ECLI:NL:TGZRAMS:2025:128 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2024/7579

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2025:128
Datum uitspraak: 20-05-2025
Datum publicatie: 20-05-2025
Zaaknummer(s): A2024/7579
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen: Gegrond, geen maatregel
Inhoudsindicatie: Deels gegronde klacht tegen een bedrijfsarts. Klager heeft zich in 2014 ziekgemeld bij zijn werkgever. Hij was op dat moment opgenomen op een gesloten psychiatrische afdeling. Klager heeft twee weken doorgebracht op de gesloten afdeling en daarna bijna vier maanden op de open afdeling. De bedrijfsarts was werkzaam bij de arbodienst van de werkgever en werd verantwoordelijk voor de begeleiding van klager.Klager verwijt de bedrijfsarts dat hij zich niet autonoom en onafhankelijk heeft opgesteld enniet de richtlijnen heeft gevolgd die gelden voor het diagnosticeren van een beroepsziekte.Het eerste klachtonderdeel is ongegrond. Over het tweede klachtonderdeel overweegt het college het volgende. Het college stelt voorop dat op de bedrijfsarts de taak rust een (vermoede) beroepsziekte te diagnosticeren. De bedrijfsarts had eigenstandig onderzoek moeten doen naar de werkgerelateerde factoren die (mogelijk) ten grondslag lagen aan de aandoening van klager. Nu hij dit niet gedaan heeft, is het klachtonderdeel gegrond. Het college ziet desondanks geen aanleiding om de bedrijfsarts een maatregel op te leggen. Het college heeft hiertoe in aanmerking genomen dat de gebeurtenissen ruim tien jaar geleden hebben plaatsgevonden, op het moment dat de bedrijfsarts net in dienst was van de arbodienst. De bedrijfsarts heeft blijk gegeven van zelfreflectie en toegelicht het tegenwoordig anders aan te pakken.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG AMSTERDAM

Beslissing van 20 mei 2025 op de klacht van:

A,
wonende te B,
klager,

tegen

C,
bedrijfsarts,
destijds werkzaam te D,
verweerder, hierna ook: de bedrijfsarts,
gemachtigde: mr. W.A.M. Rupert, werkzaam te Rotterdam, bij de zitting waargenomen door kantoorgenoot mr. L. Boor.

1. Waar gaat de zaak over?
1.1 Klager heeft zich in maart 2014 ziekgemeld bij zijn werkgever. Hij was op dat moment opgenomen op een gesloten psychiatrische afdeling. Klager heeft twee weken doorgebracht op de gesloten afdeling en daarna bijna vier maanden op de open afdeling. De bedrijfsarts was werkzaam bij de arbodienst van de werkgever en werd verantwoordelijk voor de begeleiding van klager. Klager verwijt hem – in meerdere klachtonderdelen – dat hij niet op de juiste wijze heeft gehandeld bij de verzuimbegeleiding. De bedrijfsarts voert verweer.

1.2 Het college komt tot het oordeel dat de klacht deels gegrond is. Hierna vermeldt het college eerst hoe de procedure is verlopen. Daarna licht het college de beslissing toe.

2. De procedure
2.1 Het college heeft de volgende stukken ontvangen:
- het klaagschrift met de bijlagen, ontvangen op 3 september 2024;
- het verweerschrift;
- het proces-verbaal van het op 11 december 2024 gehouden mondelinge vooronderzoek;
- de e-mail van klager van 15 januari 2025;
- de e-mail van klager van 22 januari 2025 met het verzoek om de zitting achter gesloten deuren te laten plaatsvinden;
- de brief van klager van 13 februari 2025 met als bijlage de probleemanalyse van 11 augustus 2014, ontvangen op 14 februari 2025;
- de e-mail van klager van 19 maart 2025 met de bijlage, waarmee klager een aantal klachtonderdelen (nummers 1, 2, 3, 6 en 7) intrekt.

