ECLI:NL:TGZRAMS:2025:129 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2024/7462
ECLI: | ECLI:NL:TGZRAMS:2025:129 |
---|---|
Datum uitspraak: | 20-05-2025 |
Datum publicatie: | 20-05-2025 |
Zaaknummer(s): | A2024/7462 |
Onderwerp: | Onjuiste verklaring of rapport |
Beslissingen: | Ongegrond/afwijzing |
Inhoudsindicatie: | Ongegronde klacht tegen een bedrijfsarts. Klager heeft zich begin 2024 ziekgemeld bij zijn werkgever. De werkgever van klager wisselde anderhalve maand na zijn ziekmelding van arbodienst. De bedrijfsarts was als stafarts werkzaam bij deze nieuwe arbodienst, en werd verantwoordelijk voor de begeleiding van klager. Klager verwijt haar - in meerdere klachtonderdelen - dat zij niet op de juiste wijze heeft gehandeld bij zijn verzuimbegeleiding. De bedrijfsarts betwist dit. Het college komt tot het oordeel dat de bedrijfsarts niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.Kenmerk: onjuiste verklaring of rapport |
A2024/7462
Beslissing van 20 mei 2025
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG AMSTERDAM
Beslissing van 20 mei 2025 op de klacht van:
A,
wonende te B, klager,
gemachtigde: S.L. Leerentveld, werkzaam in Zevenhuizen,
tegen
C,
bedrijfsarts,
werkzaam te D,
verweerster, hierna ook: de bedrijfsarts, gemachtigde: mr. J.M. Janson, werkzaam
te Utrecht.
1. Waar gaat de zaak over?
1.1 Klager heeft zich in januari 2024 ziekgemeld bij zijn werkgever. De werkgever
van klager
wisselde anderhalve maand na zijn ziekmelding van arbodienst. De bedrijfsarts was
als stafarts
werkzaam bij deze nieuwe arbodienst, en werd verantwoordelijk voor de begeleiding
van klager.
Klager verwijt haar - in meerdere klachtonderdelen - dat zij niet op de juiste wijze
heeft
gehandeld bij zijn verzuimbegeleiding. De bedrijfsarts betwist dit.
1.2 Het college komt tot het oordeel dat de bedrijfsarts niet tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft
gehandeld. Hierna vermeldt het college eerst hoe de procedure is verlopen. Daarna
licht het college
de beslissing toe.
2. De procedure
2.1 Het college heeft de volgende stukken ontvangen:
- het klaagschrift met de bijlagen, ontvangen op 29 juli 2024;
- aanvullende bewijsstukken van klager van 26 november 2024;
- het verweerschrift met de bijlagen;
- het proces-verbaal van het op 5 december 2024 gehouden mondelinge vooronderzoek;
- opgevraagde stukken van verweerder, ontvangen op 14 februari 2025;
- de e-mail van de gemachtigde van klager van 25 maart 2025, met bijlagen.
2.2 De zaak is behandeld op de openbare zitting van 8 april 2025. De partijen zijn
verschenen.
Zij werden bijgestaan door hun gemachtigden. De partijen en hun gemachtigden hebben
hun standpunten
mondeling toegelicht. De gemachtigde van verweerster heeft pleitnotities voorgelezen
en aan het
college en de andere partij overhandigd.
3. Wat is er gebeurd?
3.1 Klager heeft zich op 15 januari 2024 ziekgemeld bij zijn werkgever. De verzuimbegeleiding
werd uitgevoerd door de toenmalige arbodienst van de werkgever. Deze heeft in januari
2024 een
probleemanalyse opgesteld. Eind februari 2024 is de werkgever van klager gewisseld
van arbodienst,
en heeft de arbodienst waar de bedrijfsarts werkzaam is de begeleiding van klager
overgenomen.
3.2 De arbodienst van de bedrijfsarts werkt met taakdelegatie. De bedrijfsarts werkt
als stafarts
en is eindverantwoordelijk voor de sociaal-medische verzuimbegeleiding. Een (daartoe
opgeleide maar
niet BIG-geregistreerde) inzetbaarheidsdeskundige werkt onder supervisie van de
bedrijfsarts en
voert de operationele verzuimbegeleiding uit. Deze inzetbaarheidsdeskundige ziet
de cliënten en
inventariseert de uitdagingen rondom een verzuimdossier. De stafarts ziet geen cliënten
maar
bekijkt alle gegevens die de inzetbaarheidsdeskundige verzamelt en noteert, en interpreteert
deze.
