ECLI:NL:TADRSGR:2025:4 Raad van Discipline 's-Gravenhage 24-812/DH/DH
ECLI: | ECLI:NL:TADRSGR:2025:4 |
---|---|
Datum uitspraak: | 15-01-2025 |
Datum publicatie: | 15-01-2025 |
Zaaknummer(s): | 24-812/DH/DH |
Onderwerp: | Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen |
Beslissingen: | Voorzittersbeslissing |
Inhoudsindicatie: | Voorzittersbeslissing. Klacht over advocaat die heeft opgetreden als gemachtigde in een tuchtprocedure bij de deken. Van schending van gedragsregels 7 en 8 is niet gebleken. Klacht kennelijk ongegrond. |
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 15 januari 2025 in de zaak 24-812/DH/DH
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
over:
verweerder
De voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen
van de brief va 8 november 2024 van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement
Den Haag (hierna: de deken) met kenmerk K122 2024 en van de op de inventarislijst
genoemde bijlagen 03 tot en met 08 (inhoudelijk) en 1 tot en met 9 (procedureel).
Ook heeft de voorzitter kennisgenomen van de e-mail met bijlage van 3 december 2024
van klaagster.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier,
uit van de volgende feiten.
1.1 Mr. X is advocaat in dienstbetrekking bij de Staat. Hij heeft in juni en
juli 2021, namens de Minister, gereageerd op brieven van klaagster. Ook heeft mr.
X de Minister vertegenwoordigd in een door klaagster gestarte herzieningsprocedure.
1.2 Op 28 februari 2024 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over
mr. X.
1.3 Op 22 april 2024 heeft verweerder, namens mr. X, een verweerschrift ingediend
bij de deken. Daarin is onder meer opgenomen:
“1.2. In het Klaagschrift maakt [klaagster] aan [mr. X] een vijftal verwijten,
alle verband houdende met de behartiging door [mr. X] van de belangen van zijn cliënt.
De klacht heeft dus betrekking op het optreden van [mr. X] in zijn hoedanigheid van
advocaat van de wederpartij.”
1.4 Op 6 mei 2024 heeft klaagster haar repliek ingediend.
1.5 Op 7 mei 2024 worden mr. X en verweerder in de gelegenheid gesteld afsluitend
te reageren, met de mededeling dat het onderzoek daarna zal worden afgesloten.
1.6 Op 28 mei 2024 heeft verweerder, namens mr. X, zijn reactie in dupliek ingediend.
Verweerder heeft onder meer geschreven:
“8. [Klaagster] stelt het intrekken van de tuchtklacht tegen [mr. X] afhankelijk
van de inhoud van het antwoord van de Minister. Ook dit is een duidelijke indicatie
dat [klaagster] de klachtprocedure gebruikt als “wisselgeld” ten koste van [mr. X].
Hetzelfde doet [klaagster] in haar brief van 4 mei 2024 aan de procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden. Door de tuchtklacht tegen [mr. X] bij zowel de Minister
als de procureur-generaal louter te presenteren als hefboom om haar zin te krijgen
maakt [klaagster] misbruik van klachtrecht. Zij heeft haar klacht kennelijk voor een
oneigenlijk doel ingediend. (…)
11. Ook uit genoemd voorstel van [klaagster] aan [mr. X] komt naar voren dat zij
de tegen hem ingediende tuchtklacht heeft ingediend met de kennelijke bedoeling om
handelen van de overheid af te dwingen dat buiten de macht van [mr. X] valt. Aldus
is er ook daadwerkelijk geen sprake geweest van een realistisch voorstel. (…)
14. (…) [Mr. X] gaat over zijn eigen verweer en het is niet aan [klaagster] om te
bepalen op welke wijze [mr. X] zijn verweer voert en welke feitelijkheden hij daarbij
“mag” aanvoeren. Kennelijk bevatten deze passages feiten en omstandigheden die [klaagster]
niet goed uitkomen. (…)
21. Op welke wijze [mr. X] met deze boodschap in strijd met zijn rol als (partijdige)
advocaat wederpartij tuchtrechtelijk zou hebben gehandeld, maakt [klaagster] nog altijd
niet duidelijk. Dat de inhoud van de beantwoording haar niet zinde is voor enig tuchtrechtelijk