2.2 De zaak is behandeld op de openbare zitting van 8 april 2025. De partijen zijn verschenen. De bedrijfsarts werd bijgestaan door zijn gemachtigde. Klager heeft het verzoek om de zitting achter gesloten deuren te laten plaatsvinden op de zitting ingetrokken. De partijen hebben hun standpunten mondeling toegelicht. Klager heeft pleitnotities voorgelezen en aan het college en de andere partij overhandigd.

3. Wat is er gebeurd?
3.1 Klager is op 9 maart 2014 na contact met de crisisdienst opgenomen in het E wegens ernstige depressieve klachten en suïcidale gedachten. Klager heeft aldaar twee weken doorgebracht op de gesloten afdeling en aansluitend bijna vier maanden op de open afdeling. Klager is op 10 maart 2014 ziekgemeld bij zijn werkgever.

3.2 De bedrijfsarts is werkzaam bij de arbodienst van de werkgever. De bedrijfsarts werd verantwoordelijk voor de begeleiding van klager.

3.3 Op 7 augustus 2014 ziet de bedrijfsarts klager voor het eerst op het verzuimspreekuur. Het verslag dat naar klager en de werkgever is gestuurd, vermeldt (letterlijk overgenomen):
“(…)
[klager] heeft zich ziek moeten melden als gevolg van forse psychische klachten, zoals bekend bij zijn leidinggevende.
De aanleiding voor het ontstaan van deze klachten lag in diverse factoren op zijn werk, in samenhang met predisponerende factoren in zijn persoonlijkheid.
Hij is op dit moment volledig arbeidsongeschikt voor zijn eigen werk. Gezien de beladen rol die het werk voor hem speelt, maar ook de spanningen die contact met de eigen leidinggevende bij hem oproept, is het mijn dringende advies een andere contactpersoon vanuit de werkgever aan te wijzen die de re-integratie volgens Poortwachter kan begeleiden.
Prognose arbeidsongeschiktheid
[klager] staat op dit moment op de wachtlijst (duur 5 maanden) voor een intensieve vervolgbehandeling voor de duur van 9 maanden gedurende 3 dagen per week. Het moment van (gedeeltelijke) arbeidsgeschiktheid ligt dus 14 maanden verder. Wel is er behoefte aan dag invulling c.q. structuur welke zijn herstel zal bespoedigen. Gezien zijn beperkingen (zie de deze week te maken probleemanalyse) gaat de voorkeur uit naar twee dagdelen per week in een rustige/natuurlijke omgeving (bijvoorbeeld meelopen met schaapsherder of boswachter).
(…)”

3.4 Op 4 september 2014 vindt opnieuw een verzuimspreekuur plaats. Het verslag hiervan vermeldt onder meer (letterlijk overgenomen):
“(…) Gezien de rol die de diverse factoren in zijn werk hebben gespeeld bij het manifest worden van zijn gezondheidsproblemen, is een arbeidsgeschiktheid (voorlopig) niet aan de orde. Wel zijn er een aantal opties voor re-integratie mogelijkheden genoemd in het vorige verslag, daar heeft [klager] nog niets van vernomen. (…)”

3.5 Dezelfde dag doet de bedrijfsarts een beroepsziektemelding bij het Nederlands Centrum voor Beroepsziekten (NCvB). Hierin is te lezen, letterlijk overgenomen en voor zover relevant:
“(…)
Klinisch beeld: Depressieve stoornis, eenmalige episode.
Hoofdoorzaak: Andere psychosociale factoren
Oorzaak2: Inhoudelijke werkbelasting / werkhoeveelheid / monotoon werk
Toelichting oorzaak: Werknemer leverde kwalitatief hoogwaardig werk en kreeg (op grond van hoge opleiding) de moeilijke / grote projecten. Hij werd gedwongen tot een samenwerking met een slecht functionerende collega. Weinig steun van leidinggevende.
(…)
Ernst ziekte: Tijdelijke arbeidsongeschiktheid, verzuim meer dan 6 maanden.
Persoonlijke kenmerken: ja
(…)”

3.6 Op 28 oktober 2014 vindt opnieuw een verzuimgesprek plaats, waarin klager en de bedrijfsarts de invulling van de dagen van klager en de vervolgbehandeling bespreken. De fulltime vervolgbehandeling zal eind 2014 of begin 2015 starten en vier maanden duren.

