klacht te komen. Voorts licht de aangewezen persoon de regeling als bedoeld in
artikel 13,
eerste lid, voor zover mogelijk mondeling toe.
Artikel 16:
1 Een klacht wordt zorgvuldig onderzocht.
2 De behandeling van een klacht is gericht op het bereiken van een voor de klager
en de
zorgaanbieder bevredigende oplossing.
3 De klager wordt op de hoogte gehouden van de voortgang van de behandeling van
de klacht.”
6.11 Tot slot is in artikel 5 van de Gedragsregels voor tandartsen het volgende bepaald:
“De
tandarts is bereid zich te verantwoorden en zich toetsbaar op te stellen. Daarbij
is de norm ‘de
deskundigheid, doelmatigheid, doeltreffendheid, patiënt-gerichtheid en zorgvuldigheid
die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend tandarts mag worden verwacht’.”
De beoordeling
Klachtonderdeel 1) bij plaatsen implantaat 2.5 begin 2015 tandheelkundig onzorgvuldig
gehandeld
(door geen sinuslifting te doen, scheve plaatsing, onvoldoende onderzoek naar klachten)
6.12 Uit de röntgenfoto’s, waaronder een kaakoverzichtsfoto, die verweerder voorafgaand
aan het
implanteren heeft gemaakt, blijkt dat bij klaagster voldoende kaakbot aanwezig was
voor het
plaatsen van een implantaat op de plaats van element 2.5. Derhalve was het niet
nodig eerst een
sinuslifting te doen.
6.13 Het enkele feit dat verweerder het implantaat scheef heeft geplaatst, is op
zich niet
tuchtrechtelijk verwijtbaar. Op de tweedimensionale beelden die verweerder na de
implantatie heeft
vervaardigd, is de scheefstand niet waar te nemen. Het is niet verwijtbaar dat verweerder
in 2015
niet direct na de implantatie driedimensionale beelden heeft gemaakt of heeft laten
maken. Dit was
destijds niet te doen gebruikelijk en op dat moment behoefde hij (nog) niet bedacht
te zijn op een
probleem.
6.14 Het college acht het echter wel tuchtrechtelijk verwijtbaar dat de klachten
die klaagster bij
herhaling heeft geuit voor verweerder pas na vier jaar aanleiding zijn geweest om
alsnog een
driedimensionale scan te maken. In tegenstelling tot het standpunt van verweerder
dat het
implantaat vier jaar probleemloos heeft gefunctioneerd, staat op basis van de aantekeningen
op de
patiëntenkaart van klaagster vast dat zij regelmatig bij verweerder is geweest en
klachten heeft
geuit. Ook was bij verweerder bekend dat klaagster voor haar klachten door de huisarts
naar de
KNO-arts was verwezen. Gezien de aard van de klachten en het moment van het ontstaan
ervan, had
verweerder eerder nader onderzoek moeten doen. Verweerder had in ieder geval uitgebreider
onderzoek
moeten doen nadat klaagster in 2016 was onderzocht door een KNO-arts en een kaakchirurg
een foto
(OPG) had gemaakt waaruit de scheefstand van het implantaat en de perforatie van
de sinusbodem
bleek. De kaakchirurg heeft verweerder naar aanleiding daarvan geadviseerd nader
onderzoek te doen
en heeft hem gewezen op mogelijke complicaties (waaronder het verloren gaan van
het implantaat).
Verweerder heeft dit advies, zonder begrijpelijke onderbouwing, genegeerd.
6.15 Het college is derhalve van oordeel dat verweerder met betrekking tot het implantaat
dat hij
begin 2015 op de positie van element 2.5 heeft geplaatst tandheelkundig onzorgvuldig
heeft
gehandeld door onvoldoende onderzoek te doen naar de klachten die klaagster sinds
de plaatsing
ondervond. Dit klachtonderdeel is gegrond.
Klachtonderdeel 2) bij plaatsen tweede implantaat april 2019 dezelfde fout gemaakt:
geen
sinuslifting
6.16 Naar het oordeel van het college was er ook op 30 april 2019 geen indicatie
om een
sinuslifting te doen alvorens het implantaat te plaatsen. Na het plaatsen van het
tweede implantaat
heeft verweerder een CBCT gemaakt. Hierop is te zien dat het implantaat voldoende
diep in het bot
kon worden geplaatst. Dat het tweede implantaat niet is osseogeïntegreerd, betekent
niet dat voor
plaatsing daarvan een sinuslifting was aangewezen.
6.17 Dit klachtonderdeel is daarom ongegrond.
Klachtonderdeel 3) gebrekkige dossiervoering
6.18 Het college is van oordeel dat verweerder onvoldoende informatie heeft vastgelegd
op de
patiëntenkaart/in het dossier van klaagster. Verweerder had tenminste de diagnose,
de indicatie en
de bevindingen van de gemaakte röntgenfoto’s moeten vastleggen op de patiëntenkaart.