Vervolgens stuurt zij de inzetbaarheidsdeskundige aan. Indien de bedrijfsarts een
medische
beoordeling noodzakelijk vindt, doet zij deze niet zelf maar wordt hiervoor extern
een bedrijfsarts
ingehuurd. De bedrijfsarts ziet vervolgens alle conceptterugkoppelingen aan de werkgever
voordat
deze aan werkgever en werknemer worden verzonden.
3.3 De bedrijfsarts is van maart 2024 tot 13 augustus 2024 betrokken geweest bij
en
verantwoordelijk geweest voor de verzuimbegeleiding van klager. Zij heeft zelf geen
contact gehad
met klager in deze periode. Klager werd gezien door twee verschillende inzetbaarheidsdeskundigen
die onder taakdelegatie van de bedrijfsarts werkten, alsook door een ingehuurde
externe
bedrijfsarts.
3.4 Op 20 maart 2024 is er een nieuwe probleemanalyse opgesteld door de inzetbaarheidsdeskundige
ten behoeve van een nulmeting aangezien de arbodienst de arbodienstverlening per
1 maart 2024 had
overgenomen. In tegenstelling tot in de probleemanalyse die in januari 2024 was
opgesteld door de
voorgaande arbodienst (conclusie was: geen benutbare mogelijkheden), was de conclusie
in deze
nieuwe probleemanalyse dat er bij klager wel benutbare mogelijkheden waren. Het
advies luidde
(letterlijk overgenomen):
“Meneer [klager] ervaart beperkingen die naar eigen zeggen zijn veroorzaakt door de
werksituatie. Het advies vanuit [arbodienst] is dat meneer en zijn werkgever met
elkaar in gesprek
gaan over de werkgerelateerde factoren die van invloed zijn op de verzuimmelding.
Indien werkgever
en werknemer hier samen niet uitkomen, is het advies om een onafhankelijke derde
(bijvoorbeeld een
mediator) in te zetten. De huidige verstoorde arbeidsrelatie kan namelijk re-integratie
blokkerend
werken. Wanneer de werkgerelateerde factoren zijn uitgesproken en opgelost, is de
verwachting dat
meneer (stapsgewijs) zijn eigen werkzaamheden kan hervatten. Hierbij is meneer in
eerste instantie
aangewezen op werkzaamheden die aansluiten bij zijn ervaren beperkingen, dus een
voorspelbare
werksituatie zonder (tijds)druk, deadlines, eindverantwoordelijkheid, klantcontact
etc voor een
aantal uur per week (bijvoorbeeld 3x2 uur). Vervolgens kan er per 2 weken worden
opgebouwd met 1
uur per dag.”
3.5 Klager wilde het gesprek met zijn werkgever aangaan, maar wilde niet met zijn
regiomanager in
gesprek. De regiomanager was volgens klager de veroorzaker van zijn klachten en
uitval. Het gesprek
tussen klager en zijn werkgever kwam echter niet tot stand doordat juist deze regiomanager
de
contacten met klager onderhield en de gesprekspartner van klager zou zijn. Volgens
klager was
sprake van een onveilige werksituatie. In april 2024 stuurde klager – zelf dan wel
via zijn
gemachtigde(n) – berichten hierover aan de bedrijfsarts. Hij verzocht om uitstel
van zijn afspraak
met de werkgever en om het toezenden van de probleemanalyse aan de Arbeidsinspectie
in verband met
de onveilige werksituatie.
3.6 De arbodienst antwoordde klager dat zij geen onveilige werksituatie had geconstateerd
en dus
geen reden zag melding te doen bij de Arbeidsinspectie. Klager kon de probleemanalyse
zelf met de
arbeidsinspectie delen. Ook werd hij naar de werkgever verwezen om in gesprek te
gaan in een
veilige setting, eventueel met een onafhankelijke derde.