3.7 Tijdens het verzuimspreekuur op 10 februari 2015 bespreken klager en de bedrijfsarts de vervolgbehandeling, die inmiddels is gestaakt. Het verslag vermeldt hierover:
“Klager is nog steeds volledig arbeidsongeschikt. De grootste beperking voor de start van de re-integratie en arbeidsongeschiktheid is zijn persoonlijke kwetsbaarheid.
Het is na specialistisch onderzoek, duidelijk dat er al langere tijd dat er factoren in de persoonlijkheid van [klager] zitten die hem kwetsbaar maken in samenwerking met anderen c.q. bij interpersoonlijke contacten. Bij de combinatie van een bepaalde werkomgeving en deze kwetsbaarheid leidt dit tot ontwikkeling van een psychisch ziektebeeld, zoals is gebeurd bij aanvang van deze verzuimperiode bij [werkgever].
Prognose:
[klager] zoekt al geruime tijd naar de juiste vorm van therapie om hem van zijn kwetsbaarheid af te helpen. Het lijkt erop dat hij daar telkens niet in slaagt.
Ook nu weer is de aanvankelijk gestarte behandeling gestaakt vanwege een verkeerde match met de behandelaar. Forse wachttijden en miscommunicatie binnen de behandelende (regionale) instelling leiden tot ongewenste vertraging.
Morgen staat er een nieuw intake gesprek gepland.
Pas na de start met een behandeling zal duidelijk worden hoe lang deze gaat duren en welk perspectief deze biedt. Op dit moment is er geen prognose te geven.”

3.8 In de aanloop naar het tweede ziektejaar ontstaat tussen klager en de werkgever discussie over de hoogte van het loon dat in het tweede ziektejaar moet worden doorbetaald. Volgens klager is sprake van een beroepsziekte en heeft hij daarom recht op doorbetaling van 100% van zijn loon gedurende het tweede ziektejaar. De werkgever ziet dit anders.

3.9 Naar aanleiding van vragen van de werkgever hierover laat de bedrijfsarts op 9 maart 2015 per e-mail het volgende aan de werkgever weten:
“Een beroepsziekte, is een ziekte die in overwegende mate door het werk veroorzaakt wordt. Dat is geen absolute wetenschap, maar een anonieme melding die ik doe bij het Nederlands Centrum voor Beroepsziekten. Je kunt er ook een mate van waarschijnlijkheid c.q. zekerheid aan koppelen (in zeer grove zin van niet geheel zeker tot zeker).
Naar aanleiding van mijn eerste spreekuurcontact, heb ik geconstateerd dat [klager] inderdaad psychische klachten heeft ontwikkeld naar aanleiding van zijn werksituatie bij [werkgever] en een dergelijke melding gedaan.
Zoals aangegeven in mijn eerste terugkoppeling (d.d. 7-8-2014) vermoed ik dat er tevens sprake is van predisponerende factoren in de persoonlijkheid.
In mijn latere contacten heeft dat laatste naar mijn gevoel nog meer gewicht gekregen.
Het door [klager] genoemde “terugkrabbelen”, komt voort uit zijn vasthoudende gedrag aangaande het maken van bezwaar. Ik heb hem aangegeven dat ik als bedrijfsarts een absolute onafhankelijke positie inneem tussen werkgever en werknemer en dus niet partijdig kan / mag zijn in een juridische zaak.”