Ook ontbreken
verschillende andere gegevens, zoals het informed consent, de datum van het verwijderen
van het
eerste implantaat, het verslag van het verwijderen van het eerste implantaat en
van de andere
behandelingen, de ontvangst van de brief van de kaakchirurg en de overwegingen van
verweerder naar
aanleiding daarvan, en verschillende keren een aantekening onder het kopje ‘Historie’
van de
patiëntenkaart.
6.19 Naar het oordeel van het college voldoet de dossiervoering van verweerder daardoor
niet aan
hetgeen is bepaald in artikel 7:454 lid 1 BW en in de hiervoor onder 6.4 tot en
met
6.7 aangehaalde bepalingen uit de richtlijn. Dit klachtonderdeel is daarom gegrond.
Klachtonderdeel 4) geen klachtenregeling en geweigerd de klacht in behandeling te
nemen
6.20 Vast staat dat verweerder op het moment dat klaagster een klacht wilde indienen
niet
beschikte over een voor patiënten kenbare, schriftelijke regeling voor een effectieve
en
laagdrempelige afhandeling van hem betreffende klachten. Verweerder had noch intern
een daartoe
geschikt te achten persoon aangewezen om klachten van patiënten te behandelen, noch
zorggedragen
voor een externe klachtenregeling. Tegenover de betwisting door verweerder heeft
de gemachtigde van
klaagster met bewijzen gestaafd dat verweerder geen lid was van de KNMT en derhalve
niet was
aangesloten bij de KNMT-klachtenservice, alsmede dat verweerder geen klachtenregeling
had bij de
instantie waarnaar sinds
5 maart 2024 het ‘klachtenformulier’ op de website van de praktijk verwees.
6.21 Het college is van oordeel dat dit klachtonderdeel gegrond is nu verweerder
niet beschikte
over een klachtenregeling conform de hiervoor aangehaalde bepalingen uit de Wkkgz.
Daarbij acht het
college het verwijtbaar dat verweerder ondanks herhaalde verzoeken van de gemachtigde
van klaagster
om de klacht in behandeling te (laten) nemen of haar te informeren over de klachtenregeling,
de
klacht niet in behandeling heeft genomen en niet behulpzaam is geweest de klacht
in goede banen te
leiden.
Klachtonderdeel 5) niet/niet volledig/heel laat te voldoen aan de informatieverzoeken
6.22 Naar aanleiding van de verzoeken daartoe namens klaagster, had verweerder
op grond van
artikel 7:456 lid 1 BW binnen een maand een afschrift van het dossier van klaagster
dienen te
verstrekken, waaronder de patiëntenkaart, gemaakte foto’s en eventuele gebitsmodellen.
Indien het
verzoek complex was en deze termijn daardoor niet haalbaar was voor verweerder,
had hij de
gemachtigde van klaagster binnen een maand na het verzoek moeten informeren over
de uitvoering
daarvan.
6.23 Op grond van hetgeen is vermeld onder 3.16 tot en met 3.27, is komen vast te
staan dat
verweerder niet, niet volledig of heel laat heeft voldaan aan de verzoeken om informatie
en de
gemachtigde van klaagster tussentijds niet heeft geïnformeerd dat het verzoek te
complex zou zijn
om tijdig te kunnen reageren. Ook dit klachtonderdeel is gegrond.
Klachtonderdeel 6) gedurende hele proces grenzen redelijk bekwame beroepsuitoefening
overschreden
6.24 Uit hetgeen is overwogen met betrekking tot de klachtonderdelen 1, 3, 4 en
5 volgt dat
verweerder de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening heeft overschreden.
Ook dit
klachtonderdeel is daarom gegrond.
Slotsom
6.25 Uit de overwegingen hiervoor volgt dat de klachtonderdelen 1, 3, 4, 5 en 6
gegrond zijn en
klachtonderdeel 2 ongegrond is.
Maatregel
6.26 Nu de klacht gedeeltelijk gegrond is, zal het college beoordelen of aan verweerder
een
maatregel moet worden opgelegd en zo ja, welke maatregel. Bij deze beoordeling weegt
het college de
aard en de ernst van de gegrond verklaarde klachtonderdelen mee. In dit geval weegt
het college
daarnaast de volgende aspecten mee.
6.27 In artikel 5 van de gedragsregels van tandartsen is bepaald dat een tandarts
bereid moet zijn
zich te verantwoorden en zich toetsbaar op te stellen. De houding van verweerder
tijdens de
procedure bij het college getuigt niet van een toetsbare opstelling. Hoewel een
verweerder niet
verplicht is om een verweerschrift in te dienen, is het wel wenselijk en raadzaam
om dat te doen.
Verweerder heeft pas een verweerschrift ingediend nadat hij daar door het secretariaat
van het
tuchtcollege verschillende keren schriftelijk en telefonisch om was verzocht. Daarnaast
is
verweerder zonder bericht niet verschenen bij het mondeling vooronderzoek dat uitsluitend
op zijn
verzoek was gepland. Tot slot had verweerder ter zitting het dossier van klaagster
niet paraat en
heeft hij op de vragen van het college doorgaans geen op de zaak betrekking hebbende,
concrete
antwoorden gegeven. Het college kan zich daarom niet aan de indruk onttrekken dat
verweerder de
klacht van klaagster onvoldoende serieus neemt.
