ECLI:NL:TGZRAMS:2025:126 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2024/7416
ECLI: | ECLI:NL:TGZRAMS:2025:126 |
---|---|
Datum uitspraak: | 16-05-2025 |
Datum publicatie: | 16-05-2025 |
Zaaknummer(s): | A2024/7416 |
Onderwerp: | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose |
Beslissingen: | Ongegrond/afwijzing |
Inhoudsindicatie: | Ongegronde klacht tegen een huisarts. Het komt niet vast te staan dat de huisarts een heupfractuur bij klaagster heeft gemist. Er bestonden tijdens het eerste bezoek geen aanwijzingen voor een trauma of een heupfractuur en tijdens het tweede onderzoek heeft de huisarts adequaat gehandeld door patiënte (met spoed) naar het ziekenhuis te verwijzen. Het verwijt dat het inwinnen van informatie van zorgpersoneel leidt tot tunnelvisie treft geen doel. Datzelfde geldt voor het verwijt dat ten onrechte werd uitgegaan van een psychische oorzaak van de klachten. Er zijn geen aanwijzingen dat klaagster en haar mentor niet serieus genomen zijn. Klacht ongegrond verklaard. |
A2024/7416
Beslissing van 16 mei 2025
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG AMSTERDAM
Beslissing van 16 mei 2025 op de klacht van:
A,
wonende te B,
klaagster, hierna ook te noemen: de patiënte,
gemachtigde: mr. N.D. ‘t Zand, werkzaam te Amsterdam,
tegen
C,
huisarts,
werkzaam te B,
verweerster, hierna ook te noemen: de huisarts,
gemachtigde: mr. C.J. van den Ham, werkzaam te Utrecht.
1. De zaak in het kort
1.1 De klacht komt er in de kern op neer dat de huisarts wordt verweten de diagnose
(heupfractuur) te hebben gemist bij de destijds 71-jarige, in een instelling woonachtige
psychiatrisch patiënte. Ook wordt de huisarts verweten de patiënte en haar mentor
(tevens tante) niet serieus te hebben genomen.
1.2 Het college komt tot het oordeel dat de klacht ongegrond is. Hierna vermeldt het college eerst hoe de procedure is verlopen. Daarna licht het college de beslissing toe.
2. De procedure
2.1 Het college heeft de volgende stukken ontvangen:
- het klaagschrift met bijlagen, ontvangen op 12 juli 2024;
- het e-mailbericht van 29 augustus 2024 en de brief van 10 september 2024, waarin
D (nicht en mentor van de patiënte, hierna: de mentor) verklaart akkoord te gaan met
het indienen van de onderhavige klacht;
- het verweerschrift met een bijlage;
- het proces-verbaal van het op 11 december 2024 gehouden mondelinge vooronderzoek
en de reacties van partijen op het proces-verbaal;
- de brief van de gemachtigde van klaagster van 19 maart 2024, ingekomen op 20 maart,
met als bijlage nadere producties.
2.2 De zaak is behandeld op de openbare zitting van 4 april 2025. Verschenen zijn
de mentor en de gemachtigde van de patiënte. Ook is de huisarts verschenen, bijgestaan
door haar gemachtigde. De standpunten van partijen zijn verder toegelicht. Beide gemachtigden
hebben pleitaantekeningen voorgelezen en overgelegd.
3. De feiten
3.1 De patiënte, geboren in 1952, kampt met een psychiatrische aandoening (schizofrenie).
Zij verblijft sinds 2000 in een instelling voor beschermd en begeleid wonen in B (hierna:
de instelling).
3.2 Verweerster is sinds 2007 de vaste huisarts voor bewoners van de instelling. Zij bezoekt de instelling eens per twee weken en daarnaast indien nodig.
3.3 Vanaf 9 januari 2024 was sprake van een gedragsverandering bij de patiënte, nadat zij enkele dagen daarvoor nieuwe, (te) strakke steunkousen had gekregen.
3.4 Op 10 januari 2024 heeft de huisarts de instelling bezocht. Partijen zijn het er niet over eens of de huisarts toen ook de patiënte heeft gezien. Wel staat vast dat de huisarts op 10 januari 2024 in ieder geval met het zorgpersoneel over de patiënte heeft gesproken en aanraadde tijdelijk tubigrip te gebruiken.