3.10 Bij e-mail van 16 april 2015 vraagt klager de bedrijfsarts met een onderbouwing aan te geven of hij vindt dat klager wel of geen recht heeft op doorbetaling van 100% van zijn loon gedurende het tweede ziektejaar. De bedrijfsarts antwoordt daarop als volgt per e-mail van 20 april 2015:
“Een beroepsziektemelding is anoniem (zonder naam werkgever of werknemer) en bedoeld voor epidemiologische doeleinden om op deze wijze meer inzicht te krijgen in de (mede) oorzaken van arbeidsongeschiktheid als gevolg van werk.
Ik heb deze melding gedaan na ons eenmalig gesprek, wel met de toevoeging dat “persoonlijkheidskenmerken” in grote mate mede een rol spelen.
Bezien in het licht van onderstaand artikel van de F is deze melding een te grote conclusie, gezien de toevoeging “in overwegende mate”. Met andere woorden: iedere andere werknemer, die niet lijdt aan jouw specifieke kwetsbaarheid, was niet uitgevallen wegens ziekte.”

3.11 Naar aanleiding van het verzuimspreekuur van 28 april 2015 laat de bedrijfsarts aan klager en de werkgever weten dat er op dat moment geen verdere behandelingen worden aangeboden en dat kan worden gestart met re-integratie, mits klager niet wordt geconfronteerd met de medewerkers en leidinggevenden waarmee hij vlak voor zijn uitval te maken had. De bedrijfsarts raadt daarom een functie binnen het hoofdkantoor af.

3.12 Omdat klager zich hierin niet kan vinden, neemt de bedrijfsarts contact op met de behandelaar van klager. Uit het bericht van de behandelaar van 11 juni 2015 volgt dat het karakter van klager in combinatie met de karakters van de betrokken personen bij werkgever tot klachten heeft geleid. Ook de meest recente werkomstandigheden lijken volgens de behandelaar te hebben bijgedragen aan de problematiek. Er is geen specifieke behandeling voor deze situatie, aldus de behandelaar. Verder vermeldt hij:
“Om te bepalen dat het karakter van client dan ook de belangrijkste reden is voor de uitval is wat mij betreft niet direct juist. Het is wel goed te beseffen dat ik de situatie natuurlijk enkel vanuit het perspectief en informatie van client kan beoordelen, wat objectiviteit in de weg staat. Daarbij valt het beoordelen en inschatten van werkbelasting en de invloed van specifieke werkdruk niet direct binnen mijn expertise.”

3.13 Naar aanleiding van het bericht van de behandelaar stuurt de bedrijfsarts op 16 juni 2015 een e-mail aan klager waarin hij laat weten dat zonder de specifieke samenloop van omstandigheden en karakters klager nog aan het werk was geweest. Volgens de bedrijfsarts heeft de periode van arbeidsongeschiktheid te lang geduurd. In feite gaat het, aldus de bedrijfsarts, om situatieve arbeidsongeschiktheid en hadden de pijlen al eerder gericht moeten worden op re-integratie elders.

3.14 De verzuimbegeleiding door de bedrijfsarts eindigt hierna vanwege de beëindiging van de samenwerking tussen de werkgever en de arbodienst.

4. De klacht en de reactie van de bedrijfsarts
4.1 Klager heeft bij e-mail van 19 maart 2025 een aantal klachtonderdelen ingetrokken. In de gehandhaafde klachtonderdelen verwijt klager de bedrijfsarts dat hij
a) zich niet autonoom en onafhankelijk heeft opgesteld,
b) niet de richtlijnen heeft gevolgd die gelden voor het diagnosticeren van een beroepsziekte.

4.2 De bedrijfsarts voert verweer en verzoekt het college de klacht ongegrond te verklaren, althans geen maatregel op te leggen.

4.3 Het college gaat hierna verder in op de standpunten van partijen.

5. De overwegingen van het college

Welke criteria gelden bij de beoordeling?
5.1 De vraag is of de bedrijfsarts de zorg heeft verleend die van hem verwacht mocht worden. De norm daarvoor is een redelijk bekwame en redelijk handelende bedrijfsarts. Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met de voor de zorgverlener geldende beroepsnormen en andere professionele standaarden. Klachtonderdeel a) de bedrijfsarts heeft zich niet autonoom en onafhankelijk opgesteld

5.2 Volgens klager heeft de bedrijfsarts zich niet onafhankelijk en autonoom opgesteld bij de beoordeling van de vraag of al dan niet sprake was van een beroepsziekte. De bedrijfsarts heeft in zijn e-mail van 9 maart 2015 aan de werkgever laten weten een onafhankelijke positie in te nemen tussen de werkgever en de werknemer en dat hij dus niet partijdig kan en mag zijn in een juridische zaak. Dat het oordeel van de bedrijfsarts juridische consequenties heeft, maakt niet dat de bedrijfsarts zich niet hoeft uit te spreken over de vraag of al dan niet sprake is van een beroepsziekte, aldus klager. Door hierover geen oordeel te geven, heeft de bedrijfsarts volgens klager zich niet autonoom en onafhankelijk opgesteld.