3.7 Op 1 mei 2024 vond een telefonisch consult plaats van klager met de inzetbaarheidsdeskundige.
Laatstgenoemde concludeerde dat de beperkingen van klager leken te zijn veroorzaakt
door een
werkgerelateerde situatie, en het advies was om de STECR-werkwijze te volgen en
een gesprek aan te
gaan, eventueel met de inzet van een onafhankelijke derde (bijvoorbeeld een mediator).
De
inzetbaarheidsdeskundige heeft ook de werkgever van klager gebeld en geadviseerd
een andere
communicatie- en handelswijze te kiezen jegens klager.
3.8 Op 16 mei 2024 verzocht klager (via zijn gemachtigde) de arbodienst om informatie
op te
vragen bij zijn behandelaars. Daaropvolgend is contact geweest met de huisarts en
behandelend
psycholoog van klager.
3.9 Op verzoek van klager heeft op 6 juni 2024 een second opinion plaatsgevonden
bij een andere
bedrijfsarts. Deze concludeerde onder meer dat klager op dat moment niet
belastbaar was voor een mediation traject of contact met de werkgever voor de komende
zes weken.
Daarna kon opnieuw beoordeeld worden of mediation kon worden opgestart.
3.10 Op 19 juni 2024 stuurde klager een verzoek aan de arbodienst om naar aanleiding
van de second
opinion de terugkoppeling zodanig te formuleren dat hiermee een inmiddels uitgevoerde
loonstop door
de werkgever teruggedraaid diende te worden. De arbodienst antwoordde klager dat
zij geen invloed
kon uitoefenen op sancties vanuit de werkgever, noch deze terug kon draaien. Klager
(dan wel zijn
gemachtigde(n)) dienden klachten in bij de arbodienst, waar door de directeur op
werd gereageerd.
3.11 De arbodienst schakelde een externe bedrijfsarts in om de herbeoordeling van
klager (zoals
geadviseerd in de second opinion) uit te laten voeren. Dit consult vond plaats op
24 juli 2024, en
het advies luidde om mediation in te zetten, waarbij klager geen enkele druk tijdens
de
contactmomenten met zijn werkgever zou mogen ervaren. Op basis van dit advies en
de terugkoppeling
naar de werkgever van klager, liet de werkgever weten dat op korte termijn mediation
zou worden
opgestart.
3.12 De bedrijfsarts ontving op 13 augustus 2024 de onderhavige tuchtklacht, waarna
de begeleiding
van klager werd overgedragen aan een andere stafarts. De bedrijfsarts is daarna
niet meer betrokken
geweest bij de begeleiding van klager.
4. De klacht en de reactie van de bedrijfsarts
4.1 Klager verwijt de bedrijfsarts dat zij
a) tekortgeschoten is in de begeleiding van klager, met name in de adviezen inzake
mediation;
b) de probleemanalyse van de voorgaande arbodienst niet heeft overgenomen maar een
nieuwe heeft
opgesteld;
c) een inzetbaarheidsprofiel (IZP) van klager heeft laten opstellen in plaats van
de aangekondigde
functionelemogelijkhedenlijst (FML);
d) heeft geweigerd medische informatie bij de behandelaars van klager op te vragen.
4.2 De bedrijfsarts heeft het college verzocht de klacht ongegrond te verklaren.
4.3 Het college gaat hierna verder in op de standpunten van partijen.
5. De overwegingen van het college
Welke criteria gelden bij de beoordeling?
5.1 De vraag is of de bedrijfsarts de zorg heeft verleend die van haar verwacht
mocht worden. De
norm daarvoor is een redelijk bekwame en redelijk handelende bedrijfsarts. Bij
de beoordeling wordt rekening gehouden met de voor de zorgverlener geldende beroepsnormen
en andere
professionele standaarden.
Klachtonderdeel a) tekortgeschoten in de begeleiding
5.2 Klager zegt dat de bedrijfsarts tekortgeschoten is in de begeleiding van zijn
ziekteverzuim
doordat zij onder meer de mediation te laat adviseerde, het mediationadvies niet
aanpaste nadat
klager in april 2024 had laten weten dat zijn klachten waren verergerd, niet bij
de werkgever van
klager controleerde wat deze met de adviezen deed, en het advies vanuit de second
opinion niet
heeft opgevolgd.