3.5 Op 12 januari 2024 heeft de huisarts de patiënte op verzoek van het zorgpersoneel
van de instelling gezien. Om een blaasontsteking uit te sluiten is urine opgevangen
om te onderzoeken. In het medisch dossier heeft de huisarts over deze visite vermeld:
“12-01-2024 op verzoek spv wil niet opstaan uit de stoel eet en drinkt wanneer aan
geboden nicht /mentor zegt dat Zij pijn heeft, mevr zelf geeft dit nie t aan
12-01-2024 zit op stoel loopt et ondersteuning schuifelend naar de toilet kuiten
soepel bekende oedeem ossaal in enkels knieen en heupen gb urine N-leu co- ery 4+
12-01-2024 A05.00. Algehele achteruitgang (…)
12-01-2024 Med: PARACETAMOL SANDOZ TABLET 1000MG. 3 maal per dag 1 Tablet”.
3.6 Op 15 januari 2024 heeft de huisarts de patiënte op verzoek van zorgpersoneel en de mentor opnieuw bezocht. De huisarts heeft de patiënte onderzocht en vervolgens doorgestuurd naar de spoedeisende hulp en een ambulance geregeld (met een A2-rit: zo spoedig mogelijke inzet). In het ziekenhuis bleek dat sprake was van een heupfractuur.
3.7 In het medisch dossier heeft de huisarts onder meer vermeld:
“15-01-2024 ondanks pcm 3d1000 wil pt niet zelf opstaan of lopen , blijft op de
st oel zitten en plast ook gewoon in de broek mentor ongerust en wil ambu bellen..
vis: anamnese niet betrouwbaar vanweg psych schizofrenie b rabbelt en af en toe goede
zinnen geen val geuit of waargenomen E 3 dagen geleden geweest en psych vrij gegeven
(…)
15-01-2024 pres chir ter uitsluiting ossaal letsel heup pm morgen wordt er cito
l ab aan huis geprikt. misschien op seh?? (…)
16-01-2024 nicht gebeld ivm brief F en toch collum#”.
3.8 De patiënte is op 16 januari 2024 geopereerd, waarbij een kop-hals prothese is geplaatst. Op 22 januari 2024 is de patiënte uit het ziekenhuis ontslagen. In het verslag van de behandelend chirurg van 22 januari 2024 is onder meer vermeld: “X-BEKKEN/HEUPEN: Collumfractuur rechts. Behouden relatie van de heupkop ten opzichte van het acetabulum. Verplaatsing met lateralisatie en cranialisatie van het femur ten opzichte van de kop.”
3.9 De huisarts heeft in het medisch dossier vermeld:
“22-01-2024 2-2 nabespreking met nicht multidiciplinair op G (…)
23-01-2024 mentor heeft gebeld om door te geven dat er geen vertrouwen meer is in
de huisarts (zowel mentor als ook patient) en dat ze van een andere h uisarts willen
hebben
(…) Moest van mentor doorgeven dat er geen vertrauwen meer is. Klo pt dat met het
gesprek op vrijdag of is er terugkoppeling nodig?
24-01-2024 even l;angsgelopen, loopt weer zelfstandig door het huis. zegt geen p
ijn te hebben. (…)”
3.10 Op 13 februari 2024 is telefonisch met een collega van de huisarts – de huisarts werkte die dag niet – besproken dat de patiënte een gezwollen been had. Er is een afspraak voor een visite door de huisarts voor de volgende dag gemaakt.
3.11 Op 14 februari 2024 heeft de huisarts de patiënte gezien en met spoed verwezen voor een echo. Een diezelfde dag gemaakte echo wees uit dat sprake was van een trombosebeen. De patiënte is vervolgens door de radioloog naar de spoedeisende hulp van het ziekenhuis verwezen voor verdere behandeling.
3.12 Vanaf 21 februari 2024 is de patiënte bij een andere huisarts onder behandeling. De mentor heeft desgevraagd ter zitting verklaard dat het naar omstandigheden goed gaat met de patiënte.