5.3 De bedrijfsarts benadrukt dat het doen van een beroepsziektemelding niet betekent dat sprake is van een beroepsziekte in de zin van de toepasselijke F, op grond waarvan moet worden beoordeeld of klager in het tweede ziektejaar aanspraak maakt op 100% doorbetaling van zijn loon. De bedrijfsarts heeft zich niet willen mengen in de discussie over de hoogte van de bezoldiging, juist om zijn onafhankelijke positie te waarborgen.

5.4 De bedrijfsarts geeft verder aan dat hij aan het begin van de begeleiding aanleiding had te vermoeden dat de werkomstandigheden de meest zwaarwegende oorzaak waren van de uitval, gezien de plotselinge en heftige klachten en de blanco voorgeschiedenis van klager. Om deze reden heeft hij na het tweede verzuimspreekuur een beroepsziektemelding gedaan bij het NCvB. In het vervolg van de begeleiding werd het de bedrijfsarts steeds duidelijker dat de persoonlijke kwetsbaarheid van klager van wezenlijke invloed was op het ontstaan en aanhouden van de klachten. Hij baseerde zich hierbij op het onderzoeksrapport van G van 27 mei 2014 waarin de diagnose persoonlijkheidsstoornis NAO is vastgesteld. Ook in de gesprekken met klager raakte de bedrijfsarts er steeds meer van overtuigd dat de klachten in belangrijke mate het gevolg waren van de persoonskenmerken van klager. Bovendien concludeerden geen van de behandelaren van klager dat enkel sprake was van werkgerelateerde problemen. Op het moment dat klager de eerste inschatting door de bedrijfsarts en de melding bij het NCvB wilde gebruiken in de discussie met de werkgever over loonkorting in het tweede ziektejaar, voelde de bedrijfsarts zich niet meer zo zeker over de grondslag van de melding bij het NCvB en het daarvoor geldende uitgangspunt dat de klachten in ‘overwegende mate’ zijn veroorzaakt door de werkomstandigheden. Ter zitting heeft de bedrijfsarts aangegeven dat hij – achteraf gezien - te snel en enkel op basis van het verhaal van klager een melding heeft gedaan bij het NCvB. 5.5 Het college stelt voorop dat het melden van een beroepsziekte volgens het NCvB en de Nederlandse Vereniging voor Arbeids- en Bedrijfsgeneeskunde (NVAB) anoniem geschiedt ten behoeve van een landelijk registratiesysteem. Een beroepsziekte is volgens het NCvB een ziekte of aandoening als gevolg van een belasting die in overwegende mate in arbeid of arbeidsomstandigheden heeft plaatsgevonden. Een melding wordt meestal pas gedaan tegen het einde van de verzuimperiode, als meer bekend is over de oorzaak van de ziekte of aandoening en de werkomstandigheden ten tijde van de uitval. Naar het oordeel van het college is de bedrijfsarts erg voortvarend overgegaan tot het doen van een melding bij het NCvB, namelijk al vroeg in de verzuimbegeleiding (na het tweede verzuimspreekuur), enkel op basis van het verhaal van klager en zonder eerst nader onderzoek te doen naar de werkomstandigheden. De bedrijfsarts kon, zo stelt hij zelf, de melding in de loop van de tijd bij nader inzien niet goed inhoudelijk onderbouwen. Op grond van de gesprekken met klager en de ontvangen medische informatie werd het hem steeds meer duidelijk dat ook de persoonlijkheidskenmerken van klager bij het verzuim een grotere rol speelden. Een en ander heeft ertoe geleid dat de bedrijfsarts op inhoudelijke gronden tot een andere conclusie is gekomen over de reden van het verzuim van de werknemer. Er is aldus geen sprake van een situatie dat de bedrijfsarts op basis van belangen bij werkgever óf werknemer (klager) tot een ander standpunt is gekomen. De e-mail van 9 maart 2015 geeft ook weer dat de bedrijfsarts geen kant kon kiezen in de discussie tussen de werkgever en klager over de hoogte van de bezoldiging in het tweede ziektejaar. Van het ontbreken van onafhankelijkheid is het college niet gebleken.

