Zoekresultaten 1251-1260 van de 42613 resultaten

  • ECLI:NL:TADRAMS:2023:252 Raad van Discipline Amsterdam 23-573/A/A/D

    Dekenbezwaar. De deken verwijt verweerder dat hij in strijd met artikel 6.19, tweede lid,  Voda heeft gehandeld door in diverse dossiers voor cliënten te bankieren via de derdengeldenrekening van het advocatenkantoor. Het bezwaar is gegrond.  De maatregel van een onvoorwaardelijke schorsing van 12 weken wordt opgelegd. Daarbij wordt meegewogen dat het verweer van verweerder dat hij zich er niet bewust is geweest dat er niet via de derdengeldenrekening voor cliënten mocht worden gebankierd, niet overtuigt, dat de gegrond bevonden tuchtrechtelijke verwijten zien op een lange periode en dat verweerder een voorbeeldfunctie vervult binnen het advocatenkantoor waar hij werkzaam is. Dat hij in die positie structureel tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld, wordt hem door de raad zwaar aangerekend.

  • ECLI:NL:TGZRZWO:2024:3 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2023/5643

    Klacht tegen huisarts. Klaagster is meerdere keren bij verweerder op consult geweest wegens klachten van misselijkheid en duizeligheid. Ook viel zij in korte tijd veel af. De huisarts heeft klaagster medicatie voorgeschreven voor de misselijkheid en bloedonderzoek laten verrichten. Ook heeft hij klaagster verwezen naar de MDL-arts. Uit onderzoek kwamen geen afwijkingen naar voren. Wel constateerde de MDL-arts een verdikte lymfeklier. In de brief aan verweerder schreef de MDL-arts dat zij aan klaagster had geadviseerd met verweerder contact op te nemen om daar nader onderzoek naar te verrichten. Daarnaast adviseerde zij verweerder om verwijzing naar een KNO-arts of neuroloog te overwegen, vanwege draaiduizeligheid. Verweerder heeft klaagster vervolgens naar de KNO-arts verwezen. Deze constateerde BPPD. Klaagster kreeg hiervoor medicatie. De medicatie beviel niet en klaagster bleef afvallen. Zij meldde zich bij verweerder voor andere medicatie. Na controle bij de KNO-arts kreeg klaagster oefeningen voor haar BPPD. Ook is klaagster naar de fysiotherapeut gegaan en is zij door verweerder verwezen naar de revalidatiearts in verband met fibromyalgie. Klaagster is uiteindelijk overgestapt naar een andere huisarts in de praktijk bij verweerder. Er zijn nog meerdere onderzoeken door diverse specialisten gedaan. Uiteindelijk is bij klaagster de diagnose PLS gesteld. Klaagster verwijt verweerder – kort gezegd – nalatigheid ten aanzien van haar misselijkheidsklachten en dat hij niet heeft verteld dat zij een gezwel had in haar lymfeklier. Het college komt tot het oordeel dat verweerder niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. De klacht is in alle onderdelen ongegrond.

  • ECLI:NL:TGZCTG:2024:9 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2023/1867

    Klacht tegen een psychiater. De klacht gaat over de behandeling van klaagster bij een GGZ-instelling in verband met de bijzondere voorwaarden die opgelegd zijn bij een voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf. De psychiater behandelde klaagster. Onderdeel van het behandelplan was het opstellen van een Delictscenario (DS) en Delict-terugval-preventieplan (DTPP). Klaagster verwijt de psychiater een onzorgvuldige behandeling en onheuse bejegening in een vijfgesprek in het voorjaar van 2021. Het Regionaal Tuchtcollege acht de klacht kennelijk ongegrond. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klaagster tegen deze beslissing.

  • ECLI:NL:TADRARL:2023:367 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 22-881/AL/OV

    De raad van discipline verwijst de zaak terug naar de deken en draagt de deken op om het aanvullend onderzoek te verrichten zoals omschreven onder 4.3 en binnen vier weken haar bevindingen en de transcriptie aan de raad te doen toekomen.