Volgens de bedrijfsarts was er bij de overname van de verzuimbegeleiding in maart
2024 nog geen
sprake van een complexe situatie inzake de ziekmelding van klager en heeft zij tijdig
mediation
geadviseerd, heeft zij een nieuw spreekuur ingepland toen klager kenbaar maakte
dat zijn klachten
verergerden, en heeft zij een aantal keren contact met de werkgever opgenomen/op
laten nemen om de
adviezen inzake de communicatie en handelswijze te benadrukken. Ook zegt de bedrijfsarts
dat zij de
essentie van de second opinion volledig heeft overgenomen.
5.3 Het college stelt op basis van het medisch dossier van klager vast dat in de
probleemanalyse
van 20 maart 2024 het advies werd gegeven dat klager en zijn werkgever met elkaar
in gesprek
moesten gaan en een onafhankelijke derde (bijvoorbeeld een mediator) moesten inzetten
indien zij er
samen niet uit zouden komen. Dit advies werd opgesteld binnen drie weken nadat de
bedrijfsarts de
verzuimbegeleiding van klager op zich had genomen. Zij heeft aldus vanaf het begin
mediation
geadviseerd voor het geval de gesprekken tussen klager en zijn werkgever niet zouden
slagen. Klager
zelf heeft in diezelfde periode steeds gezegd dat hij bereid was met zijn werkgever
in gesprek te
gaan. Hierdoor was er in maart 2024 nog geen noodzaak voor de bedrijfsarts om direct
- zonder
voorafgaande gesprekken tussen werkgever en klager - mediation te adviseren. Op
het moment dat
klager vanaf medio april 2024 duidelijk maakte dat zijn klachten verergerd waren,
heeft de
bedrijfsarts een nieuw spreekuur ingepland. Dit vond telefonisch plaats op 1 mei
2024. Ook werd
informatie opgevraagd bij de behandelaars van klager. Hieruit volgde dat er geen
(nieuwe)
bijzonderheden waren inzake klagers toestandsbeeld, anders dan de al eerder vastgestelde
spanningsklachten. Opnieuw was het advies van de bedrijfsarts dat klager en werkgever
het gesprek
moesten aangaan, eventueel met een mediator. Ook is de werkgever van klager gebeld
met het advies
de communicatie en handelswijze jegens klager te wijzigen. Daarmee heeft de bedrijfsarts
naar het
oordeel van het college de door klager ervaren verslechtering van zijn toestandsbeeld
voldoende
serieus genomen. Er bleek geen noodzaak het advies aan te passen. Doordat de bedrijfsarts
ook de
werkgever aangesproken heeft (laten worden) op diens handelswijze jegens klager,
heeft zij zich ook
op dit vlak voldoende ingespannen.
5.4 Inzake de second opinion is het college van oordeel dat de bedrijfsarts voldoende
heeft
duidelijk gemaakt en aangetoond dat zij de essentie daarvan gevolgd heeft, zoals
de
feitelijk gang van zaken - zoals hierboven bij 3.9 tot en met 3.11 beschreven –
aantoont. Dat de
bedrijfsarts zich niet heeft willen of kunnen bemoeien met de door de werkgever
toegepaste
loonsancties valt haar niet te verwijten.
5.5 Vanwege de genoemde overwegingen in 5.3 en 5.4 is dit klachtonderdeel ongegrond.
Het college
wenst hier terzijde bij op te merken dat de werkwijze van de arbodienst, te weten
dat sprake is van
taakdelegatie en van ingehuurde externe bedrijfsartsen waardoor de (verwerende)
bedrijfsarts als
stafarts zelf de cliënten nooit ziet, naar haar mening ongebruikelijk en onwenselijk
is. De
eindverantwoordelijke bedrijfsarts ontneemt zichzelf hiermee de mogelijkheid om
de cliënt zelf te
beoordelen, en zij moet uitgaan van informatie uit de tweede hand. Dit vergroot,
met name in
ingewikkelde gevallen, de kans op miscommunicatie, ruis en andere ongewenste effecten.
Klachtonderdeel b) nieuwe probleemanalyse opgesteld
5.6 Volgens klager had de bedrijfsarts niet binnen twee maanden na de eerste probleemanalyse
(van
de voorgaande arbodienst) een nieuwe probleemanalyse op moeten stellen. Deze nieuwe
probleemanalyse
bevatte bovendien een andere conclusie dan de eerste probleemanalyse en dat wekte
verwarring.