5.6 Het verwijt dat de bedrijfsarts zich niet autonoom heeft opgesteld door zich in het kader van de discussie tussen klager en de werkgever over de loonkorting in het tweede ziektejaar niet uit te spreken over de vraag of sprake was van een beroepsziekte volgt het college evenmin. Het betoog van klager impliceert namelijk dat de bedrijfsarts verplicht zou zijn een geneeskundige verklaring af te geven. Het is, in lijn met het KNMG-standpunt, vaste tuchtrechtspraak dat een behandelend arts geen geneeskundige verklaring mag afgeven over een eigen patiënt. In de onderhavige situatie was de bedrijfsarts weliswaar niet de behandelend arts van klager, maar was hij wel verantwoordelijk voor de verzuimbegeleiding. Hierin dient hij zich onafhankelijk op te stellen. Nu klager en de werkgever in een discussie waren beland over de hoogte van de loondoorbetaling, had de onafhankelijkheid van de bedrijfsarts (en daarmee ook de vertrouwensrelatie) onder druk kunnen komen te staan als hij in het kader van deze discussie een uitspraak had gedaan over de vraag of de arbeidsongeschiktheid al dan niet in overwegende mate was veroorzaakt door de werkomstandigheden. Naar het oordeel van het college heeft de bedrijfsarts niet verwijtbaar gehandeld door in deze situatie hierover geen uitspraak te doen, temeer omdat dit niet de taak is waarvoor hij is ingeschakeld. Ook in zoverre is dit klachtonderdeel ongegrond.
Klachtonderdeel b) de bedrijfsarts heeft niet de richtlijnen gevolgd die gelden voor het diagnosticeren van een beroepsziekte

5.7 Volgens klager is het de taak van een bedrijfsarts om te beoordelen of sprake is van een beroepsziekte. De bedrijfsarts heeft dit onvoldoende onderzocht. De bedrijfsarts heeft niet de richtlijnen gevolgd die destijds golden. De bedrijfsarts heeft in het dossier niet de relevante werkomstandigheden opgenomen. Het dossier bevat evenmin een onderbouwing voor de conclusie van de bedrijfsarts dat de persoonlijke kwetsbaarheden van klager in belangrijke mate hebben bijgedragen aan de uitval.

5.8 De bedrijfsarts geeft aan dat hij aan het begin van de begeleiding aanleiding had te vermoeden dat de werkomstandigheden de meest zwaarwegende oorzaak waren van de uitval, gezien de plotselinge en heftige klachten en de blanco voorgeschiedenis van klager. In het vervolg van de begeleiding werd het de bedrijfsarts steeds duidelijker dat de persoonlijke kwetsbaarheid van klager van wezenlijke invloed was op het ontstaan en aanhouden van de klachten. Hij baseerde zich hierbij op het onderzoeksrapport van G van 27 mei 2014 waarin de diagnose persoonlijkheidsstoornis NAO is vastgesteld. Ook in de gesprekken met klager raakte de bedrijfsarts er steeds meer van overtuigd dat de klachten in belangrijke mate het gevolg waren van de persoonskenmerken van klager. Bovendien concludeerden geen van de behandelaren van klager dat enkel sprake was van werkgerelateerde problemen. Ter zitting heeft de bedrijfsarts erkend dat hij meer onderzoek had moeten doen naar de werkomstandigheden op de afdeling. Hij was destijds net in dienst en werkte onder tijdsdruk. Alle contacten verliepen destijds via de afdeling HR. Hij heeft toen geen eigen onderzoek gedaan door bijvoorbeeld de leidinggevende en/of collega’s van klager te spreken.