verwijt volstrekt onvoldoende. (…)
22. (…) Onjuist is bovendien de stelling van [klaagster] dat indien de wederpartij
de overheid betreft, wetgeving als behoorlijkheidsvereisten en motiveringsvereiste
zouden moeten prevaleren boven de wens van advocaat of partij welke informatie wel
of niet verstrekt wordt. Daaraan staan de advocatuurlijke kernwaarden onafhankelijkheid,
partijdigheid en het professioneel statuut van [mr. X] in de weg. [Mr. X] bepaalt,
zoals geldt voor elke advocaat (wederpartij), in overleg met zijn cliënt op welke
wijze en met welke inhoud de brief van [klaagster] wordt beantwoord. (…)
24. De hardnekkige misvatting van [klaagster] over de positie van [mr. X] komt bij
dit klachtonderdeel wederom naar voren. Opmerkelijk is dat volgens [klaagster] hier
niet moet worden gekeken naar [mr. X] in de functie van Rijksambtenaar, maar in de
functie van advocaat. Dat is juist, aangezien [klaagster] de tuchtrechtelijk weg heeft
gekozen van een (tucht)klacht tegen [mr. X] in zijn hoedanigheid van advocaat. De
aan hem door [klaagster] gemaakte verwijten dienen dan ook te worden afgemeten aan
de maatstaf van artikel 46 Advocatenwet.
25. Nogmaals voor alle duidelijkheid: als advocaat is [mr. X] onderworpen aan de
beroepsregels die gelden krachtens de Advocatenwet en de Voda. Ware dit anders, dan
zou deze tuchtklacht van [klaagster] reeds niet in behandeling kunnen worden genomen.”
1.7 Na reacties van klaagster, heeft verweerder op 29 mei 2024 aan de deken onder
meer geschreven:
“Na de dupliek dezerzijds heeft [klaagster] zich vanmorgen en ook weer vanmiddag
eenzijdig uitvoerig en inhoudelijk tot u gewend. De door u namens de deken aangegeven
wijze van het dekenonderzoek is naar ik meen toch duidelijk. [Klaagster] trekt zich
daar kennelijk niets van aan; in haar mail van vanmiddag geeft zij aan dat te weten
om u vervolgens van nieuwe stukken te voorzien. Dat is in strijd met een goede procesorde
en ik heb ook niet de verwachting dat het hierbij zal blijven.
Aan het inhoudelijk debat moet eens een einde komen en u gaf reeds aan dat dat moment
was bereikt met het indienen van de dupliek. In dat kader oogt de toevoeging “tenzij
de deken later alsnog aanleiding ziet om de inhoud bij haar standpunt te betrekken”
problematisch, omdat dit de deur op een kier lijkt te zetten naar nog verder inhoudelijk
debat. Daaraan is bij [mr. X] geen behoefte, maar mocht de deken de nagekomen berichten
van [klaagster] bij haar standpunt willen betrekken, dan ontvang ik graag uw bevestiging
dat [mr. X] de gelegenheid krijgt om inhoudelijk te reageren.”
1.8 Op 10 juni 2024 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerder.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk
verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 van de Advocatenwet. Klaagster
verwijt verweerder dat hij in zijn verweerschrift en dupliek namens zijn cliënt gedragsregels
7 en 8 heeft geschonden.
2.2 Met betrekking tot gedragsregel 7 heeft klaagster, verwijzend naar een aantal
passages in de processtukken, gesteld dat verweerder meerdere malen ten onrechte heeft
getracht om haar tuchtklacht tegen zijn cliënt een andere connotatie te geven. Verweerder
heeft zich onnodig grievend uitgelaten over klaagsters manier van (open) handelen
en heeft geïnsinueerd dat klaagsters oprechtheid en eerlijkheid, waarbij zij zelfs
concessies wilde doen om nu eindelijk rust te krijgen, “een negatief handelen betreft
met een dubbele agenda”. Klaagster heeft op vijf specifieke passages in de processtukken
gewezen. Klaagster heeft verder gewezen op een grievende verstaalslag van verweerder
op 29 mei 2024. Klaagster meent dat verweerder ook in zijn verweerschrift op deze
klacht kwetsende en beschadigende opmerkingen over haar heeft gemaakt.