4. De klacht
4.1 De huisarts wordt – samengevat – verweten dat zij:
a) de patiënte pas op 15 januari 2024 heeft onderzocht en een heupfractuur over
het hoofd heeft gezien;
b) haar beslissingen baseerde op waarnemingen en meningen van begeleiders van de
instelling, waardoor tunnelvisie is ontstaan en de huisarts ten onrechte uitging van
een psychische oorzaak van de klachten bij patiënte;
c) de patiënte en de mentor dagenlang niet serieus heeft genomen; en
d) de patiënte op 12 januari 2024 heeft laten staan en lopen om urine op te vangen,
terwijl zij zichtbaar veel pijn had.
4.2 De huisarts heeft verweer gevoerd en het college verzocht de klacht ongegrond
te verklaren.
4.3 Het college gaat hierna verder in op de standpunten van partijen.
5. De overwegingen van het college
De criteria voor de beoordeling
5.1 Bij de tuchtrechtelijke beoordeling van het handelen van de huisarts gaat het
om de vraag of de huisarts de zorg heeft verleend die van haar verwacht mocht worden.
De norm daarvoor is een redelijk bekwame en redelijk handelende huisarts. Bij de beoordeling
wordt rekening gehouden met de voor de zorgverlener geldende beroepsnormen en andere
professionele standaarden.
Klachtonderdeel a) de huisarts heeft de patiënte pas op 15 januari 2024 onderzocht
en heeft een heupfractuur over het hoofd gezien
5.2 Tussen partijen is in geschil of de huisarts de patiënte op 10 januari 2024
heeft bezocht. In het dossier van de huisarts is niets vermeld over een bezoek op
10 januari 2024. In de door het zorgpersoneel gemaakte aantekeningen die bij het klaagschrift
zijn gevoegd, is onder meer vermeld op 9 en 10 januari 2024: “Mw had vanochtend bij
een collega gezegd dat zij niet kon lopen vanwege de steunkousen. Zij bleef stil staan.
Naar mw gegaan, die zat weer op haar stoel. Mw. zegt geen pijn te hebben en dat het
wel gaat. Mw had wel op de grond gespuugd. (…) Vanmiddag om 17u zat zij op haar stoel
wel met natte broek. Zij had in haar broek geplast, zij zegt dat het zomaar gebeurde.
(…) Mw zegt dat het allemaal komt door de steunkousen. Misschien dit morgen ook mee
nemen als de huisarts op bezoek komt. (…). Mw wil haar nieuwe steunkousen niet aan
omdat deze te straks zitten. HA gaf aan eerst een week tubigriop te dragen (HA regelt
dit), daarna kan mw haar steunkous weer aan.” Het college overweegt als volgt. Het
medisch dossier is leidend. Nu daarin niets is vermeld over een bezoek op 10 januari
2024, moet het er op worden gehouden dat de huisarts de patiënte op die datum niet
heeft gezien. Uit de aantekeningen van het zorgpersoneel van de instelling volgt dat
de situatie met de huisarts is besproken en dat is aangeraden de steunkousen te vervangen
door tubigrip. Het college is van oordeel dat het niet zien van de patiënte op 10
januari 2024 niet verwijtbaar is en dat het verdedigbaar is dat is volstaan met het
geven van voormeld advies.
5.3 Op 12 januari 2024 heeft de huisarts de patiënte in de instelling bezocht. De
huisarts stelt dat zij van het zorgpersoneel vernam dat de patiënte niet was gevallen,
dat zij in haar broek plaste en niet meer opstond en liep. Zoals blijkt uit wat in
het medisch dossier is vermeld, heeft de huisarts de patiënte onderzocht – onder meer
is vermeld ‘kuiten soepel’ – en gaf de patiënte zelf niet aan pijn te hebben. De patiënte
was in staat met ondersteuning te schuifelen. Dit onderzoek was niet gericht op een
heupfractuur omdat daarvoor – op basis van lichamelijk onderzoek en (hetero)anamnese
– geen aanwijzingen bestonden. Het college ziet geen aanleiding voor het oordeel dat
het onderzoek, gelet op de kennis die de huisarts op dat moment had, onzorgvuldig
of onvolledig was.
Datzelfde geldt voor het onderzoek op 15 januari 2024. De huisarts heeft adequaat
gehandeld door de patiënte na onderzoek diezelfde dag door te sturen naar het ziekenhuis
voor onderzoek en een ambulance (met zo spoedig mogelijke inzet) te regelen, waarna
sprake bleek te zijn van een heupfractuur. Mogelijk was op 15 januari 2024 sprake
van het inclaveren van de fractuur en van beenverkorting, waardoor toen pas zichtbaar
was dat mogelijk sprake was van een fractuur. Klachtonderdeel a is ongegrond.