5.9 Het college stelt voorop dat op de bedrijfsarts de taak rust een (vermoede) beroepsziekte te diagnosticeren. Dit volgt onder meer uit het beroepsprofiel van de bedrijfsarts (NVAB 2004). Uit meerdere richtlijnen die golden ten tijde van de verweten gedragingen (zoals bijvoorbeeld de Richtlijn depressie uit 2011 en de Richtlijn handelen van de Bedrijfsarts bij werkenden met psychische problemen uit 2007) volgt verder dat in beeld moet worden gebracht welke werkgerelateerde factoren (mogelijk) ten grondslag liggen aan de ziekte of aandoening van de werknemer, teneinde te voorkomen dat de werknemer wordt teruggebracht in voor hem ziekmakende omstandigheden. Onderzoek naar de mogelijke oorzaken stelt de bedrijfsarts voorts in staat (in het algemeen) de werkgever te adviseren over preventief beleid en het identificeren en evalueren van arbeidssituaties met een verhoogd risico op het ontstaan of verergeren van schade aan de gezondheid/gezondheidsklachten.

5.10 Het college constateert dat de bedrijfsarts in het kader van de verzuimbegeleiding alleen is afgegaan op de door klager verstrekte informatie over de werkomstandigheden. Hierdoor was de bedrijfsarts weliswaar op de hoogte van de zeer moeizame relatie van klager met de projectleider, leidinggevende en collega’s en heeft hij in de terugkoppelingen werkgebonden factoren als knelpunt voor terugkeer in eigen werk benoemd en geadviseerd ander werk aan te bieden buiten de reikwijdte van personen met wie de samenwerking was verstoord. Een en ander was echter onvoldoende. De bedrijfsarts had eigenstandig onderzoek moeten doen naar de werkgerelateerde factoren die (mogelijk) ten grondslag lagen aan de aandoening van klager. In zoverre is dit klachtonderdeel gegrond.

5.11 Het college volgt klager echter niet in het verwijt dat het dossier geen onderbouwing bevat voor de conclusie van de bedrijfsarts dat de persoonlijke kwetsbaarheden van klager in belangrijke mate hebben bijgedragen aan de uitval. Het dossier en de toelichting daarop door de bedrijfsarts bevatten hiervoor voldoende aanknopingspunten.

5.12 Ten overvloede en ter verduidelijking benadrukt het college dat bovengenoemde bevindingen van de bedrijfsarts weliswaar juridisch gevolgen kunnen hebben, maar dat het niet de taak van de bedrijfsarts is om in juridische discussie duidelijkheid te scheppen door een oordeel te geven over de oorzaak van de arbeidsongeschiktheid.

Slotsom
5.13 Uit de overwegingen hiervoor volgt dat klachtonderdeel a) ongegrond en klachtonderdeel b) gegrond is. Maatregel

5.14 Het college ziet desondanks geen aanleiding om de bedrijfsarts een maatregel op te leggen. Het college heeft hiertoe in aanmerking genomen dat de gebeurtenissen ruim tien jaar geleden hebben plaatsgevonden, op het moment dat de bedrijfsarts net in dienst was van de arbodienst. De bedrijfsarts heeft blijk gegeven van zelfreflectie en toegelicht het tegenwoordig anders aan te pakken. Gelet hierop is het college van oordeel dat het opleggen van een maatregel geen redelijk tuchtrechtelijk doel dient.

6. De beslissing

Het college:
- verklaart klachtonderdeel b) gegrond;
- verklaart de klacht voor het overige ongegrond;
- bepaalt dat geen maatregel wordt opgelegd.

Deze beslissing is gegeven op 20 mei 2025 door I.K. Spros, voorzitter, S. Colsen, lid-jurist, F.J. Perquin, J. Dogger en M. Keus, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door M.A.E. Veeren, secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 20 mei 2025.