2.3 Met betrekking tot gedragsregel 8 heeft klaagster, eveneens verwijzend naar
een aantal passages in de processtukken, betoogd dat verweerder heeft nagelaten te
vermelden dat het om het ambtenarenrecht gaat. Zijn cliënt heeft namelijk als gemachtigde
opgetreden in een buitengerechtelijke procedure betreffende “ambtsmisdrijven” gepleegd
door ambtenaren inzake een aantal procedures. Verweerder heeft zijn cliënt een onrechtmatige
rechtvaardigingsgrond verschaft door het verstrekken van niet waarheidsgetrouwe informatie
in de context van het ambtenarenrecht.
2.4 Klaagster heeft gesteld dat de kern van het bedrog is dat ambtenaren handelen
alsof ze boven de wet staan. Inzake de klacht tegen verweerder is de kern dat hij
dit bedrog tracht te rechtvaardigen middels onjuiste rechtvaardigingsgronden en standpunten
die in strijd zijn met wetgeving, feiten en omstandigheden. Verweerders processtukken
erkennen het machtsmisbruik waarbij er verondersteld binnen de rechtspraak wordt gehandeld
conform de vereisten van behoorlijkheid en motivering, maar waarbij de uitgevoerde
handelwijze tegenstrijdig is hieraan.
3 VERWEER
3.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna,
waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING
Ontvankelijkheid klacht
4.1 De deken heeft in haar standpunt van 29 oktober 2024 de verwachting uitgesproken
dat klaagsters klacht door de tuchtrechter niet-ontvankelijk zal worden verklaard,
omdat redelijkerwijs van klaagster verlangd had mogen worden dat zij de nu voorgelegde
bezwaren tegen de processtukken van verweerder ten tijde van de klachtbehandeling
tegen mr. X naar voren had gebracht. De beginselen van een behoorlijk tuchtprocesrecht
verzetten zich tegen inhoudelijke behandeling van de klacht, aldus de deken.
4.2 De voorzitter volgt de deken hierin niet. Hoewel klaagster in ieder geval
in reactie op verweerders antwoord de gelegenheid heeft gehad daarop te reageren,
gaat het te ver om van haar te verlangen dat zij haar klachten al in de klachtzaak
tegen mr. X naar voren had gebracht. Van (kennelijke) niet-ontvankelijkheid is daarom
geen sprake. De voorzitter zal de klacht inhoudelijk beoordelen.
Toetsingskader
4.3 Het gaat om een klacht over advocaat van de wederpartij van klaagster. Voorop
staat dat een advocaat een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn
cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze
vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat
zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen
feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c)
de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de
wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij
geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de
hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen
mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is
de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te
wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan
hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt.
Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd
zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken,
onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.
Inhoudelijke beoordeling
4.4 De klacht ziet op de stellingen die verweerder in zijn processtukken heeft
opgenomen, als verweer namens mr. X. Verweerder heeft in die processtukken het standpunt
van zijn cliënt verwoord, binnen de ruime mate van vrijheid die hem toekomt. Het is
duidelijk dat klaagster het niet eens is met die standpunten, maar dat maakt die niet
onjuist. De voorzitter kan op grond van het klachtdossier niet vaststellen dat sprake
is van onjuistheden. De voorzitter ziet ook niet dat verweerder onnodig grievend is
geweest, zowel in zijn processtukken als in zijn reactie van 29 mei 2024. Klaagster
kan passages wellicht als kwetsend hebben ervaren, mede omdat ze een volledig ander
standpunt is toegedaan, maar er is geen sprake van onnodig grieven.
4.5 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van
artikel 46j van de Advocatenwet, kennelijk ongegrond verklaren.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
de klacht, met toepassing van artikel 46j van de Advocatenwet, kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. S.M. Krans, voorzitter, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 15 januari 2025.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 15 januari 2025