  • ECLI:NL:TGZCTG:2024:3 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2023/1936

    IGJ heeft onderzoek gedaan naar de zorg voor een patiënte bij de organisatie waar verweerster werkte als verpleegkundige specialist GGZ. De patiënte leed aan anorexia nervosa en persoonlijkheidsproblematiek. De IGJ verwijt de verpleegkundig specialist dat zij een behandelovereenkomst met behandelvoorwaarden is aangegaan en betrokken is geweest bij de behandeling van de patiënte, terwijl zij noch de instelling kennis en ervaring op het gebied van eetstoornissen had. Hierdoor is de patiënte niet adequaat behandeld. Ook wordt haar onvoldoende dossiervoering verweten. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht ten aanzien van het aangaan van de behandelovereenkomst ongegrond verklaard, de klacht voor het overige gegrond verklaard en aan de verpleegkundig specialist GGZ een waarschuwing opgelegd. De IGJ is in beroep gekomen tegen deze beslissing. Het Centraal Tuchtcollege verklaart de klacht ten aanzien van het aangaan van de behandelovereenkomst alsnog gegrond en legt aan de verpleegkundig specialist GGZ de maatregel van berisping op.

  • ECLI:NL:TGZCTG:2024:4 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2023/1938 en C2023/1939

    Voordracht van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) tot doorhaling vanwege ongeschiktheid tot het uitoefenen van het beroep van verpleegkundige én een tuchtklacht van IGJ tegen dezelfde verpleegkundige omdat zij volgens de IGJ in haar werkzame periode gehandeld heeft in strijd met artikel 47 lid 1 van de Wet BIG. Het Regionaal Tuchtcollege beveelt de doorhaling van de inschrijving van de verpleegkundige in het BIG-register, dan wel ontzegt de verpleegkundige, voor het geval zij op het moment van onherroepelijk worden van deze beslissing niet is ingeschreven in het BIG-register, het recht om wederom in dit register te worden ingeschreven en schorst bij wijze van voorlopige voorziening de bevoegdheid van de verpleegkundige om de aan de inschrijving in het BIG-register verbonden bevoegdheden uit te oefenen totdat de beslissing tot doorhaling van de inschrijving onherroepelijk is geworden dan wel in beroep is vernietigd. Het Regionaal Tuchtcollege verklaart de tuchtklacht ongegrond. Het Centraal Tuchtcollege heeft de zaak ter terechtzitting behandeld, maar acht het onwenselijk dat de verpleegkundige geen juridische bijstand heeft in een ingrijpende juridische procedure die mogelijk een grote impact heeft op het verdere leven van de verpleegkundige. In deze tussenbeslissing wordt het onderzoek heropend en de behandeling van de zaak aangehouden.

  • ECLI:NL:TGZCTG:2024:5 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2023/1960

    Klacht tegen huisarts. De klacht gaat over de dochter van klaagster (patiënte) die op 22-jarigeleeftijd is overleden. De huisarts heeft patiënte als waarnemend huisarts gezien in verband met een verzoek om anticonceptie. De huisarts heeft patiënte een anticonceptiepil voorgeschreven. Patiënte is vier weken later door haar vriend dood aangetroffen. Bij postmortaal onderzoek bleek sprake van een voldragen zwangerschap. De foetus was eveneens overleden. De zwangerschap was niet zichtbaar en bij niemand bekend, ook niet bij patiënte zelf. Klaagster verwijt de huisarts onder andere dat zij tijdens het consult het menstruatiepatroon niet heeft uitgevraagd en niet heeft gevraagd naar de mogelijkheid van een bestaande zwangerschap bij patiënte. Het Regionaal Tuchtcollege heeft geoordeeld dat de huisarts niet verwijtbaar onzorgvuldig heeft gehandeld en dat de klacht ongegrond is. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het door klaagster ingestelde beroep.

  • ECLI:NL:TAHVD:2022:184 Hof van Discipline 's Gravenhage 220088

    Klacht niet verwezen.

  • ECLI:NL:TAHVD:2023:261 Hof van Discipline 's Gravenhage 230036

    Klacht niet verwezen.

  • ECLI:NL:TAHVD:2022:185 Hof van Discipline 's Gravenhage 220013

    Klacht niet verwezen.