Klachtonderdeel b) beslissingen baseren op waarnemingen en meningen van zorgpersoneel
waardoor tunnelvisie ontstond en ten onrechte is uitgegaan van psychische oorzaak
5.4 Bij een patiënte als de onderhavige – een psychiatrisch patiënte die de Nederlandse
taal niet (goed) beheerst, die volgens het dossier ‘wat brabbelt’ en ‘wat kletst in
het Engels’ – is het inwinnen van informatie bij anderen dan de patiënte zelf – zoals
in dit geval zorgpersoneel/begeleiders uit de instelling en de mentor – onmiskenbaar
(ook) van belang om tot een beeld van de situatie, een diagnose en beleid te kunnen
komen. Heteroanamnese kan een waardevolle aanvulling geven op de autoanamnese om de
benodigde informatie over de toestand van de patiënte te verkrijgen, en kan zeker
bij patiënten waarmee niet adequaat contact is te krijgen, nuttig en zinvol zijn.
Het verwijt dat het inwinnen van informatie bij zorgpersoneel leidt tot tunnelvisie
treft geen doel. Datzelfde geldt voor het verwijt dat ten onrechte werd uitgegaan
van een psychische oorzaak van de klachten. Uit onder meer het feit dat urine werd
opgevangen voor onderzoek en pijnstilling werd voorgeschreven, blijkt dat pijn is
onderkend en niet (uitsluitend) aan een psychische oorzaak werd gedacht.
5.5 Ter zitting is door de gemachtigde van de patiënte desgevraagd bevestigd dat dit klachtonderdeel ook ziet op het trombosebeen. De mentor heeft (volgens het klaagschrift) op 13 februari 2024 geconstateerd dat één van de benen van de patiënte opgezwollen was en gebeld naar het gezondheidscentrum waar de huisarts werkzaam is. De huisarts was die dag (dinsdag) niet werkzaam. Een collega van de huisarts heeft besloten dat een visite door de huisarts op 14 februari 2024 kan worden afgelegd en heeft daarbij betrokken dat de kans op trombose klein is omdat de patiënte een sterke bloedverdunner (xarelto/rivaroxaban) gebruikte. Voor zover dit klachtonderdeel ziet op dat besluit, geldt dat de huisarts uitsluitend op het eigen handelen kan worden aangesproken. De huisarts heeft juist bijzonder adequaat gehandeld door aanleiding te zien de patiënte na het onderzoek op 14 februari 2024 nog diezelfde dag voor een echo naar het ziekenhuis te sturen, waar sprake bleek van een trombosebeen. Dit terwijl de kans op een trombosebeen bij gebruik van een krachtige bloedverdunner klein is. Klachtonderdeel b is eveneens ongegrond.
Klachtonderdeel c) de patiënte en mentor zijn dagenlang niet serieus genomen
5.6 Namens de patiënte is de stelling dat de huisarts de patiënte en/of de mentor
niet serieus heeft genomen, niet concreet gemaakt. Het college kan op basis van het
dossier en wat ter zitting is besproken niet tot het oordeel komen dat deze situatie
zich voordeed. Ook klachtonderdeel c is ongegrond.
Klachtonderdeel d) de huisarts heeft de patiënte op 12 januari 2024 laten staan en
lopen ondanks pijn
5.7 Zoals hiervoor is overwogen, had de huisarts met de kennis die zij op dat moment
had, op 12 januari 2024 geen aanleiding om te denken aan trauma of een heupfractuur.
Gelet daarop kan ook wat betreft dit punt niet worden vastgesteld dat de huisarts
enig verwijt valt te maken. Klachtonderdeel d is daarom ook ongegrond.
Slotsom
5.8 Uit de overwegingen hiervoor volgt dat de klacht ongegrond is.
6. De beslissing
Het college verklaart de klacht ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door P.M. de Keuning, voorzitter, J.C.J. Dute, lid-jurist,
J.C. van der Molen, A. Wewerinke en I. Weenink, leden-beroepsgenoten, bijgestaan
door V.K.M. Hanssen, secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 16 mei 2025.