6.28 Het college zal bij het bepalen van de hoogte van de maatregel ook de eerdere
beslissing van
het CTG met dossiernummer C2017.304 meewegen. Deze beslissing zal echter slechts
in beperkte mate
worden meegewogen. Het handelen waar die klacht op zag, heeft namelijk plaatsgevonden
in september
en oktober 2015. De klacht hierover is bij beslissing van het Regionaal Tuchtcollege
voor de
Gezondheidszorg van 6 juni 2017 kennelijk ongegrond verklaard. De beslissing van
het CTG waarbij de
klacht alsnog gegrond is verklaard en aan verweerder een waarschuwing is opgelegd,
is uitgesproken
op 8 maart 2018. Dit betekent dat verweerder pas vanaf 8 maart 2018 lering kon hebben
getrokken uit de
beslissing van het CTG. Alleen voor zover er bij de onderhavige klacht vanaf 8 maart
2018 sprake is
geweest van soortgelijk handelen, zal het college meewegen dat verweerder geen lering
heeft
getrokken uit de eerdere beslissing ten aanzien van het verkrijgen en vastleggen
in het dossier van
het informed consent.
6.29 Gezien hetgeen hiervoor ten aanzien van de maatregel is overwogen, zal het college
aan
verweerder de maatregel van berisping opleggen. Daarbij bepaalt het college dat
deze maatregel,
nadat de beslissing onherroepelijk is geworden, in het belang van de individuele
gezondheidszorg op
grond van artikel 48 lid 11 Wet BIG zal worden aangetekend in het
BIG-register en aldus openbaar zal worden gemaakt.
Publicatie
6.30 In het algemeen belang zal deze beslissing worden gepubliceerd. Dit algemeen
belang is erin
gelegen dat andere tandartsen mogelijk iets van deze zaak kunnen leren. De publicatie
zal
plaatsvinden zonder vermelding van namen of andere tot personen of instanties herleidbare
gegevens.
Kostenveroordeling
6.31 Klaagster heeft verzocht verweerder te veroordelen in de kosten die zij heeft
gemaakt in deze
procedure. Een kostenveroordeling is mogelijk als het college de klacht gedeeltelijk
gegrond
verklaart en aan de zorgverlener een maatregel oplegt.
6.32 Nu de klacht gedeeltelijk gegrond is verklaard en aan verweerder een maatregel
wordt
opgelegd, zal het college gezien de aard en de ernst van de klacht het verzoek om
kostenveroordeling toewijzen. Daarbij hanteert het college de volgende forfaitaire
bedragen die
zijn vastgelegd in de op de website van de tuchtcolleges voor de gezondheidszorg
gepubliceerde
oriëntatiepunten:
- € 50,- voor de reiskosten van klaagster (reisafstand enkele reis meer dan 50
km);
- € 1.941,- voor juridische bijstand (1 punt voor het klaagschrift, 1 punt voor
het mondeling
vooronderzoek en 1 punt voor de zitting x tarief € 647,- x wegingsfactor 1).
Het totaalbedrag van de kostenveroordeling komt daarmee op € 1.991,-.
7. De beslissing
Het college:
- verklaart de klachtonderdelen 1, 3, 4, 5 en 6 gegrond;
- legt verweerder de maatregel op van berisping;
- bepaalt dat deze maatregel, nadat de beslissing onherroepelijk is geworden, zal
worden
gepubliceerd in het BIG-register;
- verklaart de klacht voor het overige ongegrond;
- bepaalt dat de tandarts aan klaagster de hierboven vastgestelde
proceskostenvergoeding van in totaal €1.991,- dient te betalen;
- bepaalt dat de tandarts dit bedrag - nadat deze uitspraak onherroepelijk is geworden
- dient te
voldoen op de bankrekening van klaagster, binnen vier weken nadat haar gemachtigde
schriftelijk het
bankrekeningnummer en de tenaamstelling van de bankrekening waarop het bedrag
kan worden gestort,
heeft laten weten;
- bepaalt dat deze beslissing, nadat die onherroepelijk is geworden, zonder vermelding
van namen
of andere herleidbare gegevens in de Nederlandse Staatscourant zal worden bekendgemaakt
en ter
publicatie zal worden aangeboden aan het Nederlands Tandartsenblad.
Deze beslissing is gegeven door K.A.J.C.M. van den Berg Jeths-van Meerwijk, voorzitter,
H.J.C. Smink, lid-jurist, R.H. Groot, R.C.M. van Gorp en T. Forouzanfar, leden-
beroepsgenoten,
bijgestaan door M. van der Hart, secretaris, en in het openbaar
uitgesproken op 21 mei 2025.