De bedrijfsarts zegt dat de nieuwe probleemanalyse is opgesteld als nulmeting na
de overname van de
verzuimbegeleiding bij de werkgever van klager door haar arbodienst. Dit wordt ook
als zodanig
benoemd in de probleemanalyse. Deze nulmeting is juist uit zorgvuldigheidsoogpunt
uitgevoerd. Dat
de conclusie in de probleemanalyse anders was dan in de eerste probleemanalyse,
maakt niet dat deze
foutief is.
5.7 Het college is het met de bedrijfsarts eens dat het zorgvuldig is om bij overname
van een
begeleidingstraject een nieuwe nulmeting te doen. Dat daardoor verwarring bij klager
is ontstaan,
valt de bedrijfsarts niet te verwijten. Hierbij geldt overigens: de laatste analyse
is leidend. Dit
klachtonderdeel is naar het oordeel van het college ongegrond.
Klachtonderdeel c) IZP uitgevoerd
5.8 In de uitnodiging voor het consult op 24 juli 2024 bij de extern ingehuurde
bedrijfsarts
stond volgens klager dat er een FML zou worden opgesteld. Dit bleek echter een IZP
te zijn.
De bedrijfsarts heeft uitgelegd dat bij alle externe spreekuren standaard een IZP
wordt opgesteld
om de belastbaarheid van een cliënt in kaart te brengen. Het was volgens haar bovendien
conform het
advies vanuit de second opinion om de belastbaarheid van klager op dat moment in
kaart te brengen.
Zij zegt dat een IZP op een FML lijkt, maar anders dan een FML geen arbeidsdeskundigenonderzoek
dient. De bedrijfsarts zegt ook dat in de uitnodiging voor het spreekuur wellicht
de verkeerde
terminologie is gebruikt, maar dat er wel is gewezen op het belastbaarheidsonderzoek,
en dat
tijdens het consult ook is uitgelegd waartoe dat diende.
5.9 Naar het oordeel van het college is het begrijpelijk dat – ook conform het advies
vanuit de
second opinion – tijdens het spreekuur op 24 juli 2024 een belastbaarheidsonderzoek
bij klager
heeft plaatsgevonden. Dat dit onderzoek in de uitnodiging voor het spreekuur wellicht
een verkeerde
naam heeft gekregen en daardoor verwarring voor klager heeft opgeleverd, is weliswaar
vervelend
maar niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Dit klachtonderdeel is daarom ongegrond.
Klachtonderdeel d) geen medische informatie opgevraagd
5.10 Volgens klager heeft hij de bedrijfsarts herhaaldelijk verzocht medische informatie
op te
vragen bij zijn behandelend huisarts en psycholoog, maar deed de bedrijfsarts dat
te laat. Volgens
klager had de bedrijfsarts dit op 20 maart 2024 al moeten doen. De bedrijfsarts
heeft uitgelegd dat
er op 20 maart 2024 geen aanleiding was om de informatie op te vragen omdat klager
toen graag met
zijn werkgever in gesprek wilde. Zijn gezondheidstoestand leidde niet tot stagnatie
van het
traject. Nadat klager had duidelijk gemaakt dat zijn toestandsbeeld verslechterd
was en de
bedrijfsarts van de correcte machtigingen daartoe had voorzien, heeft de bedrijfsarts
de informatie
bij zijn behandelaars opgevraagd.
5.11 Het college is van oordeel dat de bedrijfsarts in mei 2024 adequaat gereageerd
heeft op het
verzoek van klager, en dat er op 20 maart 2024 inderdaad (nog) geen aanleiding of
noodzaak was om
medische informatie op te vragen bij de behandelaars van klager. Het college oordeelt
dan ook dat
dit klachtonderdeel ongegrond is.
Slotsom
5.12 Uit de overwegingen hiervoor volgt dat alle onderdelen van de klacht ongegrond
zijn.
6 De beslissing
Het college:
- verklaart de klacht ongegrond.
Deze beslissing is gegeven op 20 mei 2025 door I.K. Spros, voorzitter, S. Colsen,
lid-jurist,
F.J. Perquin, J. Dogger en M. Keus, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door M.A.E.
Veeren,
secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 20 mei 2025.