ECLI:NL:TADRSGR:2025:3 Raad van Discipline 's-Gravenhage 24-800/DH/RO

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2025:3
Datum uitspraak: 08-01-2025
Datum publicatie: 15-01-2025
Zaaknummer(s): 24-800/DH/RO
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
Beslissingen: Voorzittersbeslissing
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht over door verweerder ter zitting gedane uitlatingen kennelijk ongegrond, omdat de klacht feitelijke grondslag mist. Niet kan worden vastgesteld dat verweerster de gestelde uitlating heeft gedaan.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 8 januari 2025 in de zaak 24-800/DH/RO

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerster

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) van 6 november 2024 met kenmerk R 2024/95 en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 23. Ook heeft de voorzitter kennisgenomen van de twee e-mails van klager van 12 november 2024.

1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1 Klager en zijn ex-partner zijn verwikkeld (geweest) in een geschil over de omgang met hun minderjarige kinderen. Verweerster staat de ex-partner bij.
1.2 Bij vonnis in kort geding van 26 juni 2023 is een voorlopige omgangsregeling vastgesteld, te weten dat klager iedere week op zaterdag contact heeft met de kinderen gedurende maximaal twee uur op een openbare plek.
1.3 Bij vonnis in kort geding van 30 augustus 2023 is, in aanvulling op het eerdere vonnis, vastgesteld dat het contact tussen de man en de kinderen iedere zaterdag zal plaatsvinden van 16.00 uur tot 18.00 uur.
1.4 Het dossier bevat een proces-verbaal van bevindingen van de politie waarin staat dat de ex-partner op 6 januari 2024 aangifte heeft gedaan van mishandeling gepleegd door klager. Deze mishandeling vond volgens de ex-partner plaats in het restaurant ‘De Beren’. In het proces-verbaal staat dat camerabeelden zijn opgevraagd en dat het feit daarop niet was terug te zien. De aangifte is niet verder in behandeling genomen en afgesloten. Klager is nooit als verdachte aangemerkt.
1.5 Bij vonnis in kort geding van 16 februari 2024 is klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering.
1.6 Op 7 augustus 2024 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster.

2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster het volgende.
a) Verweerster heeft in de rechtbank verkondigd dat de politie heeft verteld dat klager veroordeeld gaat worden voor een mishandeling in het berenrestaurant. Dit handelen van verweerster was op 9 februari 2024.
Klager stelt dat de politie hem heeft verteld dat verweerster dit heeft gelogen. Deze gebeurtenis heeft er volgens klager toe geleid dat hij zijn kinderen helemaal niet zag of maar twee uur per week.

3 VERWEER
3.1 Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. Zij stelt dat het onjuist is dat zij gezegd zou hebben dat klager veroordeeld zal worden of is veroordeeld. Uit de stukken blijkt dat niet en bovendien kan verweerster dat niet weten, nu zij niet over die informatie beschikte. Verweerster heeft wel ter zitting gesteld dat de ex-partner veel politiemeldingen tegen klager heeft gedaan.
3.2 Het is verder onjuist dat klager zijn kinderen door deze mededeling niet of niet langer dan twee uur kan zien. De omgangsregeling was al bij vonnis van 26 juni 2023 zo bepaald, aldus verweerster.
3.3 De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4 BEOORDELING
Horen getuige
4.1 Klager heeft in zijn e-mails van 12 november 2024 aangegeven dat zijn advocaat haast hetzelfde heeft gehoord als klager. Klager zou zijn advocaat daarom graag als getuige willen oproepen.
4.2 Voor zover klager bedoelt hiermee een verzoek te doen tot het horen van zijn advocaat als getuige, wordt dat verzoek als (op dit moment) niet ter zake dienend afgewezen. Klager heeft onvoldoende feiten gesteld die, indien bewezen, zouden kunnen leiden tot een tuchtrechtelijke veroordeling van verweerster, zodat bij het horen van de advocaat geen belang bestaat. Daarbij komt dat klager zijn standpunt reeds had kunnen onderbouwen met een schriftelijke verklaring van zijn advocaat, die hij als processtuk had kunnen overleggen. Zonder nadere toelichting dient het nalaten daarvan voor zijn (proces)risico te komen.
Toetsingskader
4.3 Het gaat om een klacht over de advocaat van de wederpartij van klager. Voorop staat dat een advocaat een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.
4.4 Daarbij geldt dat een advocaat in familiekwesties in het algemeen moet waken voor onnodige polarisatie; van de advocaat mag een bepaalde mate van terughoudendheid worden verwacht, juist omdat ook andere belangen in die procedures een grote rol kunnen spelen, zoals die van minderjarige kinderen. Die terughoudendheid heeft zowel betrekking op het doen van uitlatingen over de wederpartij, die deze naar redelijke verwachting als kwetsend zal ervaren, als op het entameren van procedures. De advocaat moet daarbij van geval tot geval afwegen:
- het belang van zijn cliënt bij het voeren van de procedure;
- het belang van de wederpartij én dat van de kinderen bij het voorkomen daarvan;
- het verloop van het geschil tot dan toe; en
- de kans op succes van een procedure in het oog houden.
Beoordeling klacht
4.5 De klacht ziet op uitlatingen die door verweerster ter zitting zouden zijn gedaan. Verweerster heeft uitdrukkelijk betwist dat zij zich op deze manier heeft uitgelaten. Het klachtdossier bevat verder geen stukken, zoals een proces-verbaal, op grond waarvan kan worden vastgesteld wat er ter zitting precies is gezegd. Nu de voorzitter niet kan vaststellen dat verweerster een dergelijke uitlating heeft gedaan, mist de klacht feitelijke grondslag.
4.6 Los hiervan heeft verweerster terecht opgemerkt dat al in juni 2023 door de rechtbank een omgangsregeling was vastgesteld die erop neerkwam dat klager zijn kinderen twee uur per week kon zien. Deze omgangsregeling was er dus al voor het voorval op 6 januari 2024 en de zitting van 9 februari 2024. Ook om die reden stuit het verwijt reeds af op de daaraan ten grondslag gelegde feiten.
4.7 Voor zover klager verweerster nog een verwijt maakt over schrijffouten in een mail, geldt dat dit verwijt op geen enkele manier is onderbouwd en dat ook niet is gebleken dat klager hierdoor in zijn belangen zou zijn geschaad.
4.8 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, daarom kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING
De voorzitter verklaart:
de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. A.E.A.M. van Waesberghe, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 8 januari 2025.

Griffier Voorzitter

Verzonden op: 8 januari 2025